Hoge Raad, 25-04-2025, ECLI:NL:HR:2025:672, 24/01329
Hoge Raad, 25-04-2025, ECLI:NL:HR:2025:672, 24/01329
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 april 2025
- Datum publicatie
- 25 april 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:672
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2024:273
- Zaaknummer
- 24/01329
Inhoudsindicatie
Wet rechtsherstel box 3; artikel 30fe AWR; Rentevergoeding bij teruggaaf van vermogensrendementsheffing wegens schending van art. 14 EVRM en art 1 EP (ECLI:NL:HR:2024:756).
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/01329
Datum 25 april 2025
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
de erven van [A] (hierna: belanghebbenden)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 21 februari 2024, nr. BK-23/5121, op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidenteel hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/2791) betreffende de aan [A] (hierna: de erflater) voor het jaar 2018 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de over dat jaar aan belanghebbenden opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbenden, vertegenwoordigd door J. van Tilburg, hebben een verweerschrift ingediend.
2 Uitgangspunten in cassatie
De Inspecteur heeft aan [A], de erflater, voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, waarbij onder meer inkomstenbelasting is geheven over belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3).
De erflater heeft de aanslag bestreden met het argument dat de heffing over het belastbare inkomen uit box 3 in strijd is met artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: het EP).
Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963 (hierna: het arrest van 24 december 2021), heeft de Inspecteur de aanslag bij beschikking verminderd. Deze vermindering is gebaseerd op het Besluit rechtsherstel box 3,2 welk besluit, voor zover hier van belang, inhoudelijk overeenstemt met de nadien vastgestelde Wet rechtsherstel box 3 (hierna: de Herstelwet).3
Na een verzoek tot wijziging van de onderlinge verhouding van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen als bedoeld in artikel 2.17, lid 4, Wet IB 2001, heeft de Inspecteur aan belanghebbenden een navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 2018 opgelegd.
3 Oordelen van het Hof
Voor het Hof was in geschil of de Herstelwet het volgens het arrest van 24 december 2021 vereiste rechtsherstel biedt. Verder was in geschil of de Rechtbank terecht en tot het juiste bedrag een rentevergoeding aan belanghebbenden heeft toegekend.
Met betrekking tot het rechtsherstel heeft het Hof overwogen dat uit zowel het arrest van 24 december 2021 als het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:718, moet worden afgeleid dat de op rechtsherstel gerichte compensatie in beginsel dient aan te sluiten bij het werkelijk behaalde rendement en dat niet meer behoort te worden belast dan de feitelijk genoten rente, dividend, huur, royalty’s en mogelijk andere vormen van directe gerealiseerde vermogensopbrengst. Ongerealiseerde vermogenswinsten passen niet binnen de term “werkelijk behaald rendement” die de Hoge Raad in voornoemde arresten heeft gebruikt en deze dienen daarom bij de bepaling van de op rechtsherstel gerichte compensatie buiten beschouwing te worden gelaten, aldus het Hof. In hoger beroep hebben partijen overeenstemming bereikt over de omvang van het werkelijk behaalde rendement als hiervoor bedoeld. Het Hof heeft de navorderingsaanslag en de belastingrente in overeenstemming daarmee verminderd.
Ter zake van de verzochte rentevergoeding heeft het Hof vooropgesteld dat in gevallen als dit geen belastingrente wordt vergoed op grond van artikel 30fe van de AWR. Omdat de box 3-heffing in strijd met het EVRM is geheven, hebben belanghebbenden niettemin op grond van artikel 13 EVRM recht op een passende vergoeding voor het rentenadeel dat zij als gevolg van de onverschuldigde betaling van belasting hebben geleden, aldus het Hof.