Home

Parket bij de Hoge Raad, 01-03-1983, AB7540, 74822

Parket bij de Hoge Raad, 01-03-1983, AB7540, 74822

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
1 maart 1983
Datum publicatie
6 juli 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:1983:AB7540
Formele relaties
Zaaknummer
74822

Inhoudsindicatie

OM-cassatie. Vrijspraak toebrengen zwaar lichamelijk letsel door schuld, art. 308 Sr. Is Hof uitgegaan van juiste uitleg van “lichamelijk letsel”? Acupuncturist heeft onder zijn behandeling staande vrouw, die aan suikerziekte leed, aangeraden te stoppen met het zich toedienen van insuline, waardoor bij haar levensgevaarlijke inwendige biochemische ontregeling is opgetreden. Art. 307 Sr en art. 308 jo. 82 Sr strekken tot bescherming van het menselijke leven en de lichamelijke integriteit en gezondheid tegen aantasting daarvan door de schuld van een ander. Deze strekking brengt mee dat onder “lichamelijk letsel” a.b.i. art. 308 Sr niet alleen is te begrijpen een kwetsuur welke ontstaan is door een buiten de persoon van de gekwetste gelegen oorzaak maar dat daaronder ook kan vallen een “inwendige biochemische ontregeling”, die haar oorsprong vindt in het achterwege laten van het gebruik van voor de gezondheid onontbeerlijke geneesmiddelen. Een dergelijke voor de gezondheid nadelige verstoring van lichamelijke functies kan, ook al is zij tijdelijk en herstelbaar, tevens opleveren “zwaar lichamelijk letsel” a.b.i. art. 308 Sr. Hof is uitgegaan van een te beperkte uitleg van de in de tll. voorkomende woorden “lichamelijk letsel”. Volgt vernietiging en verwijzing.

Conclusie

Nr. 74.822

Zitting 18 januari 1983

Mr. Remmelink

Conclusie inzake:

[verdachte]

Edelhoogachtbare Heren,

In deze zaak waarin het Hof gerequireerde heeft veroordeeld terzake van overtreding van art. 436 Sr. (onbevoegde uitoefening van de geneeskunst) doch heeft vrijgesproken van de primair telastegelegde veroorzaking van zwaar lichamelijk letsel doorschuld (gerequireerde, een acupuncturist - geen arts - had een vrouw in behandeling, die aan suikerziekte leed en zou haar hebben aangeraden op to houden met het zich toedienen van insuline, als gevolg waarvan zij “zwaar lichamelijk letsel” bekwam) tegen welk arrest zich de Heer PG van beroep in cassatie heeft voorzien wordt door ZEGA aangevoerd, dat het Hof geen echte vrijspraak heeft gewezen: de vrijspraak zou xii. berusten op een door het Hof gegeven onjuiste uitleg van de in de telastelegging gebezigde woorden “zwaar lichamelijk letsel”, die ook voorkomen in art. 308 Sr., waarop de telastelegging is afgestemd.

ik meen inderdaad, dat moet worden aangenomen - gelet ook op de vaststellingen die het Hof inzake het subsidiaire telastegelegde heeft gedaan - dat het Hof wel tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, als het niet de opvatting was toegedaan, dat onder (zwaar) lichamelijk letsel niet kon worden begrepen, het onderhavige nadeel: een extreem hoog bloedsuikergehalte, een sterke verzuring van het bloed, alsmede verstoring van de zout-water-huishouding, zodat de vrouw zou zijn overleden, als zij niet direct (in een ziekenhuis) zou zijn behandeld. Eet Hof heeft deze verschijnselen slechts kunnen zien als een “inwendige biochemische ontregeling, die zonder lichamelijke schade na te laten binnen betrekkelijk korte tijd hersteld kan worden”. De “vertaling” van de deskundige Brandt van deze “ontregeling” in lichamelijk letsel zou te ruim zijn.

Hoewel ik toegeef, dat de wetgever bij letsel vooral gedacht zal hebben aan een zichtbare verwonding door geweld aan het lichaam toegebracht, waardoor de functies van het lichaam danig worden verstoord (vgl. in dit verband ook Noyon-Langeneijer 1, zevende druk, p. 622/3, alwaar de geschiedenis van het begrip voor de toepassing van art. 82 Er. wordt beschreven), terwijl ook het algemeen spraakgebruik vooral op deze hoofdvariant is afgestemd (zie voor de etymologie Van Bemmelen, NJE 1953, p. 232), ben ik met de Heer PG van oordeel, dat een meer functionele uitleg van het begrip, waardoor ook levensgevaarlijke lichaamsbenadelingen als de onderhavige worden omvat noodzakelijk is.

