Parket bij de Hoge Raad, 16-05-2014, ECLI:NL:PHR:2014:425, 13/04100
Parket bij de Hoge Raad, 16-05-2014, ECLI:NL:PHR:2014:425, 13/04100
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 mei 2014
- Datum publicatie
- 13 oktober 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2014:425
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2931, Gevolgd
- Zaaknummer
- 13/04100
Inhoudsindicatie
Beëindiging affectieve relatie en samenlevingsovereenkomst. Aflossingen uit privévermogen op hypotheek op gemeenschappelijke woning. Voldaan aan natuurlijke verbintenis? Slagende motiveringsklacht.
Conclusie
Zaaknr. 13/04100
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 16 mei 2014
Conclusie inzake:
[de man]
(de man)
tegen
[de vrouw]
(de vrouw)
Het gaat in deze zaak om de vraag of het hof terecht het bestaan van een natuurlijke verbintenis in de zin van art. 6:3 lid 2 onder b BW heeft aangenomen, op grond waarvan de man naar objectieve maatstaven kan worden verondersteld door middel van aflossingen op de hypotheek op de gezamenlijke woning te hebben voldaan aan een op hem rustende verzorgingsverplichting jegens de vrouw.
1.1 Partijen hebben gedurende ongeveer twintig jaar3 een affectieve relatie gehad.
1.2 Op 3 december 2001 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten bij notaris mr. H.J.M.G. Tielens, notaris te Arnhem. Deze samenlevingsovereenkomst houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun netto inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Onder netto-inkomen wordt verstaan het begrip inkomen als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001, verminderd met de daarover verschuldigde belasting op inkomen, premieheffing-volksverzekeringen en andere wettelijke inhoudingen of heffingen.
Het hiervoor in lid 1 bedoelde gedeelte van het netto-inkomen of zoveel meer als partijen wensen wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of in een gemeenschappelijke kas. Deze gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of deze gemeenschappelijke kas wordt/worden op naam van beide partijen gesteld, zij zijn daarin ieder voor de helft gerechtigd.
Indien slechts één van de partijen inkomsten heeft, komen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding geheel ten laste van die partij.
Indien de inkomsten niet toereikend zijn is iedere partij gehouden naar evenredigheid van zijn/haar netto-vermogen het tekort aan te vullen. Onder netto-vermogen wordt verstaan het begrip vermogen als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 verminderd met de daarover verschuldigde belasting op vermogen.
Artikel 4
Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden in voorkomende gevallen ondermeer gerekend de huurtermijnen betreffende de door partijen tezamen bewoonde woning, de kosten van gebruikelijke verzekeringen met inbegrip van de premie voor een eventuele ziektekostenverzekering, de kosten van gezamenlijke vakanties en de kosten van medische verzorging.
Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden evenwel niet gerekend premies van levens- en ongevallenverzekeringen. Deze komen ten laste van degene die als eerste begunstigde in de polis is genoemd.
Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gezamenlijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing voor zover deze uit de gemeenschappelijke bank- of girorekening kan worden voldaan tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend. Voorts worden in dat geval tot die kosten gerekend de kosten van alle gewone lasten en herstellingen en buitengewone herstellingen als bedoeld in artikel 3:220 van het Burgerlijk Wetboek, de zakelijke belasting en de premie voor de opstalverzekering. Uit deze regeling kan niet te eniger tijd door één van partijen het bestaan van een huurverhouding worden afgeleid.
GEMEENSCHAPPELIJKE INBOEDEL
Artikel 5
De inboedel (in de zin van artikel 3:5 van het Burgerlijk Wetboek), aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding, alsmede vervoermiddelen, zullen partijen ieder voor de onverdeelde helft toebehoren. Voor zover nodig leveren en aanvaarden partijen over en weer aan elkaar de onverdeelde helft in bovenbedoelde huidige en toekomstige zaken. Tot deze gemeenschappelijke inboedel (en vervoermiddelen) behoren niet, die zaken die door schenking, erfstelling of legaat door één van partijen zijn of worden verkregen en die zaken waarvan uit een door partijen ondertekend stuk blijkt, dat deze privé-eigendom zijn van één van hen.
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.