Home

Parket bij de Hoge Raad, 18-10-2002, AE7002, C01/007HR

Parket bij de Hoge Raad, 18-10-2002, AE7002, C01/007HR

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
18 oktober 2002
Datum publicatie
21 oktober 2002
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2002:AE7002
Formele relaties
Zaaknummer
C01/007HR
Relevante informatie
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 19

Inhoudsindicatie

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 6 september 1996 verweerster in cassatie - verder te noemen: Nationale-Nederlanden - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat vanaf 1 april 1993, zolang [eiser] in voldoende mate arbeidsongeschikt blijft, aan [eiser] het recht toekomt tot uitkeringen uit hoofde van de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen als bedoeld en nader omschreven in het lichaam van de inleidende dagvaarding.

Nationale-Nederlanden heeft de vordering bestreden.

De Rechtbank heeft bij vonnis van 11 december 1997 de vordering toegewezen.

Tegen dit vonnis heeft Nationale-Nederlanden hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Bij arrest van 19 september 2000 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiser] afgewezen.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

Conclusie

Rolnummer C01/007 HR

Mr Bakels

Zitting 21 juni 2002

Conclusie inzake

[Eiser]

tegen

Nationale Nederlanden Levensverzekering maatschappij N.V.

1 Feiten en procesverloop

1.1 Het gaat in deze zaak om de uitleg van een collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering die is gesloten door een werkgever ([A]) ten behoeve van haar naar het buitenland uitgezonden werknemers.

1.2 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.(1)

a) Op 1 januari 1986 is [eiser] als ingenieur in dienst getreden bij [A] B.V. (hierna: [A]) te [vestigingsplaats].

b) In 1989 is [eiser] door [A] uitgezonden naar Nigeria. Daar heeft hij een ernstig auto-ongeluk gekregen.

c) Enige tijd nadat [eiser] zijn werkzaamheden had hervat, wenste [A] de arbeidsovereenkomst te beëindigen omdat [eiser] minder goed functioneerde als gevolg van het ongeval. De kantonrechter heeft op verzoek van [A] de arbeidsovereenkomst per 1 november 1992 ontbonden. [Eiser] heeft geen verweer gevoerd.

d) In het kader van deze ontbinding is tussen [eiser] en [A] een financiële regeling getroffen. Nadien heeft [eiser] zonder succes geprobeerd de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en/of de zojuist bedoelde financiële regeling ongedaan te maken.

e) Nationale Nederlanden is herverzekeraar van de Stichting Pensioenfonds [A] (verder: het Pensioenfonds). In dat verband zijn tussen het Pensioenfonds en Nationale Nederlanden pensioenverzekeringen en een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid gesloten. Vanaf zijn indiensttreding is [eiser] deelnemer aan de pensioenregeling van het Pensioenfonds.(2)

f) Ten behoeve van haar werknemers die - zoals [eiser] - als gevolg van uitzending naar het buitenland in beginsel niet verzekerd zijn voor de werknemersverzekering inzake de WAO en de volksverzekeringen, heeft [A] collectieve verzekeringen afgesloten bij Nationale Nederlanden. Deze dekken onder meer het risico van arbeidsongeschiktheid tijdens de uitzendperiode tot het niveau van de WAO-uitkering.(3)

g) Ingevolge een schriftelijke mededeling van [A] aan Nationale Nederlanden is de deelname van [eiser] aan de regeling voor uitgezonden werknemers beëindigd per 1 november 1992.

h) In een tot [eiser] gerichte beschikking van de bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen Groothandel en Vrije Beroepen d.d. 18 augustus 1994 is onder meer overwogen:

"(...) Blijkens een van de Gemeenschappelijke Medische Dienst ontvangen advies wordt u met ingang van 1 april 1993 80 tot 100 % arbeidsongeschikt geacht, terwijl u alsdan onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt bent geweest".

(...)

Nu u op 1 april 1992 niet woonachtig was in Nederland en derhalve geen ingezetene bent u niet verzekerd voor de aaw. (...) Nu u op april 1992 niet in Nederland woonachtig was bent u op deze grond niet verzekerd voor de wao."(4)

i) Het Pensioenreglement van [A] luidt, voorzover van belang:

"Art. 1 Deelnemerschap

1. Voor opneming in deze pensioenregeling komen in aanmerking de door ons uitgezonden werknemers (...).

4. Het deelnemerschap eindigt:

(...)

c. Bij ontslag van de deelnemer uit onze dienst (...).