Terecht wijst de Heer PG erop, dat de rechtspraak van Uw Raad zich daartegen niet verzet. Ik moge hier nog citeren uit het arrest van Uw Raad van 22 oktober 1923, NJ 1923, p. 1368, W 11122 waarin de Hoge Raad de beperkte werking van art. 82 Sr. – slechts Regelbeispiele bevattend - onderstreepte; De rechter (daarnevens) mag als lichamelijk letsel beschouwen elk lichamelijk nadeel, dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangemerkt. Zie eveneens 8 januari 1917, W 10066. Dat letsel van oudsher niet zo beperkt is opgevat blijkt trouwens hieruit, dat men toch steeds de hersenschudding als (zwaar) lichamelijk letsel heeft aangemerkt (zie ook Noyon-Langemeijer o.c., p. 622), schoon deze lang niet altijd tot bloedingen zal hebben geleid, en niet zelden “slechts” zal hebben bestaan uit een verstoring (door druk) van het natuurlijk even wicht. Ook levensgevaarlijke vergiftiging - eveneens een “evenwichts” verstoring - zal een ieder wel als zwaar lichamelijk letsel aanmerken. Ik vernam trouwens van bevoegde zijde (waaraan ik ook vorenstaande “medische kennis” ontleende), dat men ook suikerziekte als een in beginsel dodelijke vergiftiging kan rubriceren. Slechts door de insuline wordt de werking tegengehouden (zoals - ander voorbeeld - luminal de epilepsie tegen houdt; zie voor voorbeeld vergelijkbaar met het onderhavige, doch met dodelijk gevolg: HR 18 januari 1949, NJ 1949, no. 279, ook te vinden in een in 1951 bij Pompe verdedigde diss. Onbevoegde uitoefening van beroep in het Nederlands strafrecht, p. 104).

Het “doen” slechten van deze muur betekent derhalve, dat de levensbedreigende verstoring weder intreedt. Zou men zulks niet mogen aanmerken als het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel?

Vgl. in dit verband ook het Belgische Hof van Cassatie, 27 januari 1964, 1, 553 inzake het teweegbrengen van tetanus, hetgeen als het veroorzaken van een verwonding in de zin van art. 420 Sr. 3 werd aangemerkt, Ook daar tilde men kennelijk niet te zwaar aan de allereerst op zichtbare laesies afgestemde wettelijke term.

(Opm.: Uit HR 21 mei 1906, W 8382 krijg ik de indruk, dat de ook geen bezwaar had tegen rubricering van buikvliesontsteking als zwaar lichamelijk letsel). Tenslotte herinner ik er aan, dat in de Duitse rechtspraak het verwekken van een plotselinge schrikreactie, hetgeen tot een “Reizung des Zentralnervensystems” leidde als een “Körperverletzung” werd aangemerkt. Vgl. Sch.-Sch., 19e druk, p. 1483.

Ik meen, dat er ook deswege alle aanleiding is voor een functionele aanpak, omdat, zou Uw Raad zich op historische en grammaticale gronden, gelijk het Hof, tot een enge interpretatie van het begrip letsel beperken, men de m.i. toch wel onaanvaardbare situatie zou krijgen, dat alleen culpa met dodelijk gevolg strafbaar is, terwijl het geval, waarbij dit laatste door tijdig medisch ingrijpen nog kan worden afgewend (gelijk hier) als zodanig straffeloos zou blijven. De wetgever zou dan moeten ingrijpen door, gelijk hij in art. 300 Sr. heeft gedaan, de “benadeling van de gezondheid” in te voegen. Langs deze weg heeft men wel met succes een niet dodelijk geëindigde vergiftiging vervolgd: HR 25 februari 1929, W 11972. Ik meen echter, dat rubricering als lichamelijk letsel in beginsel mogelijk is, waar de wet hierin niet voorziet. Vgl. over de betrekkelijkheid van dit verschil Noyon-Langemeijer III, zevende druk, p. 970.

Van oordeel is, dat de Heer PG in zijn beroep kan worden ontvangen, en dat het middel gegrond is, concludeer ik, dat Uw Raad het arrest waarvan beroep zal vernietigen, en de zaak zal verwijzen naar het Hof te ‘s-Hertogenbosch, teneinde haar op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden.