Parket bij de Hoge Raad, 03-02-2015, ECLI:NL:PHR:2015:170, 13/04084
Parket bij de Hoge Raad, 03-02-2015, ECLI:NL:PHR:2015:170, 13/04084
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 februari 2015
- Datum publicatie
- 10 maart 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2015:170
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:536, Gevolgd
- Zaaknummer
- 13/04084
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht opzetheling.
Conclusie
Nr. 13/04084
Mr. Machielse
Zitting 3 februari 2015
Conclusie inzake:
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem heeft verdachte op 6 augustus 2013 voor: opzetheling, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. B. Tieman, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel komt op tegen de bewezenverklaring van het feit, meer bepaald tegen het bewijs van opzet.
3.2. Bewezenverklaard is dat
"hij op het tijdstip gelegen in de periode van 24 december 2012 tot en met 3 januari 2013 te Rotterdam een personenauto voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
3.3. Ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juli 2013 is een advocaat verschenen die uitdrukkelijk door verdachte is gemachtigd om het woord te voeren. De advocaat heeft gesteld dat verdachte niet wist dat de auto gestolen was. Hij was met de auto onderweg om te tanken op verzoek van [A].
3.4. In het verkort arrest heeft het hof met betrekking tot het bewijs de volgende overwegingen opgenomen:
"Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij in Rotterdam ene [A] tegen kwam, die hem vroeg of hij voor hem wilde tanken. Verdachte moest zelf de brandstof betalen en hij zou na het tanken de auto weer bij die [A] terugbrengen. Verdachte zegt daarin te hebben toegestemd en hij werd vervolgens met twee andere jongens door de politie aangehouden.
Het hof acht de verklaring van verdachte die hij bij de politie en ter zitting in eerste aanleg heeft afgelegd over de wijze waarop hij in het bezit van de auto is gekomen, niet geloofwaardig. Verdachte heeft geen bijzonderheden verstrekt over degene, van wie hem de auto ter beschikking zou zijn gesteld en de omstandigheden waaronder dat zou zijn gebeurd of de redenen waarom hij op eigen kosten voor een derde ging tanken. Evenmin heeft verdachte op andere wijze zijn standpunt onderbouwd, bijvoorbeeld door de door hem ten tonele gevoerde '[A]' als getuige een verklaring te laten afleggen."
3.5. In de aanvulling op het verkort arrest is als eerste bewijsmiddel opgenomen de aangifte namens de bestolene. Het tweede bewijsmiddel betreft de aanhouding van verdachte toen hij deze auto bestuurde. Het derde bewijsmiddel is een verklaring van verdachte die slechts inhoudt dat de auto waarin hij op 3 januari 2013 te Rotterdam reed niet van hem was.
3.6. In de toelichting op het middel schrijft de steller ervan dat verdachte wel degelijk informatie heeft gegeven over de door hem genoemde [A]. Verdachte heeft een nauwkeurige aanduiding gegeven van de plaats waar deze persoon zou wonen en een beschrijving gegeven van de woning, die overeenkomt met de bevindingen van de advocaat. Aan de hand van deze gegevens had de politie gemakkelijk het verhaal van verdachte kunnen verifiëren. Volgens de steller van het middel heeft verdachte dus wel degelijk bruikbare informatie gegeven over degene die de auto aan verdachte heeft afgestaan.
3.7. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van verdachte enkel aangevoerd hetgeen ik hiervoor heb weergegeven. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat noopte tot het opgeven van de bijzondere redenen ingeval dat standpunt door de rechter niet wordt gedeeld, is niet kunnen blijken. Het hof is nog wel ingegaan op de verklaring die verdachte bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd, maar acht deze verklaring niet geloofwaardig. Maar dat deze verklaring niet erg geloofwaardig is wil nog niet zeggen dat daarmee het opzet van verdachte op het door misdrijf verkregen zijn van de auto, dat aanwezig moet zijn ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto, is gegeven.1 De mogelijkheid dat verdachte een ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd om zijn eigen lichtzinnigheid te camoufleren is niet uitgesloten. Het lenen van een auto van iemand om te gaan tanken, waarbij men zelf voor de kosten opdraait maar de auto ook mag gebruiken om twee andere personen weg te brengen, zonder dat er uitwendige tekenen zijn dat de auto is gestolen, bijvoorbeeld omdat de auto met een schroevendraaier zou moeten worden gestart, biedt volgens mij nog onvoldoende basis voor het aannemen van opzet op de criminele herkomst van de auto.
Het middel lijkt mij gegrond.
4.1. Het tweede middel klaagt over de bewezenverklaarde pleegperiode. Het hof heeft deze vastgesteld op de periode van 24 december 2012 tot en met 3 januari 2013. Volgens de steller van het middel is het een raadsel waarom het hof van oordeel is dat verdachte de auto geheeld zou hebben vanaf het moment van de diefstal op 24 december 2012.
4.2. Het middel gaat uit van een verkeerde lezing van de bewezenverklaring. De bewezenverklaring dient aldus worden uitgelegd dat verdachte in de genoemde periode een auto voorhanden heeft gehad, maar niet dat hij de gehele periode die auto voorhanden heeft gehad. De bewezenverklaring omvat dus ook de mogelijkheid dat verdachte op 3 januari 2013 te Rotterdam de auto voorhanden heeft gehad.
Het middel faalt.
5. Het eerste middel lijkt mij gegrond, hetgeen naar mijn mening tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden. Het tweede middel faalt en kan eventueel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik overigens geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden