Home

Hoge Raad, 04-04-2025, ECLI:NL:HR:2025:508, 24/01203

Hoge Raad, 04-04-2025, ECLI:NL:HR:2025:508, 24/01203

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 april 2025
Datum publicatie
4 april 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:508
Formele relaties
Zaaknummer
24/01203

Inhoudsindicatie

Artikel 31, lid 1, letter f, Wet LB 1964 in samenhang met artikel 31a, lid 2, Wet LB; artikel 32bb Wet LB; behoren vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen tot het loonbegrip voor de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding?

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 24/01203

Datum 4 april 2025

ARREST

in de zaak van

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

tegen

[X] B.V. (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 februari 2024, nr. 22/012371, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 20/8238) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de loonheffingen over de tijdvakken 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019 en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J. Meeboer, heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 20 december 2024 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.2

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Beoordeling van het middel

2.1

In 2018 is de dienstbetrekking beëindigd tussen belanghebbende en een werknemer die in aanmerking kwam voor toepassing van de zogenoemde 30%-regeling in de zin van artikel 31a, lid 2, letter e, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB 1964). De werknemer heeft in 2018 en 2019 van belanghebbende vertrekvergoedingen gekregen als bedoeld in artikel 32bb van de Wet LB 1964.

2.2

Het geschil in deze procedure gaat over de berekening van de in dat artikel geregelde heffing over zogenoemde excessieve vertrekvergoedingen. De vraag is hoe in dat kader het toetsloon van de werknemer als bedoeld in artikel 32bb, lid 3, van de Wet LB 1964 moet worden berekend. Moet daarbij ook loon in aanmerking worden genomen dat bestaat uit vergoedingen of verstrekkingen die behoren tot de eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31, lid 1, letter f, van de Wet LB 1964, waarover op grond van artikel 31a, lid 2, van de Wet LB 1964 geen eindheffing bij de werkgever plaatsvindt, zoals extraterritoriale vergoedingen die onder de 30%-regeling vallen?

2.3

Het middel betoogt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat zulke vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen niet tot het loon in de zin van artikel 32bb van de Wet LB 1964 behoren.

2.4

Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in onderdeel 11 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.

2.5

De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur moet ongegrond worden verklaard.

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing