Home

Parket bij de Hoge Raad, 24-06-2013, ECLI:NL:PHR:2013:72, 13/03267

Parket bij de Hoge Raad, 24-06-2013, ECLI:NL:PHR:2013:72, 13/03267

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
24 juni 2013
Datum publicatie
18 juli 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:72
Formele relaties
Zaaknummer
13/03267

Inhoudsindicatie

Uitspraak vierde kamer. Vordering PG tot ontslag rechterlijk ambtenaar op grond van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte; art. 46i lid 1 en 46j Wrra.

Conclusie

Aan de Hoge Raad der Nederlanden, Vierde Meervoudige Kamer

Vordering als bedoeld in artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren

betreffende

[betrokkene]

geboren op [geboortedatum] 1950, wonende aan de [a-straat 1] te [woonplaats].

Betrokkene is rechter in de Rechtbank Gelderland en derhalve een rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 46b van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra). Hij is sinds 11 augustus 2010 arbeidsongeschikt wegens ziekte.

Artikel 46i lid 1 Wrra bepaalt dat een rechterlijk ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid door de Hoge Raad kan worden ontslagen indien a) de ongeschiktheid twee jaar onafgebroken heeft geduurd, b) herstel van zijn ziekte binnen een periode van zes maanden na voornoemde termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten en c) kort gezegd, duurzame re-integratie in de eigen of in andere passende arbeid niet binnen een redelijke termijn is te verwachten.

Artikel 46j Wrra luidt - met ingang van 30 mei 2013 en met terugwerkende kracht tot en met 29 december 2005 (Stb. 2013/182) - als volgt.

“Bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 46i, eerste lid, wordt de uitslag betrokken van de beoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, van de aanvraag op grond van artikel 64 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Indien de beoordeling in de eerste volzin niet of langer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden, dan wel indien de rechterlijk ambtenaar en de functionele autoriteit het oneens zijn over het ontslag, kan door de functionele autoriteit aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een oordeel als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen worden gevraagd en betrekt de Hoge Raad dit bij de beoordeling.”

Artikel 46j lid 1 (oud) Wrra luidde als volgt.

“Om te beoordelen of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 46i, eerste lid, onderdelen a en b, wordt door de functionele autoriteit medisch advies ingewonnen bij een daartoe door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, aangewezen arts. Deze arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een rapport op, dat wordt toegezonden aan de functionele autoriteit en in afschrift aan de betrokken rechterlijk ambtenaar.”

Beide bepalingen houden in – kort gezegd - dat de Hoge Raad het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) betrekt bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 46i, eerste lid. Blijkens de Memorie van Toelichting is de reden voor de wijziging dat met de introductie van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) het advies van het UWV over de medische geschiktheid van de rechterlijk ambtenaar feitelijk onderdeel is geworden van de WIA-claimbeoordeling en niet meer apart hoeft te worden aangevraagd, behalve in de gevallen genoemd in de tweede zin van artikel 46j (TK 2012-2013, 33570, nr. 3. p. 4/5).

Een deskundigenoordeel als bedoeld in artikel 46j Wrra is in deze zaak door het UWV afgegeven op 3 april 2013. Het oordeel houdt in dat betrokkene op 1 april 2013 twee jaar door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt is geweest en dat herstel binnen zes maanden niet is te verwachten. Ten aanzien van re-integratie blijkt dat dit niet mogelijk is.

Op grond van het voorafgaande ben ik van oordeel dat ten aanzien van betrokkene is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte.

Alvorens over te gaan tot het instellen van een vordering bij de Hoge Raad heb ik betrokkene bij schrijven van 10 juni 2013 in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid heeft hij geen gebruik gemaakt. In zijn brief van 17 juni 2013 heeft betrokkene laten weten dat hij zich kan vinden in het voornemen tot ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en geen gebruik wil maken van de mogelijkheid zijn zienswijze naar voren te brengen.

De stukken van deze zaak leg ik over overeenkomstig de bijgevoegde inventarislijst.

Gelet op het voorafgaande vorder ik dat de Hoge Raad [betrokkene] op de voet van artikel 46i lid 1 Wrra zal ontslaan met ingang van 1 augustus 2013.

’s-Gravenhage, 24 juni 2013

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,

Inventarislijst dossier [betrokkene] (K 380)

  1. Verzoek vordering ontslag [betrokkene] van het bestuur Rechtbank Zutphen d.d. 22 mei 2012, met bijlagen

  2. Brief mr. Naves, president Rechtbank Gelderland, d.d. 19 april 2013, met bijlagen waaronder het deskundigenoordeel van het UWV d.d. 3 april 2013

  3. Brief Procureur-Generaal d.d. 10 juni 2013 aan [betrokkene]

  4. Brief [betrokkene] d.d. 17 juni 2013