Art. 7 Arbeidsongeschiktheidspensioen

Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in zodra de deelnemer 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en nog is en loopt door zolang de arbeidsongeschiktheid bestaat, doch uiterlijk tot de ingangsdatum van het oudedagspensioen, een en ander met inachtneming van de desbetreffende voorwaarden van de verzekering (...)."(5)

Art. 11 Tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap

Indien het deelnemerschap anders dan door overlijden eindigt vóór de ingangsdatum van het oudedagspensioen en het deelnemerschap dan minder dan een jaar heeft geduurd, vervallen alle aanspraken en wordt door ons aan de gewezen deelnemer een bedrag uitgekeerd ter grootte van de door hem betaalde bijdragen. Indien het deelnemerschap dan een jaar of langer heeft geduurd, behoudt de gewezen deelnemer recht op het deel van het te verkrijgen oudedagspensioen dat is gevormd door de over de periode tot de beëindiging aan Nationale-Nederlanden betaalde bedragen. Het weduwen-, wezen- en arbeidsongeschiktheidspensioen heeft geen premievrije waarde en vervalt." (6)

j) De voorwaarden LJN AV6082 die van toepassing zijn op de ten behoeve van langdurig in het buitenland werkzame werknemers gesloten verzekering voor arbeidsongeschiktheidspensioen, houden voorzover van belang het volgende in:

"Artikel 2. Het A.O.V.-pensioen wordt uitgekeerd indien en zolang de verzekerde recht heeft op een W.A.O.-pensioen, doch uiterlijk tot de einddatum.

Artikel 4. Toekenning of heropening van het A.O.V-pensioen of verhoging van het uit te keren A.O.V-pensioen geschiedt slechts indien Nationale Nederlanden een schriftelijk verzoek daartoe van de verzekeringnemer heeft ontvangen onder overlegging van een officieel stuk, waaruit het recht op een W.A.O.-pensioen en de mate van arbeidsongeschiktheid blijken.

Artikel 10 De verzekering eindigt van rechtswege:

a. Zodra de hoofdverzekering om welke reden ook wordt beëindigd (...);

(...)

d. Zodra de dienstbetrekking tussen de verzekeringnemer (...) en de verzekerde wordt beëindigd."(7)

k) De bijlage A.O.V. en I.S. voor werknemers in het buitenland bij LJN AV6082 luidt voorzover van belang:

"In afwijking en ter aanvulling op de aanvullingsvoorwaarden (...) gelden voor alle verzekerden die in het buitenland werkzaam en woonachtig zijn de volgende bijzonderheden:

a) Vrijstelling van premiebetaling respectievelijk aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen wordt verleend indien de verzekerde gedurende 52 weken onafgebroken tenminste 65% respectievelijk tenminste 15% arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 18 van de W.A.O.

b) De aanwezigheid en de mate van arbeidsongeschiktheid en de tijdstippen van intreden en einde daarvan of wijziging daarin (...) worden vastgesteld door Nationale-Nederlanden"(8)

l) De basispolis van de onder (e) bedoelde verzekering van arbeidsongeschiktheidspensioen vermeldt als begunstigde: de verzekeringnemer (dat wil zeggen de Stichting Pensioenfonds [A]).

m) De basispolis van de onder (f) bedoelde verzekering met betrekking tot het risico van arbeidsongeschiktheid vermeldt als begunstigde: voorzover het pensioen correspondeert met de betrokken pensioentoezegging, de verzekerde en voor het eventueel meer of anders verzekerde: de verzekeringnemer (dat wil zeggen [A]).

1.3 Tegen deze achtergrond heeft [eiser] de onderhavige procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank te Rotterdam. Hij vorderde het uitspreken van een verklaring voor recht, inhoudende dat hem vanaf 1 april 1993, zolang hij in voldoende mate arbeidsongeschikt blijft, het recht toekomt op uitkeringen uit hoofde van de te zijnen behoeve gesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering. Hiertoe voerde hij primair aan dat Nationale Nederlanden hem bij brief van 13 november 1995(9) onvoorwaardelijk een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft toegezegd.(10) Subsidiair beriep hij zich op het pensioenreglement [A] en het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds [A]. Hiertoe voerde hij aan dat de met Nationale Nederlanden gesloten verzekering ten doel hadden om in een vervangende WAO-aanspraak te voorzien terwijl [eiser], indien hij niet was uitgezonden, onder de WAO een recht op een uitkering zou hebben gehad.(11)

Nationale Nederlanden voerde gemotiveerd verweer.

1.4 De rechtbank heeft de verlangde verklaring voor recht uitgesproken. Deze beslissing baseerde zij kort gezegd op voormelde brief van Nationale Nederlanden, waarin laatstgenoemde volgens de rechtbank onvoorwaardelijk aan [eiser] heeft toegezegd tot uitkering over te gaan indien sprake zou blijken te zijn van arbeidsongeschiktheid (rov. 6.3). De rechtbank overwoog voorts (in haar visie ten overvloede) dat het eindigen van het dienstverband en het deelnemerschap slechts meebrachten dat de verzekeraar niet gehouden was om dekking te verlenen voor risico's die zich na die beëindiging voordoen. Het verzekerd risico was de arbeidsongeschiktheid, welk risico zich - achteraf bezien - reeds had verwezenlijkt toen de deelname aan de collectieve verzekering en het dienstverband van [eiser] eindigden, zodat die feiten geen invloed meer hadden op de aanspraak van [eiser] op een uitkering (rov. 6.4).

1.5 Van dit vonnis is Nationale Nederlanden in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Den Haag. Bij arrest van 19 september 2000 vernietigde het hof het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van [eiser] af. Hiertoe overwoog het hof, samengevat weergegeven, als volgt. [Eiser] heeft bij zijn vordering, voor zover deze betrekking heeft op de zgn. 'fondsaanspraken'(12) onvoldoende belang. Niet hijzelf, maar de Stichting Pensioenfonds [A] (als verzekeringnemer) is daarbij immers begunstigde. [Eiser] kan ook niet op grond van een derdenbeding of anderszins, rechten aan die verzekering ontlenen (rov. 3-5). Alleen de rechtstreekse aanspraken van [eiser], neergelegd in de verzekering met polisnummer [001](13), zijn van belang. De door de rechtbank bedoelde brief van Nationale Nederlanden aan [eiser] bevat geen ongeclausuleerde toezegging tot uitkering (rov. 8 en 9). Uit art. 7 lid 1 en 11 lid 1 van het Pensioenreglement [A] volgt dat geen aanspraak op uitkering kan ingaan op een moment gelegen na beëindiging van het deelnemerschap (rov. 11). Uit de bijlage "A.O.V. en I.S. voor werknemers in het buitenland" en art. 10 van de Aanvullingsvoorwaarden AV 6082 volgt dat een naar het buitenland uitgezonden werknemer van [A] slechts recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering wanneer hij gedurende de looptijd van de verzekering tenminste 52 weken arbeidsongeschikt is. Een beëindiging van de verzekering als gevolg van het einde van de dienstbetrekking voordat deze 52 weken zijn voltooid, brengt mee dat nadien geen recht op uitkering geldend kan worden gemaakt. Deze uitleg van de Aanvullingsvoorwaarden komt overeen met de eerder gegeven uitleg van het pensioenreglement van [A]. De dekking omvat geen "narisico"(14) en evenmin is gebleken dat dit risico anderszins is verzekerd (rov. 12). Aan het voorgaande doet niet af hetgeen door [eiser] is aangevoerd omtrent de strekking van de overeenkomst, nu de voorwaarden op dit punt duidelijk zijn en niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Om dezelfde reden verwerpt het hof de stelling dat een verschil tussen de door de verzekering en de door de WAO geboden dekking alleen aan de verzekerde kan worden tegengeworpen wanneer dit uitdrukkelijk in de polis is bepaald. Gesteld noch gebleken is dat Nationale Nederlanden bij [eiser] vertrouwen heeft gewekt in andere zin, terwijl eventueel door [A] gewekt vertrouwen hem in dit verband niet kan baten (rov. 13).

1.6 Tegen dit arrest is door [eiser] tijdig beroep in cassatie ingesteld.(15) Nationale Nederlanden concludeerde tot verwerping van het principale cassatieberoep en stelde tevens voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep in. [Eiser] concludeerde tot verwerping van dit beroep. Beide partijen hebben hun onderscheiden standpunten schriftelijk doen toelichten.

2. Bespreking van het middel in het principaal beroep

2.1 Aangezien het hof grief 4 onbehandeld heeft gelaten (rov. 16), moet veronderstellenderwijs worden aangenomen dat [eiser] vanaf 1 april 1992 - vóór de beëindiging van zijn dienstbetrekking met [A] - arbeidsongeschikt is. Daarom staat in deze zaak de vraag centraal of voor een aanspraak op een uitkering nodig was dat de contractuele wachttijd van 52 weken was voltooid gedurende de loop van de verzekering.

2.2 De bevestigende beantwoording van deze vraag door het hof en de gronden waarop dit oordeel berust - gelegen in 's hofs uitleg van het pensioenreglement van [A] en van de onderhavige verzekeringsvoorwaarden - wordt aangevallen door het principale middel, dat is opgebouwd uit vier onderdelen. Het middel stelt in de kern dat het hof ten onrechte niet de Haviltex-maatstaf voor die uitleg heeft gebruikt, althans dit onjuist heeft gedaan, althans zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd en voorts dat het hof onvoldoende recht heeft gedaan aan de strekking van de onderhavige overeenkomst.

Voordat ik de onderdelen bespreek, maak ik ter inleiding de volgende opmerkingen.

2.3 Voor de uitleg van verzekeringsovereenkomsten geldt (inderdaad) in beginsel de Haviltex-maatstaf.(16)

In het onderhavige geval gaat het evenwel om een collectieve verzekeringsovereenkomst die, ter nakoming van een toezegging in het pensioenreglement, door een werkgever ten behoeve van haar werknemers is afgesloten. De inhoud van deze overeenkomsten, waaraan de door [A] uitgezonden werknemers op grond van een derdenbeding rechten kunnen ontlenen, wordt bepaald door genoemde basispolis en aanvullingsvoorwaarden en bijlage A.O.V en I.S. Kenmerkend voor de onderhavige overeenkomst is dus dat haar inhoud is bepaald door collectieve afspraken tussen werkgever en verzekeraar, bij de totstandkoming waarvan de uitgezonden werknemers niet waren betrokken.(17)

2.4 Aldus dringt zich de vergelijking met de (ondernemings-)CAO en het sociaal plan op. Zoals bekend heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de uitleg daarvan in beginsel de bewoordingen waarin deze is gesteld, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, beslissend zijn. Dit uitgangspunt nader uitwerkend, overwoog de Hoge Raad zeer onlangs(18):

"Voorts geldt als uitgangspunt dat voor de uitleg van de bepalingen van de cao en de daarbij behorende Uitvoeringsregeling in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst van doorslaggevende betekenis zijn (vgl. HR 17 september 1993, nr. 15064, NJ 1994, 173). Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voorzover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden."

2.5 Weliswaar heeft de Hoge Raad, eveneens tamelijk kort geleden(19), beslist dat ten aanzien van de uitleg van een beding in algemene voorwaarden, bij de totstandkoming waarvan slechts de gebruiker betrokken kan zijn en niet degene tegen wie die voorwaarden worden ingeroepen, in zijn algemeenheid niet als juist kan worden aanvaard dat slechts de bewoordingen van de tussen partijen betwiste bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van deze algemene voorwaarden, beslissend zijn. Daarmee verwierp hij impliciet de opvatting dat de CAO-uitlegmethode steeds moet worden gevolgd als het gaat om 'gestandaardiseerde' c.q. door algemene voorwaarden beheerste overeenkomsten. Maar dusdoende liet hij de mogelijkheid open dat die uitlegmethode wel van toepassing kan zijn in geval van de uitleg van gestandaardiseerde teksten die (mede) tot strekking hebben de rechtspositie van derden te bepalen. Bij de beoordeling of dit inderdaad het geval is, dient te worden "gelet op de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de overeenkomst, de verhouding tussen partijen daarbij en de omstandigheden waaronder de overeenkomst is gesloten."(20)

2.6 Onder de gegeven omstandigheden - de rechtspositie van [eiser] wordt volledig bepaald door de tussen [A] en Nationale Nederlanden gesloten overeenkomst, bij de totstandkoming waarvan de door eerstgenoemde uitgezonden werknemers in het geheel niet betrokken waren(21), terwijl bij die overeenkomst naar haar aard voor die werknemers essentiële belangen zijn gemoeid - meen ik dat niet de Haviltex-maatstaf, maar de CAO-uitlegmethode dient te worden toegepast. Dit betekent dat het middel moet falen voorzover het klaagt over het niet of een onjuist toepassen van eerstgenoemde maatstaf. Dat is het geval met de onderdelen a-c.

2.8 Alleen onderdeel d is niet opgehangen aan de toepasselijkheid, dan wel de toepassing in concreto van de Haviltex maatstaf. Misschien is dat toeval, want mr. Grabandt heeft alle vier de onderdelen met hetzelfde betoog schriftelijk toegelicht. Maar bij de uitleg en de beoordeling van de onderdelen komt het aan op de cassatiedagvaarding en niet op de daarop gegeven toelichting.

2.9 Het onderdeel stelt dat 's hofs oordeel dat de verzekeringsvoorwaarden op het ter discussie staande punt duidelijk zijn en niet voor meerderlei uitleg vatbaar, onbegrijpelijk is. Deze conclusie kan immers niet (zonder nadere motivering) worden getrokken zonder bij de uitleg van die bepalingen te betrekken hetgeen partijen met die regeling hebben beoogd. Daarbij dient de door [eiser] aangevoerde strekking van de hem door [A] gedane toezegging en van de ter uitvoering daarvan gesloten verzekering, mede een rol te spelen.

2.10 Het onderdeel mist feitelijke grondslag voorzover het betoogt dat het hof de door [eiser] gestelde strekking van de overeenkomst niet in zijn uitleg daarvan heeft betrokken. Het hof heeft dat in rov. 13 nu juist wél gedaan, maar geoordeeld dat die strekking niet kan afdoen aan zijn oordeel over de inhoud van de onderhavige overeenkomst en meer in het bijzonder de daaraan door [eiser] te ontlenen rechten. Kortom: het hof heeft de onderhavige stelling niet genegeerd, maar deze verworpen.

2.11 Is dit oordeel onbegrijpelijk gemotiveerd? Op het eerste gezicht lijkt dat niet het geval. Het hof heeft bij de uitleg van de onderhavige verzekeringsvoorwaarden mede het pensioenreglement van [A] betrokken, dat de werkgever ertoe verplicht een ex pat verzekering te sluiten voor haar uitgezonden werknemers die door die uitzending buiten de Nederlandse sociale voorzieningen vielen. Dit pensioenreglement hanteert in art. 7 het cruciale begrip "deelnemer". Blijkens art. 1 van dit reglement zijn als deelnemers in de daarin bedoelde zin te beschouwen: de door [A] uitgezonden werknemers; daarop sluit aan dat het deelnemerschap eindigt bij ontslag van de deelnemer uit de dienst van [A]. Het staat vast dat dit ontslag (met wederzijds goedvinden) plaatsvond gedurende de looptijd van de in art. 7 bedoelde periode van 52 weken. Het door het hof mede aangehaalde art. 11 bouwt daarop voort.

2.12 Tegen deze achtergrond kan men betogen dat het niet onbegrijpelijk is dat het hof heeft geoordeeld dat het pensioenreglement [A] niet verplichtte een verzekering te sluiten die het 'WAO-gat' ook voor een geval als het onderhavige vulde. Evenmin onbegrijpelijk is dan de daarop weer voortbouwende gedachte dat de onderhavige verzekering die dekking (dan ook) niet biedt: [A] was immers niet door haar eigen reglement gehouden een zodanige verzekering te sluiten. Dit temeer omdat het hof mede steun heeft gevonden in de bewoordingen van die verzekeringsvoorwaarden zelf.

2.13 Deze redenering is op het eerste gezicht wellicht logisch sluitend; bij nader inzien is dat nu juist het probleem. De logica is immers een louter taalkundige en wie de CAO-maatstaf van de Hoge Raad aldus toepast, heeft die rechtspraak misverstaan, zoals het onder 2.4 van deze conclusie geciteerde arrest van 31 mei 2002 leert. Bij de uitleg naar objectieve maatstaven van de onderhavige verzekeringsvoorwaarden komt mede betekenis toe aan het stelsel van de WAO en aan de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.

2.14 M.i. dienen - zoals ook door [eiser] is betoogd - de begrippen "deelnemer" en "verzekerde" te worden uitgelegd tegen de achtergrond van de wettelijke term verzekerde in art. 19 WAO, welk artikel luidt:

"De verzekerde(22), die arbeidsongeschikt wordt, heeft, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering."

De vraag is nu op welk moment de aanspraak ontstaat op een WAO-uitkering en aan welke voorwaarden deze eventueel is gebonden. De wettekst geeft daarover geen uitsluitsel. De wetgeschiedenis(23) doet dat wel (met een eentonige herhaling):

"Degene, die aanspraak maakt op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, zal volgens artikel 19, eerste lid, aan de volgende drie vereisten moeten voldoen:

1e. verzekerd zijn bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid;

2e. vervolgens onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt blijven;

3e. nog arbeidsongeschikt zijn na afloop van de periode van 52 weken."

(...) Met betrekking tot het eerste vereiste, dat de belanghebbende verzekerd moet zijn bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, zij nog gewezen op artikel 17, eerste lid, welke bepaling aan de verzekering een nawerking verleent (...) Ter zake van arbeidsongeschiktheid, welke intreedt gedurende de periode, dat de verzekering nawerkt, ontstaan dezelfde rechten als ter zake van arbeidsongeschiktheid, welke intreedt tijdens de verzekering. (...) Met het niet onderscheiden van de arbeidsongeschiktheid naar oorzaak hangt samen de omstandigheid, dat het vereiste van het verzekerd zijn voor de toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering (...) alleen wordt gesteld bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid. Niet gedurende de wachttijd van 52 weken, noch na afloop daarvan.(24) (...) Wordt reeds ten tijde van de toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, 52 weken na de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, niet de eis gesteld, dat de belanghebbende alsdan nog verzekerd is - immers wordt verzekerd zijn slechts geëist bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid - dan is het duidelijk, dat ook voor het behouden van een eenmaal toegekende uitkering niet vereist zal zijn, dat de betrokkende verzekerd is tijdens het genot van die uitkering. (...) Aangezien het eerste lid het vereiste, dat de betrokkene verzekerd is, slechts stelt bij de aanvang van de wachttijd van 52 weken en niet gedurende deze wachttijd, is voor het recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering niet vereist dat ook bij de aanvang van de volgende perioden van arbeidsongeschiktheid, waaruit de wachtperiode is samengesteld, de betrokkene verzekerd is."

2.15 De uitvoeringspraktijk past deze bepaling toe overeenkomstig de zojuist geciteerde toelichting(25):

"De eis van verzekerd zijn geldt niet tijdens de wachttijd en na afloop daarvan. Soms wordt de wachttijd onderbroken door kort durende periodes van arbeidsgeschiktheid. Ook in zo'n geval geldt de verzekeringseis slechts op het moment, waarop de wachttijd begint."(26)

2.16 Het recht op een WAO-uitkering ontstaat dus op het moment waarop de arbeidsongeschiktheid intreedt. Maar dat recht is dan niet onmiddellijk opeisbaar en evenmin onvoorwaardelijk. De (louter praktische) reden waarom een WAO-uitkering pas wordt uitgekeerd zodra de werknemer (verzekerde) onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, is dat hij eerder aan die uitkering geen behoefte heeft omdat hij dan hetzij nog gewoon salaris krijgt betaald door zijn werkgever, hetzij een uitkering ontvangt krachtens de Ziektewet. Deze laatste wordt echter beëindigd na verloop van een periode van 52 weken (art. 29 lid 5 ZW).(27) In civielrechtelijke termen gedacht is het verstrijken van deze periode dus een opschortende tijdsbepaling voor het ontstaan van een recht op uitkering krachtens de WAO. Daarnaast heeft de beëindiging van de arbeidsongeschiktheid te gelden als ontbindende voorwaarde.(28)

2.17 Zoals in de hiervoor weergegeven passage van de MvT al werd aangegeven, strookt deze uitleg met de zogeheten 'nawerking'(29) (art. 17 WAO), op grond waarvan een aanspraak zelfs nog kan ontstaan indien de arbeidsongeschiktheid zich (korte tijd) na beëindiging van de verzekering voordoet. De 52-weken-eis wordt in dit verband niet gesteld. Ook daardoor wordt bevestigd dat het verstrijken van die periode geen constitutieve voorwaarde is voor het verkrijgen van een recht op uitkering.

2.18 Gezien (i) dit stelsel van de WAO, (ii) het feit dat de onderhavige verzekering kennelijk ertoe strekt ten behoeve van de uitgezonden werknemers van [A] de nadelen op te vangen die zij lijden doordat zij bij een verblijf buitenslands geen recht op de WAO krijgen dat zij, als die uitzending achterwege was gebleven, wél hadden gekregen, (iii) hetgeen Nationale Nederlanden wist en (iv) en in aanmerking genomen dat, in dit licht, de door het hof aan de onderhavige verzekeringspolis gegeven uitleg tot een even onaannemelijk als onbevredigend resultaat leidt, ben ik uiteindelijk van mening dat de motiveringsklacht doel treft. Het is waar dat de werkgever ([A]) op zichzelf gerechtigd was ten behoeve van haar uitgezonden werknemers een minder verstrekkende verzekering te sluiten dan de WAO biedt. Maar omdat is gesteld noch gebleken dat zij - dan wel de verzekeraar zelf - die werknemers hiervoor uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd, acht ik de door het hof aan de polis gegeven uitleg zo onaannemelijk dat deze nadere toelichting behoeft, die ontbreekt.

3. Bespreking van het middel in het voorwaardelijk incidenteel beroep

3.1 Aangezien het principaal beroep naar mijn mening doel treft, is de voorwaarde vervuld waaronder het incidenteel beroep is ingesteld.

Het incidentele middel keert zich tegen rov. 7 van het arrest van het hof. Het middel klaagt dat het hof daarin ten onrechte de door Nationale Nederlanden aangevoerde eerste grief had verworpen. Deze grief luidt:

"Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverweging 6.1 overwogen dat hetgeen tussen [eiser] en [A] is afgesproken niet van belang is voor de verplichtingen van Nationale-Nederlanden ten opzichte van [eiser]".

De rechtbank had in rov. 6.1 van haar vonnis overwogen:

"[h]etgeen partijen hebben aangevoerd met betrekking tot de finale kwijting die door eiser verleend zou zijn bij de onder 2.4 vermelde schadeloosstellingsregeling is bij de stellingen niet weergegeven omdat hetgeen tussen eiser en [A] in dat kader is afgesproken niet van belang is voor de verplichtingen van gedaagde ten opzichte van eiser."

Nationale Nederlanden had deze grief aangevoerd, voorzover

"de rechtbank met dit oordeel zou bedoelen dat eventuele verplichtingen van NN en ten opzichte van [eiser] los staan van de verhoudingen tussen [A] en [eiser]."(30)

Het hof verwierp deze grief door te overwegen:

"[d]e grief faalt reeds daarom, omdat Nationale-Nederlanden buiten de door [eiser] aan [A] verleende finale kwijting staat en derhalve daaraan geen verweer kan ontlenen tegen de door [eiser] tegen haar ingestelde vorderingen".

Het middel klaagt dat dit oordeel (rechtens) onjuist en onbegrijpelijk is, (mede) gelet op hetgeen Nationale Nederlanden dienaangaande had gesteld.

3.2 Het middel faalt. Het hof heeft de door grief I bestreden overweging van de rechtbank kennelijk en niet onbegrijpelijk zo gelezen, dat deze slechts zag op de door [A] en [eiser] bij de finale kwijting gemaakte afspraken met betrekking tot de afkoop van de oudedagspensioenen en de fondsaanspraken. Dit blijkt onder meer uit de aan de bestreden rechtsoverweging voorafgaande overweging, waarin het hof overwoog dat voor de beoordeling van het geschil alleen de 'rechtstreekse' aanspraken, gebaseerd op de verzekering met polisnr. [001] van belang zijn. Het hof heeft in de bestreden overweging derhalve niet het, in de verworpen grief vervatte, meer algemene oordeel gegeven dat de verhouding tussen [eiser] en [A] zonder belang is voor de positie van Nationale Nederlanden met betrekking tot het onderhavige geschil. Dit blijkt uit hetgeen het hof heeft overwogen omtrent het belang van het einde van het dienstverband en het einde van het deelnemerschap, alsmede omtrent de verhouding tussen het pensioenreglement en de 'rechtstreekse' arbeidsongeschiktheidsverzekering. Daaruit volgt immers dat het hof de verhouding tussen [eiser] en [A] wel van belang heeft geoordeeld voor het onderhavige geschil. Aldus is niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat Nationale Nederlanden aan de finale kwijting geen verweer kan ontlenen tegen de onderhavige vorderingen.

4. Conclusie

Deze strekt in het principaal beroep tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing van de zaak naar het hof Amsterdam en in het incidenteel beroep tot verwerping daarvan, in beide gevallen met veroordeling van Nationale Nederlanden in de proceskosten.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden,

1 Deze feiten zijn ontleend aan het vonnis van de rechtbank te Rotterdam, van 11 december 1997, rov. 2.1 tot en met 2.17. Ook het hof is daarvan uitgegaan (rov. 2 van het bestreden arrest).

2 De zogenaamde 'fondsaanspraken' - de vorderingen die [eiser] had gebaseerd op deze herverzekeringsovereenkomst, welke overeenkomst niet de werknemers, maar het Pensioenfonds [A] als begunstigde vermeldt, zijn in cassatie niet meer aan de orde.

3 De verzekering met polisnummer [001], CvA, prod. nr. 3.

4 CvE, prod. nr. 3.

5 MvG, prod. 2.

6 MvG, prod. 2.

7 CvA, prod. 3 en 7.

8 CvA, prod. 8.

9 CvE prod. 6.

10 Inleidende dagvaarding, nr. 19.

11 Inleidende dagvaarding, nr. 20.

12 De onder 1.2(e) genoemde verzekering.

13 De onder 1.2(f) genoemde verzekering.

14 Zie over deze term noot 29.

15 De cassatiedagvaarding dateert van 19 december 2000.

16 HR 11 november 1988, NJ 1990, 440; Asser-Clausing-Wansink (1998), nr. 181-182; W.D.H. Asser, Uitleg van verzekeringsovereenkomsten in cassatie, Opmerkingen naar aanleiding van HR 31 maart 2000, NJ 2000, 357, in: T. Hartlief/M.M. Mendel (red.), Verzekering en maatschappij, Deventer 2000, blz. 11-29; F.R. Salomons, Verzekering ten behoeve van een derde, Zwolle 1996, blz. 282 e.v..

17 Dit geldt in elk geval voor [eiser], gezien de datum van zijn indiensttreding, vergeleken met de datering van de (basis)polis.

18 HR 31 mei 2002, C00/186, rov. 3.6 (nog niet gepubliceerd). Zie voorts mijn conclusie voor dit arrest, alsmede voor HR 26 mei 2000, NJ 2000, 473; de conclusie van de plv. P-G Mok voor HR 21 december 2001, C00/080, JOL 2001, 774; de conclusie van de A-G Spier in zaak C01/012 (arrest nog niet gewezen) en de conclusie van de A-G Verkade in zaak nr. C00/347 (arrest nog niet gewezen).

19 HR 30 november 2001, JOL 709 en 710.

20 Asser/Hartkamp 4-II, 2001, nr. 286.

21 Deze formulering is geënt op HR 23 maart 2001, RvdW 2001, 66.

22 "Verzekerden" in de zin van de WAO zijn de werknemers (art. 16).

23 Zitting 1962-1963 - 7171 (arbeidsongeschiktheidsverzekering), nr.3 (MvT), blz. 42-43.

24 Mijn curs. (evenals de volgende in dit citaat) - A-G.

25 Leidraad UWV/GAK. De uitvoeringsinstelling werknemersverzekeringen (UWV) is de opvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Tenslotte kan ook nog op de handboeken worden gewezen, zie F.M. Noordam, Socialezekerheidsrecht, Deventer 2000, blz. 148.

26 Mijn curs. - A-G.

27 Voor 1996 bestond nog geen loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever zoals thans in art. 7:629 BW is neergelegd.

28 Zie over opschortende voorwaarde en opschortende tijdsbepaling Asser/Hartkamp 4-I, 2000, nrs. 155 e.v. en 232 e.v.

29 Voor deze 'nawerking' bij de WAO, zie F.J.L. Pennings, De WAO, Deventer (Kluwer) 2000, blz. 54. Terzijde: aangenomen moet worden dat het hof, voorzover het spreekt over "narisico" of "uitloop" (rov. 12), niet deze wettelijke, maar door pp. gebezigde termen gebruikt. Het begrip "nawerking" in de WAO ziet immers op de van ons geval te onderscheiden situatie dat de arbeidsongeschiktheid zich na beëindiging van de verzekering voordoet.

30 Hierbij werd door Nationale Nederlanden verwezen naar de CvA onder 2 e.v., in het bijzonder 10, 12 en 13 e.v., alsmede de CvD, nrs. 2, 7 en 8.