Home

Parket bij de Hoge Raad, 02-09-2016, ECLI:NL:PHR:2016:873, 15/04198

Parket bij de Hoge Raad, 02-09-2016, ECLI:NL:PHR:2016:873, 15/04198

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
2 september 2016
Datum publicatie
11 november 2016
ECLI
ECLI:NL:PHR:2016:873
Formele relaties
Zaaknummer
15/04198

Inhoudsindicatie

Faillissementsrecht. Vernietiging van faillietverklaring in hoger beroep. Zijn handelingen van curator na de vernietiging, maar voor de in art. 15 Fw vermelde aankondiging, verbindend voor de schuldenaar? Art. 13 lid 1 Fw. Terughoudendheid bij aanwending bevoegdheden door curator.

Conclusie

15/04198

mr. Hartlief

Zitting 2 september 2016 (bij vervroeging)

Conclusie inzake

[eiseres]

(hierna: [eiseres])

tegen

1. [verweerster 1]

2. [verweerster 2]

3. [verweerder 3]

4. [verweerder 4]

(hierna gezamenlijk: [verweerder] c.s.)

Hoe dienen beschikkingshandelingen van de curator verricht tussen het moment van vernietiging van de faillietverklaring en het in kracht van gewijsde gaan van die vernietiging te worden beoordeeld? Deze zaak geeft aanleiding tot een nadere analyse van het stelsel van art. 13 en 15 Faillissementswet.

1 Inleiding

1.1

In deze zaak gaat het kort gezegd om het volgende.

1.2

[eiseres] is door de rechtbank failliet verklaard (vonnis 20 augustus 2014). Het hof heeft de faillietverklaring vernietigd (arrest 9 oktober 2014). Tegen het arrest van het hof is cassatieberoep ingesteld, welk cassatieberoep door Uw Raad met toepassing van art. 81 RO is verworpen (HR 6 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:530). Tussen de uitspraak van het hof inhoudende de vernietiging van de faillietverklaring en het in kracht van gewijsde gaan van die vernietiging door de verwerping van het daartegen gerichte cassatieberoep, is de curator kennelijk op enig moment overgegaan tot de verkoop aan [verweerder] c.s. van vermogensbestanddelen die in eigendom toebehoren aan [eiseres].

1.3

[eiseres] is een kortgedingprocedure gestart waarin zij afgifte door [verweerder] c.s. vordert van haar eigendommen op straffe van verbeurte van een dwangsom.1 De rechtbank heeft [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard (vonnis 21 november 2014). Het hof heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen (arrest 7 juli 2015).

1.4

In cassatie staat de vraag centraal wat rechtens is wanneer de faillietverklaring wordt vernietigd en vervolgens daartegen cassatieberoep wordt ingesteld. Is er dan (meteen na de beslissing houdende vernietiging) (nog) wél een staat van faillissement of niet? En kan de curator dan (nog) geldig beschikkingshandelingen verrichten?

1.4.1

Het standpunt dat er wel sprake is van een staat van faillissement wordt bepleit door verweerders in cassatie, [verweerder] c.s., door de curator (zij het dat zulks voor laatstgenoemde pas bij nader inzien gold; aanvankelijk heeft hij zijn werkzaamheden namelijk meteen gestaakt2) en (na overleg met de voorzitter van de kamer die vernietiging van de faillietverklaring heeft uitgesproken3) door de griffie van het hof.

1.4.2

Het standpunt dat er geen staat van faillissement meer is, wordt bepleit door eiseres in cassatie, die aanvankelijk na de beslissing van het hof ook zelf weer aan de slag ging, maar daarop na enige tijd door de curator werd aangesproken.

1.5

De rechtbank oordeelde in de onderhavige procedure, in lijn met het standpunt van verweerders in cassatie, de curator en de griffie van het hof dat de vernietiging van de faillietverklaring uitsprak, dat deze vernietiging kracht van gewijsde moet hebben gekregen. Dat was ten tijde van haar beslissing nog niet het geval. Aan vragen van eigendom van goederen en de waarde van beschikkingshandelingen door de curator kwam de rechtbank dan ook niet toe, omdat er nog steeds, ondanks de beslissing van het hof houdende de vernietiging van de faillietverklaring, gelet op het aanhangige cassatieberoep sprake was van een faillissementstoestand. Nu de door [eiseres] ingestelde vordering een boedelvordering betreft, verklaarde de rechtbank [eiseres] niet-ontvankelijk. In hoger beroep echter diende het hof, dat inmiddels ambtshalve bekend was met het feit dat het cassatieberoep tegen de vernietiging van de faillietverklaring door Uw Raad was verworpen, uit te gaan van deze vernietiging zodat er geen faillissementstoestand meer was.4 [eiseres] was dus wel ontvankelijk in haar vordering, zodat het hof ook aan een inhoudelijk oordeel over de afgiftevordering van [eiseres] is toegekomen. Hij heeft de vordering afgewezen. Daarbij is onder meer art. 13 Fw in beeld gekomen.

