Home

Parket bij de Hoge Raad, 13-02-2015, ECLI:NL:PHR:2015:77, 14/00445

Parket bij de Hoge Raad, 13-02-2015, ECLI:NL:PHR:2015:77, 14/00445

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
13 februari 2015
Datum publicatie
17 april 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2015:77
Formele relaties
Zaaknummer
14/00445

Inhoudsindicatie

Art. 81 lid 1 RO. Art. 22 lid 3 Invorderingswet 1990. Executoriaal beslag door Ontvanger op gepachte inventaris voor loonbelastingschuld. Reële eigendom van derde? Art. 22.8.10 Leidraad Invordering 2008.

Conclusie

14/00445

Mr A. Hammerstein

Zitting van 13 februari 2015

Conclusie inzake:

de publiekrechtelijke rechtspersoon de Ontvanger van de Belastingdienst/Midden-en Kleinbedrijf

(hierna: de Ontvanger)

tegen

[verweerster]

(hierna: [verweerster])

1 Inleiding

Het gaat in deze zaak om het antwoord op de vraag of de Ontvanger zich voor de loonbelastingschuld van een pachter van een horecagelegenheid op grond van het fiscaal bodemrecht zoals neergelegd in art. 22 lid 3 Invorderingswet 1990 (hierna: Iw 1990) mag verhalen op de inventaris van de horecagelegenheid die in reële eigendom toebehoort aan de verpachter ([verweerster]). Moet in dit geval de verpachter worden ontzien op grond van art. 22.8.10 Leidraad Invordering 2008 (hierna: LI 2008), voor zover inhoudend dat de Ontvanger het bodemrecht niet uitoefent indien sprake is van reële eigendom van een derde tenzij sprake is van een afnamebeding ten behoeve van de derde (zoals in brouwerijcontracten)? Is er in dit geval sprake van een dergelijk ‘afnamebeding’?

2 Feiten

In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan1.

(i) [verweerster] is in 2003 horecaonderneming [A] (een café-restaurant) gaan exploiteren in het pand gelegen aan de [a-straat] te [plaats] (hierna: het pand).

(ii) Omstreeks 17 maart 2008 heeft de Europese Financieringsmaatschappij N.V. (hierna: EHF) aan [verweerster] een krediet verstrekt van € 150.000,-, onder de voorwaarde dat Heineken Nederland B.V. (hierna: Heineken) zich voor dit krediet aan [verweerster] tot borg zou stellen. Dit heeft Heineken gedaan.

(iii) In de hiertoe tussen Heineken en [verweerster] gesloten ‘Afname-overeenkomst borgstelling EHF’ (hierna: de afnameovereenkomst) is in punt 3, kort gezegd, overeengekomen dat [verweerster] in [A] tapbier van het pilsenertype van uitsluitend het merk Heineken zal verkopen en ten verkoop in voorraad zal houden.

(iv) Met ingang van 1 december 2008 heeft [verweerster] [A] verpacht aan [B] (hierna: [B]), met de in het pand aanwezige inventaris.

(v) In de tussen [verweerster] en [B] gesloten ‘Pachtovereenkomst Horecagelegenheid’ (hierna: de pachtovereenkomst) is, kort gezegd, onder meer overeengekomen dat

-geen sprake is van een (eigendoms)overdracht van de inventaris en

-[B] zich jegens [verweerster] verplicht de afnameverplichting op grond van de afnameovereenkomst met Heineken ‘met ingang van heden’ over te nemen.

(vi) De Ontvanger heeft op 15 december 2010 en op 8 juni 2011 voor loonbelastingschulden van [B] ter grootte van € 37.908,- respectievelijk € 50.544,- ten laste van [B] executoriaal beslag gelegd op de inventaris in het pand.

(vii) [verweerster] heeft zich tegen beide beslagen verzet op grond van het bepaalde in art. 435 lid 3 Rv.

