Home

Parket bij de Hoge Raad, 27-02-1996, AD2500, 101957

Parket bij de Hoge Raad, 27-02-1996, AD2500, 101957

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
27 februari 1996
Datum publicatie
25 juli 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:1996:AD2500
Formele relaties
Zaaknummer
101957

Inhoudsindicatie

-

Conclusie

Nr. 101.957

Mr. Meiiers

Zitting 9 januari 1996

Conclusie inzake:

[verdachte]

Edelhoogachtbaar College,

Arrest hof na verwijzing door de Hoge Raad

1. Bij arrest van 18 oktober 1994 (uittreksel in DD onder nummer 95.055) heeft de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam vernietigd voor de strafoplegging en de toewijzing van de vordering van de benadeelde (toen nog: beledigde1) partij met verwerping van het beroep voor het overige en de zaak verwezen naar het hof te 's-Gravenhage voor een "in zoverre" nieuwe berechting en afdoening. Op de zitting van het nieuwe hof van 10 maart 1995 is namens verzoeker een beroep gedaan op "noodweer/noodweer-exces en putatief noodweer". Verzoekers raadsvrouw heeft aan dit beroep een primaire en een subsidiaire gevolgtrekking verbonden: zij heeft primair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, subsidiair schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel en in verband hiermee afwijzing van de vordering van de beledigde partij (zittingsverbaal, p. 3). Het hof heeft bij arrest van 24 maart 1995 geen straf of maatregel opgelegd en de vordering van de beledigde partij toegewezen met veroordeling van verzoeker in de kosten die de beledigde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Op het gevoerde verweer is het hof niet ingegaan. Onder het hoofd Strafoplegging overwoog het hof, het in verband met "de omstandigheden waaronder het feit is begaan" raadzaam te achten aan verzoeker geen straf op maatregel op te leggen.

Cassatiemiddel

2. Het voorgestelde cassatiemiddel betreft een aspect van de taak van de feitenrechter na verwijzing. In het middel wordt betoogd dat het hof na verwijzing op het verweer had moeten reageren. Dit betoog wordt door de volgende redenering ondersteund. Vaste regel is dat de rechter naar wie wordt verwezen gebonden is aan de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad. Deze regel lijdt naar de mening van de steller van het middel uitzondering in een geval als dit, dat zich door twee bijzonderheden kenmerkt:

1°. Voor het eerdere hof kon geen beroep op een strafuitsluitingsgrond worden gedaan, doordat verzoeker niet was verschenen en doordat dat hof de wel aanwezige raadsvrouw niet de gelegenheid heeft gegeven het woord ter verdediging te voeren en

2°. Het verwijzingsarrest van de Hoge Raad is gewezen op 18 oktober 1994, dus nadat het Europese hof, in zijn beslissingen van 22 september 1994 in de zaken Lala2 en Pelladoah3 tegen Nederland, de staf had gebroken over het uitblijven van een verdedigingsmogelijkheid van de aanwezige raadsman of raadsvrouw ten behoeve van de afwezige cliënt. De Hoge Raad heeft, aldus het middel, verzuimd in het verwijzingsarrest vast te stellen dat jegens verzoeker een verdragsaanspraak is geschonden. Onder deze omstandigheden had naar het oordeel van de steller van het middel het (tweede) hof na verwijzing buiten de verwijzingsopdracht om op het verweer moeten antwoorden.

Feitelijk uitgangspunt van het middel is dat het hof "het (subsidiaire) straftoemetingsverweer" heeft aanvaard.

Kanttekening bij het feitelijke uitgangspunt

3. Bij de bespreking van het middel zet ik voorop dat het feitelijke uitgangspunt van het middel me niet juist voorkomt. Het verweer, dat na verwijzing voor het hof werd gevoerd, was ook in de subsidiaire variant geen straftoemetingsverweer. Het hield een beroep op de strafuitsluitingsgrond (putatief) noodweer en noodweerexces in en was dus een verweer met betrekking tot de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van de verdachte. De beslissingen van het eerste hof op, onder meer, deze twee punten vielen buiten de verwijzingsopdracht. Vgl. Von Brucken Fock/Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 3e dr., p. 88 en 91; De Jong/Van der Neut in DD 1983, p. 681-700. Het tweede hof heeft dan ook dit verweer niet aanvaard, ook al bereikte het op het punt van de strafoplegging het door de raadsvrouw beoogde resultaat. Het hof behoefde op het verweer niet in te gaan.

Schending van verdragsaanspraak

Gevolg van de schending

Conclusie