Home

Hoge Raad, 11-04-2025, ECLI:NL:HR:2025:543, 21/05264

Hoge Raad, 11-04-2025, ECLI:NL:HR:2025:543, 21/05264

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 april 2025
Datum publicatie
11 april 2025
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:543
Formele relaties
Zaaknummer
21/05264

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Uitzendovereenkomst. Platformwerk. Driehoeksverhouding. Art. 7:610 BW. Art. 7:690 BW. Kan particulier huishouden een uitzendkracht inlenen? Kwalificatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 21/05264

Datum 11 april 2025

ARREST

In de zaak van

HELPLING NETHERLANDS B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

EISERES tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,

hierna: Helpling,

advocaten: S.F. Sagel en I.L.N. Timp,

tegen

1. FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,

gevestigd te Utrecht,

2. [de schoonmaakster] ,

wonende te [woonplaats] ,

VERWEERSTERS in cassatie, eiseressen in het incidentele cassatieberoep,

hierna gezamenlijk: FNV c.s.,

advocaat: H.J.W. Alt.

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar zijn tussenarresten in de zaak van 9 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:887) en 12 januari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:23).

De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van en afdoening als vermeld in de conclusie onder 14.1.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Helpling exploiteerde tot haar faillissement in januari 2023 een online platform waar schoonmakers en huishoudens afspraken konden maken over het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden. Bij de Kamer van Koophandel heeft Helpling als activiteiten vermeld: “Overige zakelijke dienstverlening, de ontwikkeling, onderhoud en beheer van een website en platform voor particulieren onderling om hen te faciliteren bij het aantrekken van nieuwe klanten en opdrachten en het beheer van bestaande klantrelaties, en de bijstand bij interne procedures.”

(ii) De werking van het platform was als volgt. Een huishouden en de schoonmaker kunnen beiden een profiel aanmaken. De schoonmaker kan een profiel aanmaken met onder meer een foto, een tekst en vermelding van specialiteiten en kan de eigen agenda beheren. De schoonmaker bepaalt zelf zijn uurtarief. Helpling heeft daarbij een minimum en een maximum ingesteld. Het minimum is het wettelijk minimumloon. Het maximum uurloon, € 45,-- bruto, kan op verzoek van een schoonmaker handmatig worden verhoogd. Helpling hanteert voorts een gebruikershandleiding waarin de regels voor het gebruik van het platform staan.

(iii) Om te voorkomen dat mensen zich aanmelden als schoonmaker en afspraken maken die zij niet nakomen, dient een schoonmaker een aantal vragen te beantwoorden bij het aanmaken van een profiel en moet hij eerst een afspraak uitvoeren alvorens hij meer opdrachten kan accepteren.

(iv) Een huishouden kan aan de hand van zoekcriteria een schoonmaakopdracht aanbieden aan een of meer schoonmakers die voldoen aan de opgegeven criteria. Het huishouden bepaalt wie de werkzaamheden aangeboden krijgt. Als het huishouden meer schoonmakers uitkiest, krijgt de schoonmaker die het aanbod als eerste accepteert de opdracht. Als alle schoonmakers het aanbod weigeren, krijgt het huishouden daarvan bericht en kan het een nieuwe opdracht aanbieden.

(v) Nadat een schoonmaker een opdracht heeft geaccepteerd, kan hij deze in beginsel niet meer annuleren. Verplaatsen kan wel, in overleg met het huishouden. Na de geplande afspraak stuurt Helpling een bericht aan de schoonmaker en kan de schoonmaker te kennen geven of de werkzaamheden zijn uitgevoerd zoals gepland (of dat bijvoorbeeld meer of minder uren zijn gewerkt). Helpling stelt – als de schoonmaker daarvoor akkoord geeft – (automatisch) op naam van de schoonmaker een factuur op voor de verrichte werkzaamheden, die vervolgens door de schoonmaker aan het huishouden wordt gestuurd.

(vi) Helpling duidt de overeenkomst tussen haar en de schoonmaker aan als ‘gebruikersovereenkomst’. Deze overeenkomst is niet schriftelijk vastgelegd. De voor uitvoering van deze overeenkomst relevante bepalingen zijn neergelegd in de algemene voorwaarden die van toepassing zijn tussen Helpling en de schoonmaker en tussen Helpling en het huishouden. Deze voorwaarden zijn enkele malen gewijzigd, onder andere per maart 2021. Helpling hanteert ook algemene voorwaarden die gelden tussen het huishouden en de schoonmaker.

(vii) [de schoonmaakster] heeft als schoonmaker vanaf maart 2017 tot begin september 2017 via Helpling werkzaamheden bij huishoudens verricht. In totaal heeft zij in deze periode van 24,5 weken 172 uur gewerkt, gemiddeld 6,7 uur per week.

(viii) Op 4 september 2017 heeft [de schoonmaakster] zich bij Helpling ziekgemeld en inlichtingen ingewonnen over doorbetaling van loon bij ziekte. Helpling heeft hierop laten weten dat geen sprake was van een dienstverband en dat op [de schoonmaakster] de Regeling dienstverlening aan huis (hierna: RDH) van toepassing is.

(ix) FNV heeft zich jegens Helpling op het standpunt gesteld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst dan wel uitzendovereenkomst tussen Helpling en de schoonmakers die via haar platform werken en dat Helpling de schoonmaak-cao dient toe te passen.

2.2

FNV c.s. hebben in dit geding, voor zover na het tussenarrest van de Hoge Raad van 12 januari 20241 nog van belang, gevorderd:

primair:

1. te verklaren voor recht dat tussen [de schoonmaakster] en andere schoonmakers enerzijds en Helpling anderzijds een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW bestaat; en

subsidiair:

2. te verklaren voor recht dat tussen [de schoonmaakster] en Helpling een uitzendovereenkomst in de zin van art. 7:690 BW bestaat; en

4. te verklaren voor recht dat Helpling in strijd met art. 9 Waadi aan [de schoonmaakster] een financiële tegenprestatie vraagt voor haar uitzendwerkactiviteiten.

2.3

De kantonrechter2 heeft deze vorderingen afgewezen.

2.4

Het hof heeft de hiervoor in 2.2 onder 2 bedoelde vordering toegewezen. Het heeft daartoe het volgende overwogen:

Werkwijze platform

3.5 (…)

De verschillende soorten algemene voorwaarden zijn sinds de oprichting van Helpling door Helpling enkele malen gewijzigd (…). Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van Helpling verklaard dat de per maart 2021 doorgevoerde wijzigingen geen belangrijke materiële wijzigingen betreffen ten opzichte van de algemene voorwaarden zoals deze voorheen golden. Voorts is van belang de door Helpling op haar website geplaatste informatie. FNV c.s. hebben gesteld, en Helpling heeft niet gemotiveerd betwist, dat juist de vooraan op de website geplaatste informatie door gebruikers wordt gelezen en dat gebruikers vaak zullen afgaan op deze informatie. Het hof acht het aannemelijk dat dit het geval is en zal hiervan ook uitgaan.

3.6

Voordat een schoonmaker de beschikking krijgt over de precieze contactgegevens van het huishouden, dient hij in te stemmen met op schoonmakers betrekking hebbende algemene voorwaarden. Evenzo dient het huishouden, voordat het de contactgegevens krijgt van de schoonmaker, in te stemmen met de op huishoudens betrekking hebbende algemene voorwaarden. Zodra schoonmaker en huishouden daarmee hebben ingestemd, kunnen zij met elkaar tot overeenstemming komen over het door de schoonmaker ten behoeve van het huishouden gaan verrichten van schoonmaakwerk, tegen het tarief dat door de schoonmaker op het platform is vermeld. Tot de datum dat het vonnis in eerste aanleg werd gewezen betrof dit een tarief inclusief de aan Helpling toekomende commissie (van 23% voor herhaalde opdrachten en van 32% voor eenmalige opdrachten). Na het wijzen van het vonnis in eerste aanleg heeft Helpling haar werkwijze aangepast en heeft bewerkstelligd dat de schoonmaker en het huishouden een uitsluitend aan de schoonmaker toekomend tarief overeenkomen; het huishouden dient hiernaast de genoemde commissie – via betalingsdienstaanbieder Stripe – aan Helpling te betalen. Tussen Helpling en de schoonmaker wordt, afgezien van het door de schoonmaker ‘met enkele muisklikken’ instemmen met de op schoonmakers betrekking hebbende algemene voorwaarden, (in de regel) geen afzonderlijke overeenkomst gesloten. Tussen Helpling en het huishouden wordt, afgezien van het door het huishouden ‘met enkele muisklikken’ instemmen met de op de huishoudens betrekking hebbende algemene voorwaarden, ook geen afzonderlijke overeenkomst gesloten. Tussen de schoonmaker en het huishouden werd, zo blijkt uit de algemene voorwaarden die golden tot maart 2021, in de regel ook geen afzonderlijke overeenkomst gesloten. De door schoonmaker en huishouden geaccordeerde algemene voorwaarden maakten tot maart 2021 wel melding van een tussen hen geldende contractuele relatie. De sinds maart 2021 toegepaste algemene voorwaarden verwijzen naar een bijlage, inhoudend een tussen het huishouden en de schoonmaker te sluiten arbeidsovereenkomst, gebaseerd op de RDH. Namens FNV c.s. is ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het niet gebruikelijk is dat huishouden en schoonmaker deze schriftelijke arbeidsovereenkomst invullen en ondertekenen. Zulks is door Helpling niet gemotiveerd weersproken, zodat het hof daarvan ook uitgaat. Al met al worden door de schoonmaker ten behoeve van het huishouden werkzaamheden verricht, waarvoor de schoonmaker wordt betaald en waarover Helpling commissie ontvangt, en waarbij de contractuele relatie grotendeels wordt bepaald door middel van door Helpling opgestelde en door de twee andere partijen geaccordeerde algemene voorwaarden.

Kernvragen procedure

3.7

De in deze procedure te beantwoorden vraag luidt allereerst hoe de contractuele relatie met de schoonmaker moet worden gekwalificeerd: als een arbeidsovereenkomst tussen schoonmaker en huishouden, als een ‘gewone’ arbeidsovereenkomst (niet zijnde een uitzendovereenkomst) tussen Helpling en de schoonmaker of als een uitzendovereenkomst tussen Helpling en de schoonmaker. Afhankelijk van het antwoord op deze eerste (primaire) hoofdvraag komt als tweede (subsidiaire) hoofdvraag mogelijk aan de orde of de handelwijze van Helpling in strijd is met de artikelen 3, 7a, 8, 9 en/of 9a Waadi. (…)

Met wie heeft een schoonmaker een arbeids- dan wel een uitzendovereenkomst?

3.8 (…)

FNV c.s [betogen] dat tussen de schoonmaker en Helpling een (gewone) arbeidsovereenkomst (in de zin van artikel 7:610 BW) althans een uitzendovereenkomst (in de zin van artikel 7:690 BW) geldt, en dat de schoonmaker geen arbeidsovereenkomst heeft met het huishouden. (…) Het hof is van oordeel dat tussen de schoonmaker en Helpling sprake is van een uitzendovereenkomst, zoals bepaald in artikel 7:690 BW, en niet van een (gewone) arbeidsovereenkomst, zoals bepaald in artikel 7:610 BW. Het huishouden is inlener van de schoonmaker en met het huishouden bestaat (daarom) geen arbeidsovereenkomst. Een en ander zal hierna worden toegelicht.

Selectie

3.9.1

Helpling stelt enige eisen ten aanzien van de selectie van de schoonmaker. In de Algemene voorwaarden voor gebruik van het platform www.helpling.nl als particuliere dienstverlener, versie augustus 2019, stond in paragraaf 6 lid 2 vermeld: “HELPLING heeft het recht vóór een registratie referenties over werkzaamheden als DIENSTVERLENER – bijvoorbeeld van vroegere klanten – of de uitvoering van een proefschoonmaak van de aspirant DIENSTVERLENER te verlangen, waarbij de aspirant DIENSTVERLENER door een door HELPLING geselecteerde particuliere schoonmaakdienstverlener wordt begeleid en de aspirant DIENSTVERLENER in de gelegenheid wordt gesteld zijn vakkundige bekwaamheid aan te tonen.” Een dergelijke toetsmogelijkheid vooraf komt niet meer voor in de Algemene voorwaarden huishoudelijke professional zoals deze sinds maart 2021 gelden. Wel controleert Helpling sindsdien de identiteitsgegevens van de schoonmaker – naar zij ter zitting in hoger beroep verklaarde: diens verblijfsstatus – en stimuleert zij het door de schoonmaker tonen (‘uploaden’) van een verklaring omtrent gedrag.

3.9.2

De uiteindelijke selectie van een schoonmaker vindt plaats door het huishouden. Het huishouden kiest, op basis van het door de schoonmaker opgestelde profiel en tarief, een bepaalde schoonmaker. In de Algemene Voorwaarden voor gebruik van het platform www.helpling.nl, versie maart 2020 ((…) hierna aan te merken als: AV Platform Huishoudens) stond in paragraaf 5: “(…) HELPLING neemt na (geautomatiseerde) selectie van een DIENSTVERLENER die bereid is de gevraagde diensten te leveren namens de DIENSTVERLENER het boekingsverzoek van de KLANT aan. HELPLING informeert de KLANT daarover per e-mail en bevestigt het boekingsverzoek. (…)”. Helpling heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de selectie van aan een huishouden gepresenteerde schoonmakers (thans) bescheiden is: alle schoonmakers die beschikbaar zijn voor werkzaamheden in het door het huishouden gewenste postcodegebied en op de gewenste tijdstippen worden digitaal aan het huishouden getoond. Helpling ordent deze aanbiedingen van schoonmakers slechts zo, dat huishoudens een rangschikking kunnen maken op tarief of ervaring bij Helpling. De rol van Helpling bij de selectie door een huishouden van een schoonmaker is daarmee naar het oordeel van het hof bescheiden.

Arbeid

3.10

De schoonmaakwerkzaamheden worden door de schoonmaker verricht, ten behoeve van het huishouden. De instructies aan de schoonmaker met betrekking tot het verrichten van de arbeid worden vrijwel uitsluitend gegeven door het huishouden. Helpling heeft er vrijwel geen zicht op hoe de arbeid wordt verricht, wat voor arbeid wordt verricht en zelfs of er arbeid wordt verricht: zolang het huishouden de commissie afdraagt aan Helpling, bemoeit Helpling zich hier niet mee. Deze feitelijke situatie is moeilijk te verenigen met een tussen Helpling en de schoonmaker bestaande gewone arbeidsovereenkomst: het is, afgezien van een structureel ter beschikking gestelde werknemer, ongebruikelijk dat een werkgever geen enkel inzicht heeft in de door zijn werknemer verrichte arbeid. Het aspect ‘instructies’ komt verder ook aan de orde bij het element ‘gezagsverhouding’.

Hoogte beloning

3.11

De hoogte van de door het huishouden betaalde en door de schoonmaker ontvangen beloning wordt overwegend bepaald door het huishouden en de schoonmaker; Helpling heeft hier (maar) een beperkte rol in. Als de schoonmaker zich inschrijft op het digitale platform van Helpling, kan hij zelf bepalen tegen welk tarief hij wil werken. Er geldt slechts als harde ondergrens het wettelijk minimumloon. Zodra de schoonmaker een hoger tarief wil vragen dan € 45,- per uur dient hij hiervoor telefonisch contact op te nemen met Helpling, maar dat wordt dan toegestaan. Zodra een schoonmaker zich inschrijft, geeft Helpling een (op de betreffende stad of op het postcodegebied betrekking hebbend) advies uurprijs, met een bandbreedte van € 0,50 per uur. Helpling heeft gesteld dat ruim 77% van de schoonmakers een hoger tarief vraagt dan deze adviesprijs, en wel gemiddeld € 3,- per uur hoger. Het is vervolgens aan een huishouden om te kiezen voor juist deze schoonmaker, met het daarbij behorende tarief, of voor een andere. Het platform biedt geen functionaliteit dat het huishouden met een specifieke schoonmaker gaat onderhandelen over het door deze gevraagde tarief. FNV c.s. hebben erop gewezen dat schoonmakers van Helpling de suggestie kunnen krijgen dat hun tarief (te) laag is, vergeleken met in de betreffende stad gehanteerde tarieven, met de suggestie het tarief te verhogen. Ook hebben FNV c.s. een screenshot getoond, waarbij acht van de tien schoonmakers die in een bepaald postcodegebied hun werkzaamheden aanbieden, eenzelfde tarief (van € 16,90) hanteren, hetgeen de indruk wekt dat dit kennelijk het adviestarief is geweest, en ook is opgevolgd. Hoe dan ook, de schoonmakers hebben een grote vrijheid te bepalen welk tarief zij voor hun werkzaamheden wensen te ontvangen en het is aan een huishouden om daar al dan niet mee in te stemmen. Dat strookt goed met een tussen schoonmaker en huishouden bestaande arbeidsovereenkomst, maar het hof acht deze gang van zaken ook zeer wel te verenigen met een tussen de schoonmaker en Helpling bestaande uitzendovereenkomst. Zolang de inlener (het huishouden) bereid is het door de uitzendkracht (de schoonmaker) gewenste tarief met opslag te betalen, heeft het uitzendbureau (Helpling) juist belang bij een hoog tarief, omdat daarover de procentuele opslag plaatsvindt. In geval van een ‘gewone’ arbeidsovereenkomst tussen Helpling en de schoonmaker is minder gebruikelijk dat het overwegend de inlener (het huishouden) en de werknemer (de schoonmaker) zijn die bepalen tegen welk salaris er zal worden gewerkt.

Wijze van betaling

3.12.1

In de AV Platform Huishoudens was in paragraaf 2 lid 4 bepaald: “Alle betalingen die voortvloeien uit en in verband met de via het Platform bemiddelde contracten worden uitgevoerd via een erkende betalingsdienstaanbieder (“Betalingsdienstaanbieder”) op basis van een afzonderlijk betalingsdienstcontract. (…)”. Op grond van deze bepaling waren huishoudens dus voor alle betalingen aan de schoonmaker verplicht gebruik te maken van de door Helpling voorgeschreven betalingsdienst Stripe.

3.12.2

In de Algemene Voorwaarden voor het gebruik van het platform door de consument (hiervoor genoemd: AV Platform Huishoudens), versie maart 2021, is in artikel 13 lid 1 bepaald: “Alle loonbetalingen die voortvloeien uit en in verband met de tussen de consument en de huishoudelijke professional gesloten overeenkomst(en) worden uitgevoerd via een erkende betalingsdienstaanbieder op basis van een afzonderlijk betalingsdienstcontract tussen de huishoudelijke professional en de betalingsdienstaanbieder.” In de Algemene voorwaarden huishoudelijke professional (hiervoor genoemd: schoonmaker), versie maart 2021, is in artikel 9.1 bepaald: “Loonbetalingen van de consument aan de huishoudelijke professional worden afgehandeld door een betalingsdienstaanbieder op basis van een afzonderlijke betalingsdienstverleningsovereenkomst tussen de betalingsdienstaanbieder en de huishoudelijke professional.” Helpling is geen partij bij de betalingsdienstverleningsovereenkomst. In de sinds maart 2021 toegepaste Algemene Voorwaarden (zowel die voor het gebruik van het platform door de consument, artikel 13 lid 4, als die voor de huishoudelijke professional, artikel 9 lid 5) is bepaald: “(…) Betalingen waarvoor het platform geen functionaliteit biedt, kunnen partijen ook in contanten of anders afhandelen”. Hiermee is kennelijk gedoeld op de niet-reguliere loonbetalingen.

3.12.3

Op de website van Helpling (…) staat een aantal algemene vragen met antwoorden (FAQ) geformuleerd. Deze algemene vragen zijn ter zitting in hoger beroep aan de orde geweest. Op de vraag: “Hoe loopt de betaling?” antwoordt Helpling: “De betaling verloopt automatisch. (…).” Op de vraag “Mijn betaling is mislukt, kan ik het zelf overmaken of contant betalen?” antwoordt Helpling: “Nee, dit kun je niet zelf doen. Omdat je ook een gebruikersvergoeding betaalt aan Helpling dienen alle betalingen via het online betaalsysteem te verlopen. Helpling werkt samen met de betaalprovider Stripe, zij beheren alle betalingen namens ons”. Het huishouden mag volgens de website de reguliere loonbetaling dus niet rechtstreeks aan de schoonmaker overmaken, maar moet dit doen via de door Helpling voorgeschreven betalingsdienst Stripe. Vanuit commercieel oogpunt is dit alleszins logisch, want slechts dan houdt Helpling er zicht op dat naast het overeengekomen loon ook de verschuldigde commissie van 23% of 32% wordt betaald. Helpling heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het in sommige gevallen wel is toegestaan dat huishoudens schoonmakers rechtstreeks betalen, onder andere wanneer er op grond van de corona-maatregelen niet gewerkt is en de huishoudens toch (onverplicht) willen betalen. In dat geval maakt Helpling geen aanspraak op commissie, en hoeft de betaling ook niet via Stripe plaats te vinden. Ter zitting verklaarde Helpling dat ook in geval van ziekte rechtstreekse betaling door het huishouden aan de schoonmaker is toegestaan. Uit de website blijkt echter niet dat Helpling dit stimuleert, er blijkt zelfs niet uit dat dit is toegestaan. Het hof constateert daarmee dat bij de gebruikelijke gang van zaken, dat wil zeggen wanneer er werkzaamheden zijn verricht, Helpling het aan de huishoudens voorschrijft te betalen op een door Helpling voorgeschreven wijze, namelijk via de door haar voorgeschreven betalingsdienst Stripe. Die gang van zaken is zeer ongebruikelijk in het geval van een tussen huishouden en schoonmaker bestaande arbeidsovereenkomst. Werkgever en werknemer mogen immers zelf overeenkomen hoe er betaald wordt, mits is voldaan aan de wettelijke voorschriften, en het is niet aan een derde dat te bepalen. De voorgeschreven betaalwijze via Stripe is daarom moeilijk verenigbaar met de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst tussen huishouden en schoonmaker.

Rechten en plichten van huishouden en schoonmaker

3.13.1

Door Helpling wordt gesteld dat de schoonmaker een (bijzondere) arbeidsovereenkomst (te weten gebaseerd op de RDH) heeft met het huishouden; door FNV c.s. wordt gesteld dat de schoonmaker een arbeidsovereenkomst althans een bijzondere arbeidsovereenkomst (namelijk een uitzendovereenkomst) heeft met Helpling. Alle partijen bepleiten daarmee dat de schoonmaker met enige partij een gewone althans een bijzondere arbeidsovereenkomst heeft, en niemand voert aan dat de schoonmaker zijn werkzaamheden verricht uitsluitend op basis van een opdrachtovereenkomst. De schoonmaker is naar het oordeel van het hof ook niet aan te merken als zelfstandige, laat staan als ondernemer, en hij werkt onder gezag van hetzij een huishouden hetzij Helpling. Daarmee gaat ook het hof ervan uit dat de schoonmaker met enige partij een gewone dan wel bijzondere arbeidsovereenkomst heeft. Dat betekent onder andere dat de schoonmaker recht heeft op doorbetaling van loon in geval van ziekte, dat hij recht heeft op doorbetaalde vakantiedagen, en dat hij enigerlei ontslagbescherming geniet. Op de website van Helpling staat als vraag: “Mijn hulp zegt af / is ziek, wat nu?” waarop Helpling antwoordt: “Het is belangrijk dat de afspraak in het systeem wordt geannuleerd, dit kun jij doen of de schoonmaker maar wij kunnen dit ook voor je doen. Neem contact op met de klantenservice om te vragen of zij op korte termijn vervanging kunnen regelen, hou er wel rekening mee dat dit niet altijd lukt voor dezelfde dag.” Als antwoord staat dus niét vermeld dat het huishouden de schoonmaker in geval van ziekte (70% van het overeengekomen loon) moet doorbetalen. Het antwoord van Helpling op de website wekt bij huishoudens en schoonmakers daarmee niet de indruk dat tussen hen een arbeidsovereenkomst bestaat. Op de vraag: “Kan ik van schoonmaker wisselen?” antwoordt Helpling: “Dat kan! Als je een wekelijkse of tweewekelijkse boeking maakt dan zorgen we er in principe voor dat je altijd dezelfde, vaste schoonmaakster krijgt. Mocht je willen wisselen van schoonmaker dan kun je zelf een selectie maken en profielen van de verschillende schoonmakers op het platform vergelijken.” Ook dat antwoord is niet, althans heel moeilijk, te verenigen met een tussen huishouden en schoonmaker bestaande arbeidsovereenkomst. Een arbeidsovereenkomst tussen hen beiden kan immers (een door een van partijen veroorzaakte dringende reden daargelaten) niet zomaar door het huishouden worden beëindigd.

3.13.2

In de Algemene Voorwaarden voor het gebruik van het platform www.helpling.nl als particuliere dienstverlener, versie augustus 2019, welke tot maart 2021 werden gebruikt, staat in paragraaf 2 lid 1 vermeld “(…) De belangrijkste rechten en verplichtingen zijn het recht op wettelijk minimumloon, vakantiegeld, betaalde vakantie en zes weken doorbetaling bij ziekte. De voornoemde rechten zijn inbegrepen in de vergoeding.” FNV c.s. hebben in eerste aanleg en in hoger beroep aangevoerd dat schoonmakers in de praktijk dergelijke rechten tegenover het huishouden niet te gelde maken. Helpling heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof gaat er daarom van uit dat schoonmakers in de praktijk tegenover het huishouden geen aanspraak maken op doorbetaling tijdens ziekte en vakantie. Het is echter niet toegestaan tussen werkgever en werknemer een (minimum) uurloon overeen te komen, waarbij naast een (gering) percentage voor vakantietoeslag en vakantiedagen, een (percentage) is toegevoegd ter compensatie van het recht op loon tijdens ziekte.

3.13.3

In de tot maart 2021 gehanteerde Algemene Voorwaarden voor het gebruik van het platform www.helpling.nl als particuliere dienstverlener, is in paragraaf 7 lid 2 (onder het kopje ‘Annuleringen’) bepaald: “Indien een KLANT een annulering of omboeking van een geaccepteerd boekingsverzoek langer dan 24 uur voor aanvang van de schoonmaakdienst doet, zijn daar voor KLANT geen kosten aan verbonden”. Paragraaf 4 onder c van de Algemene Voorwaarden voor Dienstverleningsovereenkomst, versie maart 2020, bepaalde dit voor de huishoudens. Indien sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst tussen huishouden en schoonmaker, dan zou het huishouden niet kosteloos een gemaakte afspraak tot het verrichten van oproepwerkzaamheden kunnen wijzigen. Op grond van de Wet Arbeidsmarkt in Balans is sinds 1 januari 2020 immers dwingendrechtelijk voorgeschreven dat, indien de werkgever in geval van een oproepovereenkomst binnen vier dagen voor de aanvang van het tijdstip van de arbeid de oproep om arbeid te verrichten (geheel of gedeeltelijk) intrekt of de tijdstippen wijzigt, de werknemer recht heeft op het loon waarop hij aanspraak zou hebben gehad indien hij de arbeid overeenkomstig de oproep zou hebben verricht (artikel 7:628a lid 3 BW). Het door een huishouden tot 24 uur voorafgaand aan een overeengekomen schoonmaakdienst kosteloos kunnen annuleren van de betreffende opdracht, wijst daarom ook niet op een tussen het huishouden en de schoonmaker bestaande arbeidsovereenkomst.

3.13.4

Uit de in het geding gebrachte stukken en uit de door Helpling gegeven toelichting blijkt op grond van het bovenstaande niet dat Helpling de huishoudens op enigerlei wijze stimuleert de werkgeversrol richting de schoonmakers te vervullen. Bij een in het algemeen veel voorkomende situatie zoals ziekte wordt de indruk gewekt dat de schoonmaker zijn werkzaamheden op een ander moment kan inhalen en wordt er niet op gewezen dat tijdens ziekte, ook zonder dat vervangende werkzaamheden worden verricht, recht bestaat op doorbetaling van loon. In de algemene voorwaarden kunnen huishoudens lezen dat ze een ‘goede reden’ voor ontslag moeten hebben, maar daarin is niet te lezen dat zij in geval van ontslag (buiten een dringende reden) een opzegtermijn moeten toepassen en een transitievergoeding verschuldigd zijn. Zoals overwogen, de FAQ’s op de website wekken de indruk dat de schoonmaker hoe dan ook vervangen kan worden. De tussen huishoudens en schoonmakers geldende rechten en plichten, zoals deze door Helpling – die hun contractuele band faciliteert – zijn vormgegeven, wijzen op grond van dit alles niet op een tussen huishoudens en schoonmakers bestaande arbeidsovereenkomst.

Gezag, leiding en toezicht

3.14.1

De eigenlijke door een schoonmaker ten behoeve van het huishouden te verrichten schoonmaakwerkzaamheden spelen zich af buiten het gezichtsveld van Helpling. Welke schoonmaakwerkzaamheden moeten worden verricht, met welke middelen en op welke wijze, wordt door het huishouden – wellicht in samenspraak met de schoonmaker – maar in ieder geval niet door Helpling, bepaald. Dit onderdeel van gezag, of deze leiding en toezicht, wordt daarmee uitgeoefend door het huishouden.

3.14.2

Zodra het tijdstip is verstreken waarop – volgens de bij Helpling bekende informatie – de schoonmaker zijn schoonmaakwerkzaamheden heeft afgerond, ontvangt de schoonmaker van Helpling bericht met de vraag of er bijzonderheden te melden zijn en of er langer of korter is gewerkt dan was overeengekomen. Na een antwoord hierop van de schoonmaker krijgt de schoonmaker van Helpling een conceptfactuur toegestuurd, welke door de schoonmaker aan het huishouden dient te worden verzonden. Helpling stimuleert de schoonmaker dat spoedig te doen. Helpling vraagt zowel aan de schoonmaker een beoordeling te geven van het huishouden, als aan het huishouden een beoordeling te geven van de schoonmaker. Die beoordeling (“maximaal vijf sterren”) speelt een belangrijke rol in de wijze waarop Helpling zich aan nieuwe klanten presenteert.

3.14.3

Zoals overwogen, vindt de betaling (van reguliere loonbetalingen) plaats op een wijze die door Helpling wordt voorgeschreven. De formele gezagsrelatie, dat wil zeggen de wijze waarop de werkzaamheden van een schoonmaker ten behoeve van een huishouden bedrijfsmatig zijn ingebed, wordt daarmee voor een belangrijk deel bepaald door Helpling.

Arbeidsovereenkomst of uitzendovereenkomst

3.15

Van een (gewone) arbeidsovereenkomst (in de zin van artikel 7:610 BW) is sprake indien de werknemer in dienst van de werkgever tegen loon gedurende zekere tijd arbeid verricht. Het hof is van oordeel dat geen arbeidsovereenkomst aanwezig is tussen de schoonmaker en het huishouden. Weliswaar speelt het huishouden een belangrijke rol bij de selectie van de schoonmaker, en worden de werkinstructies met betrekking tot het schoonmaken door het huishouden verstrekt, maar daar staat tegenover dat de betaling door het huishouden aan de schoonmaker niet rechtstreeks tussen hen plaatsvindt, maar volledig gecontroleerd wordt door Helpling. De rechten en plichten zoals deze zijn overeengekomen, en zoals daaraan uitvoering wordt gegeven, vormen een belangrijke rol bij de kwalificatie van de (arbeids)overeenkomst. De wijze waarop aan die rechten en plichten door het huishouden en de schoonmaker uitvoering wordt gegeven, wijst in het geheel niet op een tussen hen aanwezige arbeidsovereenkomst. (…)

3.16.1

De vervolgvraag is dan of tussen Helpling en de schoonmaker een gewone arbeidsovereenkomst bestaat, of een uitzendovereenkomst.

3.16.2

De uitzendovereenkomst is de arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer door de werkgever, in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever, ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde. De uitzendovereenkomst is daarmee een bijzondere arbeidsovereenkomst. Karakteristiek voor de uitzendovereenkomst is dat de werknemer werkzaamheden verricht onder toezicht en leiding van de inlener. Toezicht en leiding vormt daarmee (een deel van) het gezag, dat normaal gesproken door de werkgever wordt uitgeoefend. In de onderhavige situatie is daarvan sprake: toezicht en leiding over de door de schoonmaker te verrichten schoonmaakwerkzaamheden wordt uitgeoefend door het huishouden, niet door Helpling. Dat betekent niet dat daarom geen sprake is van gezag van Helpling: het is mogelijk dat Helpling toezicht en leiding heeft uitbesteed of overgelaten aan het huishouden. Zulks staat niet aan de weg aan het feit dat er een gezagsrelatie bestaat tussen Helpling en de schoonmaker, en daarmee een gewone of bijzondere arbeidsovereenkomst tussen hen aanwezig is.

3.16.3

Niet ter discussie staat dat Helpling een beroep of bedrijf uitoefent, waarbij derden, in dit geval schoonmakers, worden gekoppeld aan andere derden, in dit geval huishoudens, teneinde daar werkzaamheden te gaan verrichten. Of Helpling dat doet als schoonmaakbedrijf, zoals FNV c.s. stellen, dan wel als technologisch platform, zoals Helpling aanvoert, maakt niet uit. Voldaan is aan het vereiste dat de schoonmaker aan het huishouden ter beschikking wordt gesteld in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van Helpling.

3.16.4

Helpling heeft gesteld dat desalniettemin geen sprake kan zijn van een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 BW, omdat daarvoor vereist is dat de tewerkstelling plaatsvindt in het bedrijf van de inlener en huishoudens geen bedrijf vormen. Dat de inlener in de zin van artikel 7:690 BW een bedrijf dient te zijn, ontleent Helpling aan de memorie van toelichting bij de Wet Flexibiliteit en Zekerheid (25 263, nr. 3, p. 33). FNV c.s. hebben erop gewezen dat deze eis (de inlener dient een bedrijf te zijn) niet is vermeld in de wettekst, als ook dat andere overwegingen uit die memorie van toelichting geen geldend recht zijn geworden. Het hof constateert dat de tekst van artikel 7:690 BW niet als eis stelt dat de inlening plaatsvindt in het kader van het beroep of bedrijf van de inlener. Sinds de invoering van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid in 1999 is de wettelijke regeling omtrent de uitzendovereenkomst herhaaldelijk herzien, laatstelijk met de invoering van de Wet Arbeidsmarkt in Balans per 1 januari 2020. De wetgever heeft kennelijk nooit aanleiding gezien het bereik van artikel 7:690 BW in te perken, in die zin dat als (duidelijk geformuleerde) eis wordt gesteld dat de inlening in het kader van het beroep of bedrijf van de inlener dient plaats te vinden. Het hof is daarom van oordeel dat die eis voor de toepassing van artikel 7:690 BW niet geldt.

3.17.1

Toegepast op de onderhavige situatie betekent dat het volgende. Door de schoonmaker wordt arbeid verricht (wat betreft het schoonmaken ten behoeve van het huishouden maar financieel ook ten behoeve van Helpling), er wordt over hem gezag uitgeoefend (wat betreft de directe toezicht en leiding door het huishouden, en voor wat betreft het formele gezag door Helpling) en er wordt loon betaald. Aan het vereiste van ‘een arbeidsovereenkomst’ is daarmee voldaan. Van een uitzendovereenkomst is sprake indien die werkzaamheden (altijd) plaatsvinden onder leiding en toezicht van de inlener. Dat is hier het geval. Helpling heeft vrijwel geen enkel inzicht of, hoe en wanneer de schoonmaker zijn werkzaamheden verricht. Dat is moeilijk verenigbaar met een gewone arbeidsovereenkomst niet zijnde een uitzendovereenkomst. De terbeschikkingstelling van schoonmakers aan huishoudens vindt niet incidenteel plaats, maar geschiedt in het kader van de uitoefening van het bedrijf van Helpling. Aan dat vereiste van artikel 7:690 BW is daarmee ook voldaan. Bovendien worden de schoonmakers door Helpling ter beschikking gesteld om arbeid bij de huishoudens te verrichten, krachtens een door de huishoudens aan Helpling verstrekte opdracht. De conclusie is dan ook dat de arbeidsrelatie tussen de schoonmaker en Helpling een uitzendovereenkomst vormt in de zin van artikel 7:690 BW. (…) Naar het oordeel van het hof is de arbeidsrelatie tussen de schoonmaker en Helpling van meet af aan – althans vanaf het moment waarover in de onderhavige procedure informatie is verschaft – een uitzendovereenkomst geweest. Weliswaar zijn de algemene voorwaarden in de loop van de tijd enkele malen gewijzigd, waaronder laatstelijk per maart 2021, maar Helpling heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat dit geen materieel belangrijke wijzigingen betrof. Het hof ziet daarom geen reden voor de kwalificatie een onderscheid aan te brengen in de situatie voor en na maart 2021.

3.17.2

Toegepast op de vorderingen van FNV c.s. (…), betekent dit dat de primaire vordering (die, naar FNV c.s. ter zitting desgevraagd hebben toegelicht, ziet op een arbeidsovereenkomst, niet zijnde een uitzendovereenkomst) wordt afgewezen, en dat de subsidiaire vordering, eerste liggende streepje – een verklaring voor recht dat sprake is van een uitzendovereenkomst – wordt toegewezen.

Handelwijze Helpling in strijd met Waadi?

3.18.1

Nu de contractuele relatie tussen de schoonmaker en Helpling moet worden gekwalificeerd als een uitzendovereenkomst komt als tweede hoofdvraag aan de orde of de handelwijze van Helpling in strijd is met de artikelen 3, 7a, 8, 9 en/of 9a Waadi. (…)

3.18.2

De subsidiaire vordering, derde liggende streepje behelst een verklaring voor recht dat Helpling in strijd met artikel 9 Waadi aan [de schoonmaakster] een financiële tegenprestatie vraagt voor haar uitzendwerkactiviteiten. Helpling heeft onbetwist aangevoerd dat zij thans, na het wijzen van het bestreden vonnis, geen financiële tegenprestatie meer vraagt aan de schoonmaker, doch uitsluitend aan het huishouden. De vordering die er – gelet op de formulering in de tegenwoordige tijd – op is gebaseerd dat thans nog wel een tegenprestatie wordt gevraagd aan [de schoonmaakster] , die feitelijk niet meer voor Helpling werkzaam is, wordt afgewezen. Grief 2 in incidenteel appel houdt in dat de werkzaamheden van Helpling niet zijn aan te merken als arbeidsbemiddeling en dat de kantonrechter daarom ten onrechte heeft geoordeeld dat Helpling geen tegenprestatie mocht vragen voor haar bemiddelingsactiviteiten. Aangezien het hof van oordeel is dat de overeenkomst tussen Helpling en de schoonmaker een uitzendrelatie betreft, en er geen arbeidsovereenkomst bestaat tussen de schoonmaker en het huishouden, zijn de activiteiten van Helpling ten opzichte van de schoonmaker niet aan te merken als arbeidsbemiddeling van arbeidskrachten. De grief is dus gegrond. Hoewel de vordering van FNV c.s. te dezen zich beperkt tot [de schoonmaakster] en niet toewijsbaar is, merkt het hof op dat het slagen van de grief Helpling materieel niet baat, omdat net als ten aanzien van arbeidsbemiddeling (artikel 3 Waadi), het op grond van artikel 9 Waadi verboden is bij het ter beschikking stellen van arbeidskrachten van die arbeidskrachten een tegenprestatie te bedingen.”

3 Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1.1

Onderdeel 4 van het middel klaagt dat het hof met zijn oordeel in rov. 3.16.4 heeft miskend dat voor het aannemen van een uitzendovereenkomst in de zin van art. 7:690 BW is vereist dat de uitzendkracht door de werkgever ter beschikking wordt gesteld in het beroep of bedrijf van de derde (inlener).

3.1.2

Art. 7:690 BW bepaalt:

De uitzendovereenkomst is de arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer door de werkgever, in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde.

3.1.3

De tekst van art. 7:690 BW bevat geen aanwijzingen voor de rechtsopvatting dat de terbeschikkingstelling van een uitzendkracht uitsluitend kan plaatsvinden in het kader van een beroep of bedrijf van de inlener. De vraag is of uit de wetsgeschiedenis of het stelsel van de wet die eis wel voortvloeit.

3.1.4

In de wetsgeschiedenis van art. 7:690 BW is vermeld:

“In de nieuwe afdeling 11 van titel 7.10 zijn bijzondere bepalingen voor de uitzendovereenkomst opgenomen. Allereerst wordt in artikel 690 de uitzendovereenkomst gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. De definitie van uitzendovereenkomst bevat een aantal bijzondere

kenmerken. De werknemer (de uitzendkracht) oefent zijn werkzaamheden uit in het bedrijf van een derde (de inlener), onder toezicht en leiding van die derde. Een en ander geschiedt krachtens een opdracht aan de werkgever. Dit laatste element is opgenomen om duidelijk te maken dat

bijvoorbeeld aanneming van werk niet tot een uitzendovereenkomst kan leiden. De terbeschikkingstelling moet geschieden in het kader van het beroep of het bedrijf van de werkgever. Dat betekent dat terbeschikkingstelling (een) doelstelling van de bedrijfs- of beroepsactiviteiten van de werkgever moet zijn; de toepasselijkheid van de uitzendovereenkomst is aldus gekoppeld aan de allocatieve functie van de werkgever. Op de uitzendovereenkomst is de regeling van de arbeidsovereenkomst in titel 7.10 onverkort van toepassing, behoudens voor zover anders is bepaald.”3

3.1.5

De Raad van State heeft in zijn advies aandacht gevraagd voor de definitie van ‘uitzendovereenkomst’ en geadviseerd om een onderscheid te maken tussen (tijdelijk) ‘uitzenden’ en (langdurig) ‘uitlenen’.4 In het nader rapport is daarover opgemerkt:

“Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad merken wij op, dat niet alleen wordt beoogd de thans in de praktijk voorkomende uitzendrelatie onder de voorgestelde definitie van uitzendovereenkomst te brengen, maar ook alle andere driehoeksarbeidsrelaties, waarbij de werknemer door diens werkgever in de uitoefening van diens bedrijf of beroep aan een derde ter beschikking wordt gesteld, om onder leiding en toezicht van die derde arbeid te verrichten. (…) De voorgestelde afdeling geeft derhalve een uniforme regeling voor de vele onder verschillende benamingen in de praktijk voorkomende vormen van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, zoals: uitzenden, uitlenen, detacheren, of te werk stellen in het kader van een arbeidspool. Wel wijzen wij er nadrukkelijk op, dat de voorgestelde regeling beperkt is tot het ter

beschikking stellen in het kader van zodanig beroep of bedrijf. In de praktijk gaat het dus om uitzendbureaus, detacheerbedrijven, arbeidspools en andere organisaties, die er hun beroep of bedrijf van maken arbeidskrachten onder welke noemer dan ook tijdelijk aan derden ter beschikking te stellen.”5

3.1.6

Uit het hiervoor in 3.1.5 opgenomen citaat blijkt dat de wetgever heeft beoogd dat ook andere driehoeksrelaties dan de – kort gezegd – ‘klassieke uitzendrelatie’ onder de reikwijdte van de bepaling zouden vallen, mits aan de begripsomschrijving wordt voldaan. In de wetsgeschiedenis is niet uitdrukkelijk de vraag aan de orde gekomen of onder ‘inlener’ uitsluitend moet worden begrepen de beroeps- of bedrijfsmatige inlener. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 7:690 BW kan derhalve niet worden afgeleid dat voor het aannemen van een uitzendovereenkomst andere vereisten gelden dan vermeld in deze bepaling en dus ook niet dat de wetgever, in weerwil van de tekst van art. 7:690 BW, heeft beoogd dat de terbeschikkingstelling van een uitzendkracht uitsluitend kan plaatsvinden in het kader van een beroep of bedrijf van de inlener.

