Home

Hoge Raad, 17-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:99, 22/04746

Hoge Raad, 17-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:99, 22/04746

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 januari 2025
Datum publicatie
17 januari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:99
Formele relaties
Zaaknummer
22/04746

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; art. 9, lid 2, letter a, Wet OB 1968 en Tabel I, post b.3, bij de Wet OB 1968; punt 14 van Bijlage III bij BTW-richtlijn 2006; verlaagd tarief; gelegenheid geven tot sportbeoefening; surfen en surflessen op het strand met gebruikmaking van voor het omkleden en douchen ingerichte vrachtcontainer op het strand.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/04746

Datum 17 januari 2025

ARREST

in de zaak van

V.O.F. [X] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 1 november 2022, nr. 21/002341, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 19/204) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014.

1 Geding in cassatie

1.1

Belanghebbende, vertegenwoordigd door F. Jagersma, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

1.2

Belanghebbende heeft verzocht om de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade in het geval de procedure dusdanig lang duurt dat daarmee spanning en frustratie bij belanghebbende wordt verondersteld.

2 Beoordeling van het middel

2.1

Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in rechtsoverwegingen 4.2 tot en met 4.4 van het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 22/04594, ECLI:NL:HR:2025:8.

2.2.1

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

2.2.2

De stukken van het geding laten geen andere slotsom toe dan dat de door belanghebbende aangeboden dienstverlening, als geheel genomen, uitsluitend verband houdt met de beoefening van sport, waaronder het ontvangen van de nodige instructie in een accommodatie, begeleiding, en het gebruik van kleedruimten ter voorbereiding op het eigenlijke sporten. Deze dienstverlening valt daarom binnen de reikwijdte van post b.3 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

3 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

3.1

Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht om bij overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep, de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade.

3.2

In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 16 december 2022. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn met niet meer dan zes maanden. Aan belanghebbende komt daarom een vergoeding van immateriële schade toe van € 500.

4 Proceskosten

5 Beslissing