2 Feiten

2.1

Het hof heeft in rov. 3.1 tot en met 3.5 van zijn uitspraak van 7 juli 2015 de feiten vastgesteld. Deze overwegingen zijn in cassatie onbestreden gebleven. De onderstaande feitenweergave is aan deze overwegingen ontleend. Om de zaak iets overzichtelijker te maken, voeg ik aan de feitenweergave ook de door [eiseres] gestelde, door het hof niet onjuist bevonden, feiten (de hypothetische feitelijke grondslag in cassatie) toe, zoals deze valt op te maken uit de processtukken die partijen hebben aangeleverd.

2.2

[eiseres] heeft de activiteiten doorgestart van de op 7 mei 2014 in staat van faillissement verklaarde [A]. Zij heeft in dat kader de machines, voor zover niet verkocht door de curator, en het bedrijfspand gehuurd van [verweerster 1].5 Al snel ontstaat een conflict tussen [eiseres] en [verweerster 1], die samen met [betrokkene] het faillissement van [eiseres] aanvraagt.

2.3

Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 20 augustus 2014 is [eiseres] in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is met name een gevolg van genoemd conflict tussen [eiseres] en [verweerster 1] die voorheen bestuurder van [A] was.

2.4

Bij arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 9 oktober 2014 is het vonnis van de rechtbank Overijssel van 20 augustus 2014 vernietigd.

2.5

De aanvragers van het faillissement, te weten [betrokkene] en [verweerster 1], zijn van het arrest tijdig in cassatie gekomen bij de Hoge Raad.

2.6

Kort na de vernietiging van het faillissement van [eiseres] op 9 oktober 2014 heeft [verweerster 1] aan [eiseres] gemeld dat zij het bedrijfspand en de machines had verkocht aan (een vennootschap van) [verweerder 4] en heeft [verweerder 4] aan [eiseres] medegedeeld dat zij per direct geen gebruik meer kon maken van het gehuurde. De sloten van het gehuurde zijn direct vervangen. [eiseres] heeft getracht haar zich in het gehuurde bevindende eigendommen (inventaris, voorraad en computerserver) op te halen, maar haar werd op 15 oktober 2014 door [verweerster 1] de toegang geweigerd althans werd het haar onmogelijk gemaakt om haar eigendommen op te halen. Op 16 oktober 2014 heeft [eiseres] bericht ontvangen van [verweerster 1] dat haar eigendommen waren opgeslagen en tegen vergoeding van die kosten konden worden opgehaald. Uiteindelijk is een deel van die zaken – met goedkeuring van de rechter-commissaris – door de curator verkocht en geleverd aan een bedrijf genaamd [C].6

3 Procesverloop

3.1

Bij dagvaarding van 7 november 2014 is [eiseres] een kortgedingprocedure gestart tegen [verweerder] c.s. [eiseres] heeft gevorderd [verweerder] c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te gebieden om binnen 24 uur na betekening van het vonnis over te gaan tot afgifte van de eigendommen van [eiseres], onder meer bestaande uit voorraden, inventaris en computerserver op straffe van verbeurte van een dwangsom, met hoofdelijke veroordeling in de kosten van het geding.

3.2

[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [verweerder] c.s. eigendommen van [eiseres] onder zich houden, zonder dat daar grond voor bestaat. Onduidelijk is wie van hen de eigendommen onder zich houdt. Doordat [verweerder] c.s. niet tot afgifte zijn overgegaan, lijdt [eiseres] schade.

3.3

[verweerder] c.s. voeren verweer en betogen dat de vordering van [eiseres] een boedelvordering is, die door de curator kan worden ingesteld. [verweerder] c.s. beroepen zich op niet-ontvankelijkheid van [eiseres].7

3.4

Bij vonnis van 21 november 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in de door haar ingestelde vordering.

3.5

Bij appeldagvaarding van 3 december 2014 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter en een drietal grieven voorgesteld. De grieven zijn gericht tegen het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter dat het faillissement voortduurt totdat de beslissing van het hof Arnhem-Leeuwarden van 9 oktober 2014, waarbij het vonnis tot faillietverklaring is vernietigd, in kracht van gewijsde is gegaan en dat art. 25 lid 2 Fw meebrengt dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat onweersproken is gesteld dat sprake is van een boedelvordering en [verweerder] c.s. de niet-ontvankelijkheid van de eis hebben ingeroepen.

3.6

Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 7 juli 2015 als volgt overwogen:

“4.4 Ambtshalve is het hof ermee bekend dat de Hoge Raad op 6 maart 2015 het cassatieberoep tegen het arrest van dit hof van 9 oktober 2014 met toepassing van artikel 81 R.O. heeft verworpen (HR 6 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:530). De beslissing om het vonnis tot faillietverklaring te vernietigen is daarmee in kracht van gewijsde gegaan. Nu de vernietiging van het vonnis van faillietverklaring terugwerkende kracht heeft, wordt [eiseres] in beginsel geacht nooit failliet te zijn geweest. Reeds dit brengt mee dat [eiseres] kan worden ontvangen in haar vordering. In zoverre slagen de eerste twee grieven. In hetgeen hierna volgt, zal het hof beoordelen of dit ertoe leidt dat de vordering van [eiseres] tot afgifte van haar eigendommen kan worden toegewezen.

4.5

[verweerder] c.s. hebben in hun inhoudelijk verweer ter zitting van de voorzieningenrechter tegen de vordering onder meer aangevoerd dat de curator van [A] een doorstart is overeengekomen met [B] B.V. en dat het pand en de machines door die vennootschap werden gehuurd en (een gedeelte van) de inventaris en de goodwill door haar waren overgenomen. Gelet hierop had het op de weg van [eiseres] gelegen om voldoende aannemelijk te maken dat zij de eigenaar is van de voorraden, inventaris en de computerserver, waarvan zij afgifte vordert. Dit heeft [eiseres] nagelaten. De beoordeling van de stelling dat [eiseres] eigenaar is van voormelde zaken vergt een onderzoek van feitelijke aard, waarvoor in het beperkte kader van dit kort geding geen plaats is.

4.6

[verweerder] c.s. hebben voorts aangevoerd dat de zaken waarvan afgifte is gevorderd en die, naar het hof begrijpt, wel in eigendom aan [eiseres] toebehoorden geldig en voor [eiseres] verbindend door de curator van [eiseres] aan [C] zijn verkocht en geleverd, aangezien de faillissementstoestand van [eiseres] op 22 november 2014 voortduurde en de transactie door de rechter-commissaris is goedgekeurd. [eiseres] heeft hierop geanticipeerd onder punt 5, vierde gedachtestreepje, en punt 22 van de memorie van grieven.

4.7

Het hof stelt het volgende voorop. Artikel 4 lid 5 Fw bepaalt dat het vonnis tot faillietverklaring bij voorraad op de minuut uitvoerbaar is niettegenstaande enige daartegen gerichte voorziening. Uitvoerbaar bij voorraad op de minuut houdt verband met de omstandigheid dat een faillissement, waardoor de schuldenaar het beheer en de beschikking over zijn vermogen verliest, meteen na de uitspraak werking behoort te hebben. De faillissementstoestand treedt met het uitspreken van het faillissement in en blijft ook bestaan na het instellen van een rechtsmiddel. Die rechtstoestand duurt voort totdat het vonnis van faillietverklaring is vernietigd en de uitspraak waarbij de faillietverklaring wordt vernietigd in kracht van gewijsde is gegaan (HR 22 oktober 1940, NJ 1941/431; Hof Leeuwarden 25 januari 1989, ECLI:NL:GHLEE:1989:AD0598 en Conclusie A-G 18 oktober 2013, ECLI:NL:PHR:2013:985, onder 2.18).

4.8

Artikel 13 Fw bepaalt, voor zover hier van belang, dat, indien ten gevolge van verzet, hoger beroep of cassatie de faillietverklaring wordt vernietigd, handelingen van de curator, verricht vóór de vernietiging, geldig en verbindend voor de schuldenaar blijven. Nu de curator van [eiseres] de eigendommen van [eiseres] heeft verkocht en geleverd ná het arrest, waarbij het vonnis van de faillietverklaring is vernietigd, maar vóór het in kracht van gewijsde gaan van dit arrest, is de vraag of [eiseres] daaraan is gebonden. Het hof is voorshands van oordeel dat dit het geval is. Hierbij wordt het stelsel van de Faillissementswet in acht genomen, evenals het belang van de rechtszekerheid en het belang te voorkomen dat na een eventuele vernietiging van het arrest, waarbij het vonnis van de faillietverklaring is vernietigd, schuldeisers het nakijken hebben. Het woord “niettemin” in artikel 13 Fw duidt er naar het oordeel van het hof eveneens op dat handelingen die zijn verricht tijdens de faillissementstoestand als rechtsgeldig moeten worden aangemerkt ook al is het vonnis van faillietverklaring vernietigd en blijkt achteraf dat er geen faillissement was.

4.9

Het beroep van [eiseres] op het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 16 november 2010 (ECLI:NL:GHSHE:2010:BO4344) slaagt niet. De analogie met het geval zoals beslist in HR 28 september 1984 (NJ 1985/83) acht het hof niet overtuigend.”

3.7

[eiseres] heeft bij cassatiedagvaarding van 1 september 2015 cassatieberoep ingesteld tegen ’s hofs arrest. Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.

4 Bespreking van het cassatiemiddel

5 Afronding

6 Conclusie