3.1.7

In Europees verband is uitzendwerk geregeld in de Uitzendrichtlijn6, die minimumharmonisatie beoogt7. Volgens art. 1 lid 1 Uitzendrichtlijn is deze van toepassing op werknemers met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding met een uitzendbureau die ter beschikking worden gesteld van inlenende ondernemingen om onder toezicht en leiding van genoemde ondernemingen tijdelijk te werken. Volgens art. 1 lid 2 Uitzendrichtlijn is deze van toepassing op openbare en particuliere ondernemingen die uitzendbureaus of inlenende ondernemingen zijn en een economische activiteit uitoefenen, al dan niet met winstoogmerk. Het Europese inlenersbegrip is aldus beperkt tot inlenende ondernemingen in de zin van de Uitzendrichtlijn.8

De Uitzendrichtlijn verzet zich echter niet tegen een nationale regeling van uitzendwerk die mede betrekking heeft op gevallen waarin de inlener niet een inlenende onderneming is als bedoeld in de Uitzendrichtlijn.

3.1.8

Art. 7:690 BW vormt niet de implementatie van (bepalingen uit) de Uitzendrichtlijn. De Uitzendrichtlijn is geïmplementeerd door wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (hierna: Waadi). Art. 1, aanhef en onder c, Waadi bepaalt dat in de Waadi en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder ter beschikking stellen van arbeidskrachten: het tegen vergoeding ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een ander voor het onder diens toezicht of leiding, anders dan krachtens een met deze gesloten arbeidsovereenkomst, verrichten van arbeid. De Waadi bevat derhalve met betrekking tot het inlenersbegrip geen uitdrukkelijke beperking tot beroeps- of bedrijfsmatige inleners. Wel zijn enkele in de Uitzendrichtlijn opgenomen bepalingen geïmplementeerd in de Waadi en beperkt tot inlenende ondernemingen (art. 8, 8a, 8b, 8c Waadi).

3.1.9

Het stelsel van de wet leidt ook overigens niet tot het oordeel dat de terbeschikkingstelling van een uitzendkracht uitsluitend kan plaatsvinden in het kader van een beroep of bedrijf van de inlener.

Een natuurlijke persoon kan voor werkzaamheden ten behoeve van zijn huishouden een werknemer in dienst hebben, zij het dat voor dergelijke arbeidsovereenkomsten een verlicht regime bestaat, aangeduid als de Regeling dienstverlening aan huis (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6.1-6.6). Vanuit het perspectief van deze natuurlijke persoon bezien, valt niet in te zien waarom hij voor deze werkzaamheden wel een werknemer in dienst zou kunnen nemen, maar geen uitzendkracht zou kunnen inschakelen.

Ook vanuit het perspectief van de werkende en van de onderneming die de werkende ter beschikking stelt, is dat niet in te zien. Hoewel art. 7:658 lid 4 BW en art. 7:616a BW aan de werkende geen bescherming bieden indien de inlener een particulier huishouden is, omdat deze bepalingen slechts van toepassing zijn indien de inlener handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, kan niet worden gezegd dat een uitzendkracht tijdens een terbeschikkingstelling aan een particulier huishouden aan rechtsbescherming inboet ten opzichte van het geval dat hij een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW met de inlener of met de formele werkgever (het uitzendbureau) zou hebben. Door die bepalingen wordt immers ten opzichte van de uitzendkracht aanvullend een aansprakelijke partij aangewezen.

Ook het stelsel van de wet biedt dus onvoldoende grond om te oordelen dat als een natuurlijke persoon een uitzendkracht inleent voor werkzaamheden ten behoeve van zijn huishouden, geen arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:690 BW kan bestaan tussen de uitzendkracht en de onderneming die hem ter beschikking stelt.

Voor zover de toepassing van de regels in deze driehoeksrelaties zou leiden tot resultaten die zich niet laten verenigen met hetgeen de wetgever bij de regeling van de art. 7:690-691 BW voor ogen heeft gestaan, is het in de eerste plaats aan de wetgever om hier grenzen te stellen. Dat neemt niet weg dat de rechter bij de toepassing de mogelijkheid heeft de regels van art. 7:691 BW zo uit te leggen dat strijd met de ratio van die regels wordt voorkomen, dan wel dat hij een beroep op die regels naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan oordelen.9

3.1.10

Uit hetgeen hiervoor in 3.1.2-3.1.9 is overwogen volgt dat onderdeel 4 faalt.

3.2.1

De onderdelen 1 en 2 klagen over de kwalificatie van de rechtsverhoudingen tussen Helpling, de schoonmaker en het huishouden. Onderdeel 1 richt zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel van het hof in rov. 3.8 dat tussen de schoonmaker en Helpling sprake is van een uitzendovereenkomst in de zin van art. 7:690 BW. Onderdeel 2 richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 3.15 dat geen arbeidsovereenkomst bestaat tussen de schoonmaker en het huishouden.

3.2.2

In het Deliveroo-arrest10 heeft de Hoge Raad over de vraag wanneer een overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst het volgende overwogen (voetnoten zijn weggelaten):

“3.2.3 Om te kunnen beoordelen of een overeenkomst als een arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, moet door uitleg aan de hand van de Haviltexmaatstaf worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen.

3.2.4

Als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, moet de overeenkomst als zodanig worden aangemerkt. Voor deze kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen.

3.2.5

Of een overeenkomst moet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst, hangt af van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. Van belang kunnen onder meer zijn de aard en duur van de werkzaamheden, de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald, de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht, het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren, de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen is tot stand gekomen, de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd, de hoogte van deze beloningen, en de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt. Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.

Het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, hangt mede af van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.”

3.2.3

Uit hetgeen het hof in rov. 3.13.1 heeft overwogen (zie hiervoor in 2.4), volgt dat in deze zaak uitgangspunt is dat hetzij tussen Helpling en de schoonmaker, hetzij tussen het huishouden en de schoonmaker een arbeidsovereenkomst (althans – in het eerste geval – een bijzondere arbeidsovereenkomst, namelijk een uitzendovereenkomst) bestaat. In deze driehoeksverhouding moeten de door partijen overeengekomen rechten en verplichtingen in de afweging worden betrokken en moet worden bezien tussen welke partijen deze rechten en verplichtingen in dit geval moeten leiden tot kwalificatie van de overeenkomst als (bijzondere) arbeidsovereenkomst.

3.2.4

Het hof heeft in rov. 3.9.1 tot en met 3.17.1 een afweging gemaakt aan de hand van de gezichtspunten ‘selectie’, ‘arbeid’, ‘hoogte beloning’, ‘wijze van betaling’, ‘rechten en plichten van huishouden en schoonmaker’ en ‘gezag, leiding en toezicht’. Ten aanzien van deze gezichtspunten heeft het hof telkens, overeenkomstig het hiervoor in 3.2.2-3.2.3 weergegeven toetsingskader, vastgesteld welke rechten en verplichtingen de partijen zijn overeengekomen en hoe deze zich verhouden tot het bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen de schoonmaker en Helpling of tussen de schoonmaker en het huishouden.

3.2.5

Onderdeel 1a klaagt dat niet Helpling zich heeft verbonden tot betaling van loon aan de schoonmaker, maar het huishouden, zodat aan dit vereiste van art. 7:610 BW ten opzichte van Helpling niet is voldaan. De klacht faalt. Het hof heeft in rov. 3.12.3 overwogen dat bij de gebruikelijke gang van zaken Helpling aan de huishoudens voorschrijft te betalen via de betalingsdienst Stripe. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat deze gang van zaken moeilijk verenigbaar is met een arbeidsovereenkomst tussen het huishouden en de schoonmaker, omdat het dan niet aan een derde zou zijn om te bepalen hoe er betaald wordt. In dit oordeel van het hof ligt besloten dat Helpling de macht heeft te bepalen hoe het loon wordt voldaan en door wie het loon wordt voldaan. Voorts heeft het hof geoordeeld (rov. 3.13.4) dat Helpling het platform zo heeft ingericht dat de huishoudens niet worden gestimuleerd jegens de schoonmakers de werkgeversrol te vervullen. Zij mogen immers annuleren (rov. 3.13.1 en rov. 3.13.3), zij worden er niet op gewezen dat zij bij ziekte moeten doorbetalen (rov. 3.13.1-3.13.2), zij kunnen per direct opzeggen (rov. 3.13.1 en 3.13.4) en zij moeten een boete betalen als zij rechtstreeks een schoonmaker in dienst nemen (rov. 3.18.7). Nu Helpling de contractuele verhouding tussen de schoonmakers en de huishoudens geheel beheerst en heeft vormgegeven, gaat het oordeel van het hof dat zij een arbeidsovereenkomst met de schoonmakers heeft, ook al is het loon volgens de door Helpling vormgegeven verhouding verschuldigd door de huishoudens, niet uit van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel is evenmin onvoldoende gemotiveerd.

3.2.6

Onderdeel 1b richt zich tegen het oordeel in rov. 3.14.3 dat de formele gezagsrelatie voor een belangrijk deel wordt bepaald door Helpling. Deze klacht kan evenmin tot cassatie leiden. Anders dan het onderdeel betoogt, heeft het hof niet miskend dat beantwoording van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst en van de deelvraag of voldaan is aan het gezagscriterium een beoordeling vergt aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Het hof heeft in de rov. 3.9.1-3.17.1 een weging gemaakt van omstandigheden ter beoordeling van de vraag waar in de driehoeksverhouding tussen Helpling, de schoonmaker en het huishouden sprake is van een arbeidsovereenkomst. Een van de daarin betrokken aspecten is de formele gezagsrelatie. Het oordeel van het hof in rov. 3.14.3 dat de formele gezagsrelatie ‘daarmee’, dat wil zeggen doordat Helpling voorschrijft hoe de reguliere loonbetalingen plaatsvinden, voor een belangrijk deel wordt bepaald door Helpling, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Anders dan het onderdeel voorts aanvoert, heeft het hof niet geoordeeld dat sprake is van formeel gezag om de enkele reden dat Helpling de wijze voorschrijft waarop de reguliere loonbetalingen plaatsvinden. Het hof heeft in rov. 3.14.2 eveneens overwogen dat Helpling de schoonmaker stimuleert spoedig de factuur aan het huishouden te verzenden en dat Helpling zowel aan de schoonmaker als aan het huishouden vraagt een beoordeling te geven, met welke beoordeling Helpling zich aan nieuwe klanten presenteert. Daarbij komt dat rov. 3.14.3 moet worden gelezen in de context van de afweging van rov. 3.9.1-3.17.1.

3.2.7

Onderdeel 2 klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat wanneer is vastgesteld dat in de rechtsverhouding tussen twee partijen aan de door art. 7:610 BW gestelde vereisten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is voldaan, deze overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, en dat uit de feitelijke vaststellingen van het hof niet anders kan volgen dan dat in de relatie tussen de schoonmaker en het huishouden is voldaan aan de vereisten van art. 7:610 BW.

3.2.8

Ook deze klacht faalt. Het oordeel van het hof moet worden begrepen tegen de achtergrond van het door het hof in rov. 3.13.1 gehanteerde uitgangspunt dat in de driehoeksrelatie tussen Helpling, de schoonmaker en het huishouden sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen Helpling en de schoonmaker of van een arbeidsovereenkomst tussen het huishouden en de schoonmaker (zie hiervoor in 3.2.3). Het hof heeft de omstandigheden van het geval in onderling verband gewogen en is tot het oordeel gekomen dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen het huishouden en de schoonmaker, maar tussen Helpling en de schoonmaker. Daarbij heeft het hof wat betreft de door het huishouden jegens de schoonmaker uitgeoefende leiding en toezicht onmiskenbaar geoordeeld dat dit niet het volle gezag als bedoeld in art. 7:610 BW betrof: het formele werkgeversgezag ligt immers naar het oordeel van het hof bij Helpling (zie hiervoor in 3.2.6). Die weging geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onvoldoende gemotiveerd. De klacht dat het hof had moeten vaststellen dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen het huishouden en de schoonmaker faalt dan ook.

3.2.9

Onderdeel 2 klaagt voorts dat het hof heeft miskend dat het in strijd is met het dwingendrechtelijke karakter van art. 7:610 BW en met de in titel 7.10 BW opgenomen dwingendrechtelijke beschermende regels om het feit dat het in die titel bepaalde niet wordt nageleefd en het feit dat sommige van die regels ten onrechte niet van toepassing worden verklaard, als redengevend aan te merken voor het oordeel dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.

3.2.10

De klacht faalt omdat het hof dit niet heeft miskend. Het hof heeft in de voormelde driehoeksverhouding, waarin Helpling heeft beoogd de contractuele verhoudingen tussen de drie partijen door middel van algemene voorwaarden dwingend vorm te geven, onderzocht hoe die vormgeving zich verhoudt tot de verhouding tussen partijen zoals die in de praktijk uitwerkt. Het is tot het oordeel gekomen dat hoewel Helpling in de algemene voorwaarden bepalingen heeft opgenomen die zouden moeten duiden op een arbeidsovereenkomst tussen het huishouden en de schoonmaker, die bepalingen in de praktijk door Helpling, bijvoorbeeld via de FAQ op haar website, niet werden nageleefd, zodat deze niet van werkelijke betekenis waren. Het oordeel van het hof moet aldus worden begrepen dat die bepalingen daardoor niet kunnen bijdragen aan het door Helpling bepleite oordeel dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen de huishoudens en de schoonmaker.

3.3

Onderdeel 5b ziet niet op beslissingen op de hiervoor in 2.2 vermelde vorderingen en behoeft derhalve in dit stadium geen behandeling.

3.4

De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4 Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

5 Beslissing