Home

Parket bij de Hoge Raad, 10-06-2014, ECLI:NL:PHR:2014:583, 13/05930

Parket bij de Hoge Raad, 10-06-2014, ECLI:NL:PHR:2014:583, 13/05930

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
10 juni 2014
Datum publicatie
27 juni 2014
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:583
Formele relaties
Zaaknummer
13/05930

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag IB/PVV opgelegd. In 2009 heeft belanghebbende een bedrag van omgerekend ca. € 28.800 aan zijn ex-echtgenote betaald ter zake van een zogenoemde uitgestelde ‘mahr’ (bruidsgave). Dit bedrag heeft hij in de aangifte IB/PVV voor dat jaar afgetrokken als ‘betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen’. De Inspecteur heeft de aftrek geweigerd. In geschil is of de betaling van de ‘mahr’ kan worden aangemerkt als afkoopsom van een familierechtelijke onderhoudsverplichting.

De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. Het Hof achtte aannemelijk dat de tussen belanghebbende en de ex-echtgenote overeengekomen uitgestelde ‘mahr’ tot doel heeft bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de echtgenote na de beëindiging van het huwelijk. Volgens het Hof heeft belanghebbende dit geloofwaardig toegelicht en verklaard. De omstandigheid dat de verschuldigdheid al bij het aangaan van het huwelijk is overeengekomen staat niet aan het aannemen van een onderhoudsverplichting in de weg. Op grond van artikel 6.3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, Wet IB 2001 zijn onderhoudsverplichtingen afkoopsommen van de in onderdeel a van die bepaling vermelde periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Nu de voorziening in het levensonderhoud bij uitstek vraagt om periodieke uitkeringen en/of verstrekkingen achtte het Hof aannemelijk dat de onderhavige eenmalige betaling ter voorziening in het levensonderhoud in de plaats komt van periodieke uitkeringen en of verstrekkingen. Daarom is de betaling aan te merken als een afkoopsom van dergelijke periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.

A-G Niessen concludeert onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 2008, nr. 41983, BNB 2009/27 dat het Hof miskent dat de ‘mahr’ een wettelijke voorziening is en dat de vraag naar haar karakter of doelstelling niet van feitelijke aard is maar een rechtsvraag betreft. Het Hof had dan ook – zonodig ambtshalve – een onderzoek moeten instellen naar de juridische betekenis van de ‘mahr’ in het islamitische, meer in het bijzonder het Sunnitisch/Libanese, rechtsstelsel. Het Hof heeft door dit na te laten zijn taak ter zake van het onderzoek naar de betekenis van het Libanese recht verkeerd opgevat en zijn beslissing omtrent de uitlegging daarvan onvoldoende gemotiveerd. Echter, wat de zaak afdoet is dat belanghebbende niet heeft aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt, dat zijn gewezen echtgenote tegenover het beding van de uitgestelde ‘mahr’ een rechtstreeks aan het familierecht ontleend recht op periodieke uitkeringen of verstrekkingen heeft prijsgegeven. Daarom kan de Hoge Raad zonder een beslissing te nemen over de uitlegging van vreemd recht – ambtshalve – oordelen dat belanghebbende niet de feitelijke gronden heeft gesteld die zijn claim tot aftrek van een afkoopsom ter zake van alimentatie schragen.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie gegrond dient te worden verklaard en de uitspraak van het Hof dient te worden vernietigd.

Conclusie

mr. R.E.C.M. Niessen

Advocaat-Generaal

Conclusie van 10 juni 2014 inzake:

Nr. Hoge Raad: 13/05930

De staatssecretaris van Financiën

Nr. Gerechtshof: 13/00225

Nr. Rechtbank: AWB 12/4063

Derde Kamer B

tegen

Inkomstenbelasting 2009

[X]

1 Inleiding

1.1

Aan [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) is voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.

1.2

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur1 bij schriftelijke uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is van voormelde uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 12 februari 2013 het beroep gegrond verklaard.2

1.4

De Inspecteur is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof). Bij uitspraak van 22 oktober 2013 heeft het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.3

1.5

Tegen de uitspraak van het Hof heeft de staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende diende hierop een conclusie van dupliek in.

1.6

Zowel in feitelijke instanties als in cassatie is in geschil of het in 2009 door belanghebbende aan zijn ex-echtgenote betaalde bedrag van omgerekend circa € 28.800 ter zake van een uitgestelde ‘mahr’ kan worden aangemerkt als afkoopsom van een familierechtelijke onderhoudsverplichting.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

Het Hof heeft de feiten als volgt vastgesteld van welke feiten in cassatie kan worden uitgegaan:

2.1.

Op 25 maart 2008 is belanghebbende te [Q] (Libanon) gehuwd met [D] (hierna: de echtgenote).

2.2.

Op 1 oktober 2009 heeft het Soennitische Religieuze Hof te Beiroet (Libanon) de echtscheiding tussen belanghebbende en de echtgenote bevestigd. In het vonnis staat, volgens de Engelse vertaling, onder meer:

“In the Sunnite Religious Council (…) appeared (…) [belanghebbende] and [de echtgenote], who both agreed upon that their marriage contract was legally conducted (…) on 25/03/2008 for a prepaid dowry being a copy of the Holy Koran and a delayed dowry of 200 English gold pounds (…) and that on 06/08/2009 he divorced her by saying “I divorce you as per an irrevocable three pronunciation of divorce” and she approved so, and that he paid her an amount of 42,000 USD (…) which is equivalent to the value of the delayed dowry (…)

The court decided to record the acknowledgement of [belanghebbende] concerning the divorce of his wife [de echtgenote] as per an irrevocable divorce (…) and give them a religious document thereof in order to be used accordingly; drafted on October 01, 2009.”

Hetgeen in dit document als ‘dowry’ wordt aangeduid, wordt naar islamitisch recht ook wel ‘mahr’ genoemd.

2.3.

Belanghebbende heeft de echtgenote het bedrag van US$ 42.000, ofwel € 28.800 in 2009 betaald.

2.4.

Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting 2009. Bij de berekening van zijn belastbare inkomen uit werk en woning heeft hij het bedrag van € 28.800 in aftrek gebracht als ‘Betaalde alimentatie afkoopsom’.

2.2

Voorts oordeelt het Hof:

4.1.

Het Hof acht aannemelijk dat de tussen belanghebbende en de echtgenote overeengekomen ‘delayed dowry’ tot doel heeft bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de echtgenote na de beëindiging van het huwelijk. Belanghebbende heeft dit geloofwaardig toegelicht en verklaard. De Inspecteur heeft ter zitting erkend dat de omvang van het bedrag aan het aannemen van een onderhoudsverplichting niet in de weg staat. De omstandigheid dat de verschuldigdheid al bij het aangaan van het huwelijk is overeengekomen, staat daaraan naar ’s Hofs oordeel evenmin in de weg, nu de mogelijkheid zeer reëel is dat de echtgenote behoefte heeft aan een voorziening voor haar levensonderhoud bij beëindiging van het huwelijk, of dat nu door echtscheiding of door overlijden van de man is.

4.2.

Ook de omstandigheid dat het betalen van een mahr een verplichting zou zijn, staat niet eraan in de weg deze betaling aan te merken als een onderhoudsverplichting. Integendeel: de term onderhoudsverplichting impliceert al dat van een verplichting sprake is.

4.3.

De Inspecteur heeft nog gewezen op een ‘ongerijmdheid’ die zijns inziens bestaat tussen de hiervoor onder 2.2. aangehaalde Engelse vertaling en de nadien door belanghebbende overgelegde Nederlandse vertaling. De Inspecteur stelt dat de Engelse vertaling het origineel dichter benadert. Het Hof is uitgegaan van de door de Inspecteur gepropageerde Engelse vertaling, zodat deze grief geen nadere bespreking behoeft.4

4.4.

Op grond van artikel 6:3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn onderhoudsverplichtingen afkoopsommen van de in onderdeel a van die bepaling vermelde periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Nu de voorziening in het levensonderhoud bij uitstek vraagt om periodieke uitkeringen en/of verstrekkingen, acht het Hof aannemelijk dat de onderhavige eenmalige betaling ter voorziening in het levensonderhoud in de plaats komt van periodieke uitkeringen en/of verstrekkingen. Derhalve is de onderhavige betaling aan te merken als een afkoopsom van dergelijke periodieke uitkeringen en verstrekkingen.

3 Het geding in cassatie

3.1

In cassatie draagt de Staatssecretaris het volgende cassatiemiddel voor:

Schending van het Nederlands recht, met name van artikel 6.3, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), doordat het Hof heeft geoordeeld dat de betaling van een uitgestelde ‘mahr’ aangemerkt kan worden als de afkoopsom van een periodieke alimentatieverplichting. Zulks ten onrechte dan wel op gronden die de beslissing niet kunnen dragen.

3.2

Ter toelichting merkt de Staatssecretaris onder meer het volgende op:

Vanaf sluiten van het huwelijkscontract tot de uitvoering van dit contract bij de echtscheiding heeft op belanghebbende nooit de verplichting gedrukt om aan zijn ex echtgenote een periodieke betaling te doen. De enige verplichting die heeft bestaan is de betaling van een bedrag ineens.

(…)

Nu nimmer sprake is geweest van een uit het familierecht voortvloeiende verplichting tot het betalen van een periodieke uitkering, kan ook geen sprake zijn van een afkoop van een dergelijke verplichting. Het Libanese recht kent alleen de verplichting tot betaling van een bedrag ineens bij sluiten van een huwelijk, waarbij het mogelijk is om af te spreken dat een groot gedeelte daarvan pas verschuldigd is bij beëindiging van het huwelijk.

4 Beschouwing omtrent de rechtsfiguur van de ‘mahr’

5 Behandeling van de klachten

6 Conclusie