Home

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 04-04-2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:63, BON2022H00022

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 04-04-2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:63, BON2022H00022

Gegevens

Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
4 april 2023
Datum publicatie
15 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:OGHACMB:2023:63
Zaaknummer
BON2022H00022

Inhoudsindicatie

In geschil is of de Inspecteur de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende als ondernemer en producent in de zin van de ABB kan worden aangemerkt. Aangezien belanghebbende geen recht heeft op aftrek van ABB van facturen die vallen onder categorie 2 en 3, heeft de Inspecteur de vooraftrek van ABB die ter zake van deze facturen is geclaimd terecht gecorrigeerd. Gelet op al het voorgaande is het hoger beroep (gedeeltelijk) gegrond.

Uitspraak

BON2022H00022

Datum uitspraak: 4 april 2023

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN

EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak op het hoger beroep van:

[Belanghebbende],

gevestigd te Bonaire,

appellante in hoger beroep (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire (het Gerecht) van 30 maart 2022 in de zaak BBZ nrs. BON201900604 en BON201900605, in het geding tussen:

belanghebbende

en

DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Bonaire,

verweerder in hoger beroep (hierna: de Inspecteur).

1 Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 26 april 2018 twee aanslagen in de Algemene Bestedingsbelasting (ABB) voor het jaar 2016 en het jaar 2017 opgelegd naar bedragen van USD 1.069.065 respectievelijk USD 11.225.

1.2.

Het door belanghebbende daartegen op 21 juni 2018 ingediende bezwaarschrift heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 11 augustus 2019 afgewezen en de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is op 3 oktober 2019 tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij het Gerecht en heeft USD 30 aan griffierecht betaald.

1.4.

Het Gerecht heeft het beroep bij bovenvermelde uitspraak gegrond verklaard.

1.5.1.

Belanghebbende heeft bij brief van 30 mei 2022, die zelfde dag ter griffie ontvangen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht.

1.5.2.

Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van USD 60.

1.5.3.

De Inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft op 13 oktober 2022 een nader stuk “Reactie op het verweerschrift van de Inspecteur in hoger beroep” toegezonden aan het Hof, welk nader stuk door de belastinggriffie is doorgezonden aan de Inspecteur. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende een pleitnota aan het Hof doen toekomen. De pleitnota wordt geacht met instemming van partijen ter zitting te zijn voorgedragen.

1.7.

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.8.

De zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2022. De rechters en de griffier waren aanwezig op het Hof in Oranjestad, Aruba. Aldaar was namens belanghebbende aanwezig [A] en [B] ([Q]). Via een beeldverbinding waren namens de Inspecteur aanwezig [C], [D] en [E].

1.9.

Aan het eind van de behandeling is het onderzoek ter zitting gesloten.

2 Feiten

2.1.

Ten aanzien van belanghebbende heeft het Gemeenschappelijk Hof op 13 september 2021, BON2019H00121 en BON2019H00136, ECLI:NL:OGHACMB:2021:348, uitspraak gedaan in het geschil tussen belanghebbende en de Inspecteur inzake de door laatstgenoemde aan belanghebbende opgelegde aanslag in de Algemene Bestedingsbelasting (ABB) voor het tijdvak 2015 en het tijdvak januari tot en met maart 2017, ter zake van de bouw en aanleg van het zelfde project als in het onderhavige geding, te weten [X], ook wel [X] (hierna: het resort) op Bonaire.

2.2.

Belanghebbende is begin 2015 uitsluitend opgericht voor de bouw van het resort. Zij exploiteert een bouwbedrijf.

2.3.

De heer [P] is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende. Hij is tevens insteller van Stichting Particulier Fonds [V] (hierna: de SPF). De SPF houdt middellijk 10% van de aandelen in [de NV] (hierna: de NV). De overige 90% van de aandelen in de NV wordt gehouden door Venezolaanse investeerders.

2.4.1.

Belanghebbende heeft zich in februari 2015 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel op Bonaire. Belanghebbende heeft met dagtekening 13 maart 2015 bij de Inspecteur een ingevuld en ondertekend formulier ‘Startende onderneming bv, nv of andere rechtspersoon’ ingediend. De aard van de onderneming wordt daarin beschreven als:

“1. Het uitoefenen van bouw- constructie- en aannemersbedrijf waaronder begrepen metaal- en laswerken, loodgieterswerken, schilder-, metsel- en timmerwerken en elektrische installaties.

2. Het aannemen, (doen) uitvoeren, onderhouden en renoveren van bouwwerken, alsmede werken op het gebied van loodgieterij, sanitair techniek, dakbedekking, staalconstructies, lastechniek en elektronische installatie.”

2.4.2.

Bij de vraag op het formulier of belanghebbende naar haar mening belastingplichtig is voor de ABB, heeft zij geantwoord:

“Ja, want [belanghebbende] kwalificeert als ABB producent”

2.4.3.

