Parket bij de Hoge Raad, 02-04-2014, ECLI:NL:PHR:2014:357, 13/03812 en 13/03813
Parket bij de Hoge Raad, 02-04-2014, ECLI:NL:PHR:2014:357, 13/03812 en 13/03813
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 april 2014
- Datum publicatie
- 9 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2014:357
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3120, Gevolgd
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3121, Gevolgd
- Zaaknummer
- 13/03812 en 13/03813
Inhoudsindicatie
Belanghebbenden - beiden met de Turkse nationaliteit - zijn op 14 september 2011 vanuit Turkije op Schiphol aangekomen. Bij het verlaten van de aankomsthal hebben zij het groene kanaal gekozen. Op de vraag van de douaneambtenaar of zij nog iets aan te geven hadden, hebben zij elk ontkennend geantwoord. Bij de daarop volgende controle heeft de douaneambtenaar gouden sieraden in de bagage van belanghebbenden aangetroffen. Met dagtekening 14 september 2011 heeft de Inspecteur uitnodigingen tot betaling van douanerechten (en omzetbelasting) aan belanghebbenden uitgereikt.
In deze procedure staat de vraag centraal of het bestaan van een douane-unie tussen Turkije en de Europese Unie (hierna: EU) in de weg staat aan heffing van douanerechten.
Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam (hierna: het Hof) zijn van oordeel dat belanghebbenden de sieraden niet op de voorgeschreven wijze hebben aangegeven, waardoor de goederen niet vrij van douanerechten kunnen worden overgebracht van Turkije naar de EU.
Allereerst geeft A-G Van Hilten aan dat de EU een douane-unie omvat. Deze douane-unie houdt in dat goederen die zich in het vrije verkeer van deze unie bevinden c.q. die van oorsprong zijn uit de lidstaten zich vrij van heffingen op het grondgebied van de lidstaten kunnen bewegen. Turkije behoort niet tot het grondgebied van de EU, maar heeft met de EU - destijds nog de Europese Economische Gemeenschap - een associatieovereenkomst gesloten, waarbij op 31 december 1995 een douane-unie tussen de EU en Turkije tot stand is gekomen. Hierdoor kunnen goederen (uitgezonderd landbouwgoederen, waarvoor afzonderlijk bepalingen zijn opgenomen in Besluit nr. 1/95) vrij van douanerechten tussen de EU en Turkije (en vice versa) bewegen. De A-G meent dat het echter niet de bedoeling is dat goederen vanuit Turkije ongecontroleerd - althans: zonder tussenkomst van de douane - het grondgebied van de EU (of omgekeerd) binnenkomen. Zo geldt voor handelsgoederen dat goederen alleen vrij van douanerechten de EU kunnen betreden wanneer door middel van een A.TR.-certificaat wordt bewezen dat zij voldoen aan de voorwaarden om zonder rechten binnen te komen.
Voor reizigers geldt niet de verplichting tot het overleggen van een A.TR.-certificaat, maar ook zij kunnen volgens de A-G goederen vrij van douanerechten overbrengen van Turkije naar de EU (en vice versa), mits zij bij invoer (geloofwaardig) aangifte doen en bewijs leveren dat de goederen aan alle voorwaarden voldoen om vrij van rechten te worden overgebracht, dat wil zeggen herkomstig zijn uit Turkije.
Met betrekking tot reizigers afkomstig uit derde landen (waaronder Turkije) komt de A-G tot de slotsom dat zij aangifte mogen doen door gebruikmaking van het groene kanaal op Schiphol voor de invoer van goederen die zij in hun persoonlijke bagage bij zich hebben tot een totale waarde van maximaal € 430, mits die invoer geen handelskarakter heeft. In alle andere gevallen moet aangifte mondeling, dan wel schriftelijk geschieden. In de praktijk gebeurt dat door bij de uitgang van de aankomsthal te kiezen voor het rode kanaal en aldaar de meegebrachte goederen (mondeling) bij de douane aan te geven (en te tonen). Het komt de A-G voor dat een reiziger die aanstalten maakt het groene kanaal te kiezen en door de douane wordt gevraagd of hij ‘iets aan te geven heeft’ alsnog mondeling aangifte kan en moet doen indien hij goederen bij zich heeft waarvoor het doen van mondelinge aangifte aan de orde is. Indien een reiziger gebruik maakt van het groene kanaal terwijl hij niet aan de voorwaarden heeft voldaan worden volgens de A-G de goederen op onregelmatige wijze binnengebracht.
De A-G komt dan ook tot de conclusie dat belanghebbenden mondeling (of schriftelijk, maar in ieder geval niet door gebruikmaking van het groene kanaal) aangifte hadden moeten doen van de door hen meegevoerde sieraden. Dat hebben zij, ook desgevraagd, niet gedaan. Zij meent dan ook dat belanghebbenden, ondanks het bestaan van een douane-unie tussen de EU en Turkije, douanerechten verschuldigd zijn over de sieraden. Het Hof heeft haars inziens op goede gronden en voldoende gemotiveerd geoordeeld dat ter zake van het binnenbrengen van de sieraden douanerechten zijn verschuldigd.
Ten aanzien van het cassatiemiddel is de A-G van mening dat het gestelde discriminatieverbod en de juistheid van de heffing van omzetbelasting in cassatie niet meer aan de orde kunnen komen, nu belanghebbenden uitdrukkelijk en ondubbelzinnig in de procedure voor het Hof hebben verklaard hun grief inzake het discriminatieverbod te laten vallen en het geschil te beperken tot de douanerechten.
Het middel kan niet tot cassatie leiden.
A-G van Hilten adviseert de beroepen in cassatie van belanghebbenden ongegrond te verklaren.
Conclusie
mr. M.E. van Hilten
Advocaat-Generaal
Conclusie van 2 april 2014 inzake:
HR nrs. 13/03812 en 13/03813 |
[X2] en [X1] |
Hof nrs. 12/01128 en 12/01129 Rb nrs. AWB 12/1266 en AWB 12/1276 |
|
Derde Kamer A |
tegen |
Douanerechten 2011 |
staatssecretaris van Financiën |
1 Inleiding
“Heeft u nog iets aan te geven?”
Deze vraag werd aan de belanghebbenden - die vanuit Turkije op Schiphol zijn aangekomen - gesteld toen zij via het groene kanaal de aankomsthal van die luchthaven wilden verlaten. Zij hebben die vraag ontkennend beantwoord, waarna een douaneambtenaar hun bagage heeft gecontroleerd en daarin gouden sieraden heeft aangetroffen. Een uitnodiging tot betaling van douanerechten (en omzetbelasting) volgde. Ten onrechte, zo menen belanghebbenden. Zij stellen zich op het standpunt dat het bestaan van een douane-unie tussen Turkije en de Europese Unie (hierna: EU) in de weg staat aan heffing van douanerechten.
Naar ik meen zijn belanghebbenden, ondanks het bestaan van een douane-unie tussen de EU en Turkije, douanerechten verschuldigd over de sieraden, omdat zij niet hebben voldaan aan de voorwaarden om de sieraden vrij van douanerechten van Turkije naar de EU over te kunnen brengen.
Deze conclusie betreft twee procedures: één die is geïnitieerd namens [X2] (HR nr. 13/03812), en één die namens [X1] wordt gevoerd (HR nr. 13/03813). In een geval waarin dezelfde problematiek twee verschillende belanghebbenden betreft, zou ik normaliter twee afzonderlijke conclusies nemen. Dat ik dit in casu niet doe, is ingegeven door de volgende omstandigheden: de belanghebbenden wonen1 op hetzelfde adres, zijn op dezelfde dag (en vermoedelijk met dezelfde vlucht) op Schiphol aangekomen, worden vertegenwoordigd door dezelfde gemachtigde, waarbij alle gedingstukken nagenoeg identiek zijn, terwijl hun zaken bij de Rechtbank Haarlem (hierna: de Rechtbank) en Hof Amsterdam (hierna: het Hof) gezamenlijk ter zitting zijn behandeld. Het kan niet anders zijn dan dat zij van elkaars procedures op de hoogte zijn. Deze conclusie heeft dan ook te gelden als de in één geschrift vervatte conclusies in elk van beide zaken.
2 Feiten en procesverloop
Op 14 september 2011 zijn belanghebbenden, elk met de Turkse nationaliteit2, vanuit Turkije op het vliegveld Schiphol Amsterdam Airport (hierna: Schiphol) aangekomen. Bij het verlaten van de aankomsthal hebben zij het groene kanaal gekozen. Op de vraag van de ter plaatse aanwezige douaneambtenaar of zij nog iets aan te geven hadden, hebben zij elk ontkennend geantwoord. Bij de hierop volgende controle van de bagage van belanghebbenden heeft de douaneambtenaar gouden sieraden aangetroffen.
Bij [X2] (zaak nr. 13/03812) ging het om een gouden armband en een gouden ketting, waarvan de douaneambtenaar de totale waarde heeft bepaald op € 3.387. In de bagage van [X1] (zaak nr. 13/03813) is een gouden armband aangetroffen. Deze armband is door de douaneambtenaar gewaardeerd op € 2.332.
De in 2.2 bedoelde sieraden zijn - naar in de bezwaarfase is komen vast te staan3 - herkomstig uit Turkije. Zogenoemde A.TR-certificaten (zie ook punt 5.15 van deze conclusie) zijn niet overgelegd.4
Met dagtekening 14 september 2011 heeft de Inspecteur5, op grond van artikel 202 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW)6 junctis de artikelen 1 en 18 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB), uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting (hierna: utb’s) aan belanghebbenden uitgereikt.7
Belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt tegen de utb’s. Bij uitspraken op bezwaar van dagtekening 27 januari 2012 heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen en de utb’s gehandhaafd.
3 Geding voor de Rechtbank en het Hof
De Rechtbank
Belanghebbenden zijn tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Voor de Rechtbank was, voor zover in cassatie van belang, in geschil of belanghebbenden zich terecht beroepen op het Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie (hierna: Besluit nr. 1/95).8
De Rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord, daartoe overwegende:9
“9. (…) in het Besluit [zijn] de voorwaarden voor de daadwerkelijke werking van de douane-unie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (…) uitgewerkt, welke voorwaarden onder ander[e] (kort gezegd) inhouden dat Turkije het CDW (en de uitvoeringsregelingen) overneemt. Het douanegebied van de douane-unie omvat het douanegebied van de Europese Economische Gemeenschap en het douanegebied van Turkije.
10. Bij Besluit Nr. 1/2006 van het comité douanesamenwerking EG-Turkije (hierna: het Uitvoeringsbesluit) zijn ter uitvoering van het Besluit bepalingen vastgesteld.
11. (…) dat om als reiziger van Turkije naar de Europese Economische Gemeenschap gebruik te kunnen maken van het vrije verkeer van de douane-unie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, als bedoeld in het Besluit, onder andere de voorwaarde geldt dat de meegevoerde goederen op de juiste wijze worden aangegeven. Nu evenwel vaststaat dat de sieraden niet op de voorgeschreven wijze zijn aangegeven, kan eiseres zich niet op het Besluit beroepen.
12. Eiseres is derhalve op grond van artikel 202, eerste lid, van het CDW juncto artikel 18 van de Wet OB over de invoer van deze sieraden douanerecht en omzetbelasting verschuldigd. De UTB is daarom terecht opgelegd.
(…)”
Bij uitspraken van 12 oktober 2012, nrs. AWB 12/1266 en AWB 12/1276, niet gepubliceerd, heeft de Rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
Het Hof
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Voor het Hof was in geschil of het bestaan van een douane-unie tussen de EU en Turkije aan heffing van douanerechten in de weg staat.10
Het Hof overwoog als volgt:11
“6.1. Op grond van de douane-unie tussen de Europese Unie (hierna: EU) en Turkije kunnen goederen in beginsel vrij van douanerechten worden overgebracht van Turkije naar de EU, mits zij herkomstig zijn uit het vrije verkeer van Turkije. In het Besluit nr. 1/2006 van het Comité douanesamenwerking EG-Turkije van 26 september 200612 is bepaald dat de herkomst dient te worden aangetoond door overlegging van een A.TR-certificaat, afgegeven door de Turkse douane-autoriteiten.
In artikel 20 van het hiervoor onder 6.1. vermelde besluit is voorzien in een vereenvoudigde wijze van aantonen van de herkomst uit het Turkse vrije verkeer, voor zover het niet voor handelsdoeleinden bestemde goederen betreft die door reizigers worden meegevoerd. Deze vereenvoudiging houdt in dat het overleggen van een A.TR-certificaat achterwege kan blijven, mits de meegevoerde goederen worden aangegeven als goederen die voldoen aan de voorwaarden die gelden voor het vrije verkeer tussen Turkije en de EU en aan de juistheid van die aangifte geen twijfel bestaat.
Belanghebbende heeft van de sieraden op de luchthaven Schiphol schriftelijk noch mondeling aangifte gedaan. In plaats daarvan heeft zij bij het verlaten van de aankomsthal gebruik gemaakt van het groene kanaal "niets aan te geven". De onderwerpelijke goederen komen op grond van de artikelen 230 en 232 van de Uitvoeringsverordening communautair douanewetboek, (hierna: UCDW) daarom niet voor deze vereenvoudigde wijze van aangeven in aanmerking. Daarbij zij nog daargelaten dat het bij gebruik van het groene kanaal niet mogelijk is om kenbaar te maken dat sprake is van goederen die voldoen aan de voorwaarden voor het vrije verkeer tussen Turkije en de EU.
Door gebruik te maken van het groene kanaal heeft belanghebbende de door haar meegevoerde sieraden niet aangegeven zodat, waar nodig met toepassing van artikel 234, tweede lid, van de UCDW, een douaneschuld is ontstaan op de voet van artikel 202 van het Communautair Douanewetboek.
Hieraan doet niet af dat belanghebbende achteraf alsnog heeft verklaard dat de sieraden herkomstig (…) [zijn] uit het vrije verkeer van Turkije en de inspecteur heeft verklaard niet aan de Turkse herkomst te twijfelen. Buiten de in artikel 20 van het Besluit nr. 1/2006 genoemde situatie kan de Turkse herkomst uitsluitend worden aangetoond door overlegging van een A.TR-certificaat. Vast staat dat belanghebbende niet over een dergelijk certificaat beschikt, zodat de inspecteur op goede gronden tot uitreiking van de bestreden UTB is overgegaan.”
Bij uitspraken van 4 juli 2013, nr. 12/01128, ECLI:NL:GHAMS:2013:1837 en nr. 12/01129, ECLI:NL:GHAMS:2013:1836, heeft het Hof de hoger beroepen ongegrond verklaard en de uitspraken van de Rechtbank bevestigd.