Home

Parket bij de Hoge Raad, 02-07-2013, ECLI:NL:PHR:2013:765, 12/04742

Parket bij de Hoge Raad, 02-07-2013, ECLI:NL:PHR:2013:765, 12/04742

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
2 juli 2013
Datum publicatie
20 september 2013
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:765
Formele relaties
Zaaknummer
12/04742

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende) zijn aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2005 en 2006 opgelegd. Na hiertegen gemaakt bezwaar zijn de aanslagen verminderd. Belanghebbende is van de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen. De rechtbank heeft belanghebbendes beroep bij uitspraken van 24 juni 2011 gegrond verklaard en de aanslagen verminderd. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) heeft bij uitspraken van 6 september 2012 de uitspraken van de Rechtbank vernietigd en de door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of goed koopmansgebruik toestaat dat winstneming van een tijdelijk omzetbelastingvoordeel dat ontstaat door de toepassing van de globalisatieregeling, wordt uitgesteld.

Met het tweede en derde middel keert belanghebbende zich tegen ’s Hofs oordeel omtrent de toepassing van goed koopmansgebruik ten aanzien van het temporele omzetbelastingvoordeel. Belanghebbende meent, kort weergegeven, dat het tijdelijke omzetbelastingvoordeel dat hij behaalt door toepassing van de globalisatieregeling, niet tot de winst gerekend moet worden omdat er een evenredig nadeel in de toekomst tegenover staat. Belanghebbende betoogt dat goed koopmansgebruik met zich brengt dat de verschuldigde omzetbelasting aan de jaren moet worden toegerekend waarin de verkopen zijn verricht.

De A-G stelt vast dat bezien over een langere periode omzetbelasting moet worden afgedragen over de totale toegevoegde waarde. De globalisatieregeling bewerkstelligt dat in geval van hoge inkopen de afdracht geheel of gedeeltelijk wordt uitgesteld. Als gevolg daarvan wordt de last van de omzetbelasting die wordt opgeroepen door reeds plaatsgevonden verkopen, geheel of gedeeltelijk uitgesteld. Als gevolg daarvan is de winst in het jaar van relatief hoge inkopen, bij beschouwing op kasbasis, te hoog. De extra uitgaven voor omzetbelasting in een volgende periode waarin de inkopen lager zijn dan de verkopen, wordt opgeroepen door verkopen uit het verleden. Aangezien ten aanzien van alle verkopen uiteindelijk belasting moet worden afgedragen over de ‘marge’, ligt de nog af te dragen last aan omzetbelasting vast in de effectief nog niet met de fiscus afgerekende verkopen. Derhalve verlangt het realisatie- of matchingsbeginsel dat de kosten worden toegerekend aan die eerdere periode.

De conclusie strekt tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie van belanghebbende.

Conclusie

mr. R.E.C.M. Niessen

Advocaat-Generaal

Conclusie van 2 juli 2013 inzake:

Nr. Hoge Raad: 12/04742

[X]

Nr. Gerechtshof: 11/00593 en 11/00594

Nr. Rechtbank: AWB 10/730 en 10/731

Derde Kamer A

tegen

Inkomstenbelasting 2005 - 2006

De staatssecretaris van Financiën

1 Inleiding

1.1

Aan [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) zijn aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2005 en 2006 opgelegd. Na hiertegen gemaakt bezwaar zijn de aanslagen verminderd.

1.2

Belanghebbende is van de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen. De rechtbank Haarlem (hierna: de Rechtbank) heeft belanghebbendes beroep bij uitspraken van 24 juni 2011 gegrond verklaard en de aanslagen verminderd.1

1.3

De Inspecteur2 heeft hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) heeft bij uitspraken van 6 september 2012 de uitspraken van de Rechtbank vernietigd en de door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroepen ongegrond verklaard.3

1.4

Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of goed koopmansgebruik toestaat dat winstneming van een tijdelijk omzetbelastingvoordeel dat ontstaat door de toepassing van de globalisatieregeling4, wordt uitgesteld.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

Het hof heeft de feiten als volgt vastgesteld van welke feiten in cassatie kan worden uitgegaan:

2.1.