Op verzoek van belanghebbende heeft de Inspecteur aan haar een “verklaring producentschap” verstrekt.

2.4.4.

Nadien heeft belanghebbende zich – nader op het standpunt gesteld dat zij geen ondernemer en derhalve ook geen producent is in de zin van de ABB.

2.5.

Belanghebbende heeft op 22 juni 2015 en 3 maart 2017 als ‘contractor’ (aannemer) bouwovereenkomsten gesloten met de NV als ‘principal’(opdrachtgever) met betrekking tot de bouw, op bouwgrond van de NV, van het resort. Op 22 juni 2015 is een bouwbudget overeengekomen van USD 777.000. De bouwwerkzaamheden van het resort zijn aangevangen in mei 2015. Het budget is op 3 maart 2017 verhoogd naar USD 10.500.000.

2.6.

In het contract van 22 juni 2015 (“Construction Agreement”) is tussen belanghebbende en de NV - onder meer - overeengekomen als volgt:

“(…)

2.1

The contractor will perform all the work as required by the contract documents and drawings attached hereto, which constitute part of this agreement (‘Work’).

2.2

The contractor agrees to provide and pay for all the labor required to perform the Work.

2.3

The contractor agrees to provide and pay for all material, tools and equipment required for the prosecution and timely completion of the Work. (…)

(…)

2.7

The Contract Sum is determined at a fixed amount of USD 777,000 plus all expense as made for the Project Manager (…). Every expense as additionally made as to the aforementioned budget will be reimbursed by Principal to Contractor (…).

(…)

3.1

The Principal will pay the Contractor in accordance with 2.7 and following this Agreement.

(…)

5.1

The costs for obtaining the construction permit is for the Contractor.

5.2

Contractor warrants that it will solely employ individuals with a valid work and residency title, the costs of work permits is for the Contractor.

(…)

5.6

Contractor warrants that all employee’s or subcontractors while performing work under this Agreement will adhere to the safety, fire and security rules and procedures acceptable in the construction industry.

(…)

9.1

Contractor may at his discretion engage other contractors to perform work hereunder, provided Contractor will fully pay said contractor and in all instanced remain responsible for the proper completion of this Agreement.

(…)

9.5

Contractor warrants all non-structural work for a period of twelve (12) months following completion.

9.6

Contractor warrants all structural work for a period of five (5) years following completion.

(…)

15.1

Parties agree that the total expenditure tax (in Dutch: “algemene bestedingsbelasting”) due as to the Work will be paid at the moment of transfer of the hotel form Contractor to Principal.

(…)”

2.7.

In de overeenkomst van 3 maart 2017 (“Addendum to the Construction Agreement of June 22, 2015”) is onder meer vermeld:

(…)

- Parties agree that all terms and conditions as specified in the Construction Agreement will continue to apply.

(…)

- Parties agree to withdrawn the Contract Sum as determined in the Construction Agreement of June 22, 2015 and set a new Contract Sum for the Project of USD 10,500,000. This value regards the construction cost for the Project.”

2.8.

Voor het verrichten van de bouwwerkzaamheden is door belanghebbende vooral gebruik gemaakt van onderaannemers (‘subcontractors’). De facturen van de onderaannemers zijn ten name van belanghebbende uitgereikt en zijn verwerkt in de administratie van belanghebbende.

2.9.

Belanghebbende heeft in november 2015 een bankrekening geopend bij MCB Bank te Bonaire. Voordien werden de onderaannemers rechtstreeks betaald door de NV.

2.10.

In 2016 heeft belanghebbende werknemers in dienst genomen, waarvoor verblijfsvergunningen en tewerkstellingsvergunningen zijn aangevraagd.

2.11.

Gedurende de bouwwerkzaamheden heeft de NV betalingen aan belanghebbende verricht zonder dat door belanghebbende facturen zijn uitgereikt. Zo zijn onder meer op 5, 12 en 25 november 2015 betalingen verricht van respectievelijk USD 400.000, USD 450.000 en USD 120.000. In 2016 heeft de NV een bedrag van USD 10.468.000 aan belanghebbende betaald. In het eerste kwartaal 2017 heeft de NV betalingen verricht op de bankrekening van belanghebbende voor een totaalbedrag van USD 830.000 (zie bijlage 4 rapport boekenonderzoek). Bij een tekort aan liquide middelen werd de bankrekening van belanghebbende door de NV aangevuld. Dit is wekelijks of tweewekelijks geschied, gebaseerd op de betalingen aan de onderaannemers.

2.12.

Belanghebbende heeft voor het tweede kwartaal 2015 een aangifte ABB ingediend waarbij zij de haar in rekening gebrachte ABB ten bedrage van USD 25.643 in aftrek heeft gebracht. Belanghebbende heeft in de periode derde kwartaal 2015 tot en met eerste kwartaal 2017 alleen zogenoemde nihilaangiften ABB ingediend. De over de jaren 2015, 2016 en 2017 in totaal geclaimde vrijstelling van ABB bij invoer bedraagt USD 209.968.