3 Procesverloop

3.1

De Ontvanger heeft een procedure tegen [verweerster] ingesteld bij de rechtbank Amsterdam en gevorderd dat, samengevat, [verweerster] wordt veroordeeld om de executie van de in beslag genomen bodemzaken door de Ontvanger te dulden. De Ontvanger heeft daartoe gesteld dat het bodemrecht hem in staat stelt zich voor de belastingschulden van [B] te verhalen op de inventaris van [verweerster] die zich op de bodem van [B] bevindt. Weliswaar wordt de reële eigendom van derde-eigenaren zoals [verweerster] op grond van een uitvoeringsbeleid in beginsel ontzien, maar in dit geval lijdt dit beginsel uitzondering omdat in de pachtovereenkomst tussen [verweerster] en [B] een afnamebeding ten behoeve van [verweerster] is opgenomen, aldus de Ontvanger.

Bij vonnis van 14 november 2012 heeft de rechtbank het gevorderde afgewezen.

3.2

Tegen het vonnis heeft de Ontvanger hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. Bij arrest van 8 oktober 2013 heeft het hof het vonnis bekrachtigd. Daartoe heeft het hof, onder meer en voor zover in cassatie van belang, het volgende geoordeeld.

Uit artikel 22.8.10 LI 2008 vloeit voort dat de Ontvanger geen bodemrecht uitoefent als sprake is van reële eigendom van een derde. Dit terughoudende beleid geldt niet als de economische verhouding tussen de belastingschuldige en de zaken aanleiding geeft deze als zijn zaken aan te merken. Verhaal op zaken van derden is dan gerechtvaardigd. (rov. 3.13.1)

[verweerster] heeft [A] aanvankelijk zelf geëxploiteerd. Feitelijk werd dit gedaan door de personen achter [verweerster], het echtpaar [C]. Andere café-restaurants hadden en hebben zij niet. Tussen 2003 en 2005 is [A] verbouwd en is de door de Ontvanger in beslag genomen inventaris door [verweerster] aangeschaft. [verweerster] heeft in december 2008 [A] aan [B] verpacht omdat het echtpaar [C] het in verband met hun leeftijd rustiger aan wilde doen. (rov. 3.13.2)

Gesteld noch gebleken is dat [verweerster] op grond van haar bijzondere positie ten opzichte van [B] (althans de persoon achter die vennootschap, [D], zwager van de heer [C]) en/of op grond van andere bijzondere omstandigheden geacht kan worden medeverantwoordelijk te zijn voor (het ontstaan van) de loonbelastingschulden van [B]. Meer in het bijzonder kan dit niet worden ontleend aan het profijt dat [verweerster] heeft van de overname door [B] van het afnamebeding in de pachtovereenkomst ten opzichte van Heineken. Dat profijt is immers van ondergeschikte betekenis omdat het slechts daarin bestaat dat de borgstelling door Heineken wordt gecontinueerd en daarmee de door EHF aan [verweerster] verstrekte kredietfaciliteit van € 150.000,- met, onbetwist, een looptijd van vijf jaar, en in het verlengde daarvan dat geen boete van € 250,- per dag verschuldigd wordt aan Heineken wegens schending van het afnamebeding. Daarmee is naar het oordeel van het hof geen sprake van een afnamebeding als bedoeld in de door de Ontvanger ingeroepen afwijzingsgrond. Niet in geschil is dat de overige afwijzingsgronden uit de Leidraad evenmin van toepassing zijn. De Ontvanger heeft niet bestreden dat [verweerster] reëel eigenaar is van de in beslag genomen inventaris. Daarom geldt ten opzichte van [verweerster] op grond van de Leidraad het terughoudende beleid dat het bodemrecht niet wordt uitgeoefend. De slotsom is dat [verweerster] het verhaal door de Ontvanger op de in beslag genomen inventaris niet hoeft te dulden en dat mitsdien de vordering van de Ontvanger niet toewijsbaar is. (rov. 3.13.3)

3.3

De Ontvanger heeft op de laatst mogelijke dag beroep in cassatie ingesteld onder aanvoering van een middel van cassatie met een aantal klachten. [verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Beide partijen hebben een schriftelijke toelichting gegeven en [verweerster] heeft vervolgens gedupliceerd.

4 Beoordeling principaal cassatieberoep

5 Beoordeling incidenteel cassatieberoep

6 Conclusie