Belanghebbende is taxateur moderne en hedendaagse kunst. Hij drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de in- en verkoop van kunst, bemiddeling daarbij en het geven van adviezen daarover.

2.2.

Voor de berekening van de over de levering van kunstvoorwerpen af te dragen omzetbelasting maakt belanghebbende sedert 1995 gebruik van de globalisatieregeling als bedoeld in artikel 28d van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB).

2.3.

Over het jaar 2005 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden. In het van dit onderzoek uitgebrachte rapport, gedagtekend 17 september 2009, is onder meer het volgende vermeld:

“3 Fiscale reserves

3.1

Voorziening op de balans

In het jaar 2005 is als passivum op de balans een voorziening van € 125.945 opgenomen.

De voorziening heeft betrekking op eventueel in de toekomst verschuldigde omzetbelasting. Dit bedrag wordt in het jaar 2005 op de winst in mindering gebracht. De winst (voor ondernemersaftrek) bedraagt na aftrek van deze voorziening -/- € 24.724.

(…) Het bedrag van de gevormde voorziening van € 125.945 bestaat uit de verschuldigde omzetbelasting over de marges van de jaren 1995 tot en met 2005.

(…)

6.1

Conclusie

Er is geen sprake van een voorziening of fiscale reserve. Evenmin kan op andere gronden aanspraak worden gemaakt op een te reserveren bedrag. Nu geen sprake is van een voorziening of fiscale reserve moet de op de balans opgenomen voorziening van € 125.945 komen te vervallen. (…)

Rechtbank

2.2

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft overwogen:

4.5.

Anders dan de inspecteur is de rechtbank echter van oordeel dat het voordeel dat een ondernemer die van de globalisatieregeling gebruik maakt, doordat hij niet over de omzet omzetbelasting is verschuldigd maar over de met de inkopen verminderde omzet (de winstmarge per tijdvak), zo nauw samenhangt met de desbetreffende goederen, dat goedkoopmansgebruik toestaat dat het wordt gerekend tot de winst die wordt behaald met de verkoop van deze goederen. Daaruit volgt dat dit voordeel niet behoeft te worden gerekend tot de winst over het boekjaar waarin de goederen worden ingekocht en mag worden gerekend tot de winst over het boekjaar waarin ze worden verkocht.

2.3

De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep gegrond verklaard en de aanslagen verminderd.

Hof

2.4

De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het hof heeft overwogen:

4.6.

Het Hof beoordeelt het geschil als volgt. De globalisatieregeling is bedoeld voor ondernemers die gebruikte goederen verhandelen. Dergelijke goederen zijn in de regel van particulieren afkomstig en worden dan zonder facturering van omzetbelasting aan de ondernemers geleverd. Dat geldt ook voor de branche waarin belanghebbende als ondernemer zijn activiteiten uitoefent; ook voor hem geldt – zoals de inspecteur niet weersproken door belanghebbende heeft gesteld – dat diens voorraad bestaat uit goederen die zonder facturering van omzetbelasting aan hem zijn geleverd.

Bij toepassing van de goederenmargeregeling van de artikelen 28b en 28c Wet OB wordt de omzetbelasting door de wederverkoper berekend over de winstmarge van het (geïndividualiseerde) geleverde goed, terwijl in de globalisatieregeling omzetbelasting is verschuldigd over de in artikel 28d Wet OB bedoelde winstmarge, dat wil zeggen het totaalbedrag van de in het tijdvak verrichte leveringen verminderd met het totaalbedrag van de in het tijdvak verrichte inkopen.

4.7.

Bij toepassing van de globalisatieregeling is er dan ook - naar het oordeel van het Hof - geen specifiek verband aanwezig tussen de voorraad goederen die op de balans staat en de verschuldigde omzetbelasting. Als grondslag voor de op aangifte af te dragen omzetbelasting fungeert immers niet een op basis van specifieke verkopen te berekenen omzet, maar de in artikel 28d Wet OB bedoelde tijdvakwinstmarge. Dit betekent dat het Hof de rechtbank niet kan volgen in rechtsoverweging 4.5 van haar uitspraak, aangezien de rechtbank in die overweging lijkt te hebben verondersteld dat er een ‘nauwe samenhang’ bestaat tussen (enerzijds) het voordeel voor een ondernemer als gevolg van toepassing van de globalisatieregeling en (anderzijds) de inkoop dan wel de verkoop van specifieke goederen (‘de desbetreffende goederen’). Het Hof acht deze veronderstelling niet juist.

4.8.

Het heeft belanghebbende vrij gestaan om voor toepassing van de globalisatieregeling te kiezen. Indien deze keuze inhoudt dat belanghebbende in vergelijking met een ander regiem, zoals – naar belanghebbende heeft gesteld – de zogenoemde goederenmargeregeling als bedoeld in artikel 28b Wet OB, een temporeel voordeel behaalt betreffende de in de toekomst af te dragen omzetbelasting, behoort dat voordeel in beginsel tot de winst van het jaar waarin zich dat voordeel voordoet. De omstandigheid dat het gekozen stelsel van voldoening van omzetbelasting een temporeel voordeel impliceert ten opzichte van een ander stelsel vormt op zichzelf geen reden om ter zake van dat voordeel, wat daarvan ook de omvang mag zijn, een passiefpost te vormen. Indien – met andere woorden – de keuze voor een bepaald fiscaal regiem ertoe leidt dat een voordeel wordt behaald ten opzichte van een ander regiem dat niet is gekozen, dan behoort het eventuele voordeel dat van die keuze het gevolg is tot de fiscale winst van het jaar waarin dat voordeel zich voordoet. Goed koopmansgebruik staat niet toe om op grond van de omstandigheid dat indien niet voor toepassing van de globalisatieregeling zou zijn geopteerd – naar belanghebbende heeft gesteld – een hoger bedrag aan omzetbelasting verschuldigd zou zijn, ter zake van dat fictieve voordeel een passiefpost te vormen, nog afgezien van de vraag hoe een dergelijke winstuitstelpost zou moeten worden bepaald.

4.9.

Ook voor het via de waardering van de voorraad dan wel het via de vorming van een voorziening in aanmerking nemen van omzetbelasting die verband zou houden met toekomstige verkopen van tot de voorraad behorende goederen en die na balansdatum verschuldigd wordt ziet het Hof geen grond. Toepassing van de globalisatieregeling houdt in dat voor de verschuldigdheid van omzetbelasting het verband met de (concreet) aanwezige voorraad niet van belang is. Bij een dergelijk stelsel past het niet om door middel van een passiefpost rekening te houden met omzetbelasting die na balansdatum verschuldigd is en die verband houdt met mogelijke toekomstige verkopen van aanwezige voorraad, maar van welke verkopen de aard en de omvang op balansdatum niet met een redelijke mate van zekerheid zijn vastgesteld dan wel zijn vast te stellen.

2.5

Het Hof heeft het hoger beroep van de Inspecteur gegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank vernietigd. De door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroepen zijn door het Hof ongegrond verklaard.

3 Het geding in cassatie

3.1

Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3.2

In cassatie heeft belanghebbende vier middelen aangevoerd. Het eerste middel keert zich tegen ’s Hofs overweging dat het belanghebbende vrij stond voor de globalisatieregeling te kiezen. Het tweede en derde middel keren zich tegen ’s Hofs oordeel omtrent de toepassing van goedkoopmansgebruik op het temporele omzetbelastingvoordeel. Het vierde middel keert zich tegen ’s Hofs oordeel omtrent het gelijkheidsbeginsel.

4 De globalisatieregeling

5 Goed koopmansgebruik

6 Het gelijkheidsbeginsel

7 Behandeling van de middelen

8 Conclusie