2.13.

De bouw van het resort is in mei 2017 voltooid. In die maand zijn de laatste prestaties verricht en zijn de laatste werknemers uit dienst getreden, respectievelijk werden zij ingezet bij andere groepsmaatschappijen.

2.14.

Bij brief van 24 mei 2017 van de Inspecteur aan belanghebbende, heeft de Inspecteur aangekondigd een boekenonderzoek bij belanghebbende in te stellen betreffende – onder meer – de verschuldigdheid van ABB over de periode 2015 tot en met het eerste kwartaal van 2017.

2.15.

Belanghebbende heeft op 12 juli 2017 aan de NV een factuur voor de bouwwerkzaamheden uitgereikt ten bedrage van USD 19.248.681. Daarbij is geen ABB in rekening gebracht. De bouwwerkzaamheden zijn op de factuur als volgt omschreven:

Delivery of the [X]

The delivery consist as follows:

- Six (6) blocks of buildings that have one hundred and forty (140) rooms,

- Two (2) buildings that have Restaurant/Bar,

- A reception building with ballrooms space, Gym and Administrative offices,

- Dive Center building,

- Pool Area,

- Parking lot and public area with landscaping and hardscaping included”

2.16.

Aan belanghebbende zijn op 14 en 17 juli 2017 ambtshalve (eerste) naheffingsaanslagen ABB over de tijdvakken 2015 en eerste kwartaal 2017 opgelegd van elk USD 30.000.

2.17.

In 2017 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende verricht naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting en ABB voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2017. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 27 maart 2018.

2.18.

De aan belanghebbende betaalde bedragen in de tijdvakken 2016 en 2017 belopen USD 10.468.000 respectievelijk USD 830.000. De hierover verschuldigde ABB bedraagt 8%, of te wel USD 837.440 respectievelijk USD 66.400.

2.19.

Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn op 26 april 2018 (tweede) naheffingsaanslagen opgelegd:

- over het tijdvak 2015 van (USD 466.426 -/- USD 30.000 =) USD 436.426,

- over het tijdvak 2016 van USD 1.069.065 en

- over het tijdvak eerste kwartaal 2017 (USD 41.225 -/- USD 30.000 =) USD 11.225,

waarbij rekening is gehouden met de reeds opgelegde (eerste) naheffingsaanslagen.

2.20.

In het rapport is met betrekking tot het aftrekrecht van ABB in de zin van artikel 6.3 Belastingwet BES, onderscheid gemaakt in vier categorieën met de volgende omschrijvingen:

(1) invoer- en producentfacturen belast met 8% met aftrekrecht;

(2) invoerfacturen belast met 8% zonder aftrekrecht. Het gaat hierbij volgens de controleambtenaar om goederen niet zijnde grond-, hulpstoffen of halffabricaten waardoor er geen recht op aftrek van ABB genoten kan worden. Voorbeelden hiervan zijn: meubels, gordijnen, tv-toestellen en kassasystemen;

(3) facturen waarbij 6% ABB in rekening is gebracht, terwijl, indien 8% ABB in rekening was gebracht belanghebbende in aanmerking was gekomen voor het aftrekrecht. Het gaat hier om gevallen waarbij onderaannemers hebben gefactureerd tegen een ABB tarief van 6% waarbij er wel feitelijke bouwhandelingen zijn verricht, en

(4) facturen belast met 6% waarvoor geen aftrek mogelijk is.

2.21.

Cijfermatig gaat het om de volgende factuurbedragen in USD:

Omschrijving 2015 2016 2017

Categorie 1 23.336 143.430 12.232

Categorie 2 5.176 1.123 872

Categorie 3 85.464 311.836 5.026

Categorie 4 10.705 37.687 4.466

Totalisering 124.680 494.077 22.596

2.22.

De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen de ABB ter zake van de categorie 1 goederen in aftrek toegelaten.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of de Inspecteur de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende als ondernemer en producent in de zin van de ABB kan worden aangemerkt. Bij positieve beantwoording is voorts in geschil in hoeverre recht bestaat op aftrek van voorbelasting.

3.2.

Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd. Subsidiair stelt belanghebbende dat de naheffingsaanslag 2016 moet worden verminderd wegens aftrek van de goederen uit categorie 2 en 3, danwel 2 of 3.

Indien het primaire standpunt van belanghebbende wordt verworpen, is niet in geschil dat de naheffingsaanslag 2017 in stand kan blijven.

3.3.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ABB 2016 dient te worden verminderd tot (USD 837.440 -/- USD 143.430=) USD 694.010 en dat de naheffingsaanslag ABB 2017 in stand dient te blijven.

3.4.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.

4 Oordeel van het Gerecht

5 Beoordeling van het hoger beroep

6 Griffierecht en proceskosten

7 Beslissing