Parket bij de Hoge Raad, 05-01-2016, ECLI:NL:PHR:2016:96, 14/04141
Parket bij de Hoge Raad, 05-01-2016, ECLI:NL:PHR:2016:96, 14/04141
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 januari 2016
- Datum publicatie
- 15 maart 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2016:96
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:406, Gevolgd
- Zaaknummer
- 14/04141
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht. Deelneming aan een criminele organisatie, art. 140 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264. Uit de bewijsvoering kan niet volgen dat de verdachte behoorde tot een op de handel van verdovende middelen gericht samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad in, of heeft ondersteund, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk en derhalve in de in de bewezenverklaring vermelde periode aan die organisatie heeft “deelgenomen” in de hiervoor bedoelde betekenis.
Conclusie
Nr. 14/04141 Zitting: 5 januari 2016 (bij vervroeging) |
Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 14 juli 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, (i) partieel vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde voor zover het betreft het witwassen van geld en (ii) veroordeeld tot het verrichten van 240 uren taakstraf, subsidiair 120 dagen hechtenis, wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” en 2. “witwassen, meermalen gepleegd”. Voorts is een bedrag van in totaal € 6.745,- verbeurd verklaard.1
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de rolnummers 14/03679, 14/03815, 14/03911, 14/03912, 14/04141, 14/04142 en 14/04145. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verzoeker heeft mr. M. Berndsen, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Blijkens de bewijsvoering van het Hof draait het in deze zaak in het kort om het volgende. Verzoeker is, evenals zijn medeverdachten en broers [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] baliemedewerker c.q. leidinggevende in coffeeshop [A] in Utrecht. Broer en medeverdachte [medeverdachte 1] is beheerder, terwijl broer en medeverdachte [medeverdachte 7] naast beheerder ook eigenaar van de coffeeshop is. Medeverdachte [medeverdachte 6] wordt gezien als afnemer van grote hoeveelheden softdrugs.
5. Het eerste middel keert zich tegen de bewezenverklaring onder 1. van verzoekers deelneming aan een criminele organisatie, en valt in twee klachten uiteen. De eerste klacht luidt dat het Hof niet (afdoende) heeft gereageerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging strekkende tot vrijspraak. De tweede klacht houdt in dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verzoeker heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en meer in het bijzonder niet dat het opzet van verzoeker daarop gericht is geweest.
6. Aan verzoeker is onder 1. tenlastegelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2012 tot en met 27 november 2012 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, thans arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland en/of in Marokko, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit (in elk geval) hem, verdachte, en/of [medeverdachte 7] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 1] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of één of meer rechtsperso(o)n(en), waaronder coffeeshop " [A] ", welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (onder meer):
- het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (grote hoeveelheden) hennep en/of hasjiesj (steeds meer dan 30 gram); en/of
- het witwassen van (grote hoeveelheden) geld; (zaaksdossier J);”
7. Ten laste van verzoeker is onder 1 bewezenverklaard dat:
“1:
hij in de periode van 19 juli 2012 tot en met 27 november 2012 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit hem verdachte, en [medeverdachte 7] en [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en andere natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (grote hoeveelheden) hennep en/of hasjiesj (steeds meer dan 30 gram);
2.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012 in Nederland telkens van een voorwerp, te weten geldbedragen, in totaal ten bedrage van ongeveer EUR 150.106,- heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van het voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte ten tijde van het overdragen en/of het omzetten wist dat deze (grote hoeveelheden) geld – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;”
8. Het valt op dat in feit 2 niet van “witwassen” wordt gerept – maar van “het overdragen en/of omzetten” van ongeveer 150.106,- euro -, anders dan in feit 1 achter het tweede gedachtestreepje. Het Hof heeft het onder 2. bewezenverklaarde gekwalificeerd als “witwassen, meermalen gepleegd” (zie nader mijn bespreking van het tweede middel). Kennelijk heeft het Hof dit feit niet kunnen linken aan de criminele organisatie, nu verzoeker van dat onder 1. tenlastegelegde onderdeel (het tweede gedachtestreepje) is vrijgesproken. Daarbij merk ik op dat het Hof, in de Aanvulling op het arrest, “Zaakdossier N” en het daarmee samenhangende bewijsmiddel 40 enkel heeft gerelateerd aan feit 2 en dat het Hof blijkens deze Aanvulling de gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 respectievelijk feit 2 niet in onderling verband en samenhang heeft bezien. Daarom zal ik aanstonds, wanneer ik de met betrekking tot verzoeker relevante bewijsmiddelen ter zake van feit 1 op een rijtje zet, het ten aanzien van feit 2 aangehaalde bewijsmiddel buiten beschouwing laten.
9. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw het woord gevoerd overeenkomstig haar pleitnota. Deze pleitnota houdt wat betreft feit 1 onder meer in2:
“Verklaring [medeverdachte 1]
10. Uit deze verklaringen blijkt niet dat de gedoogvoorwaarden werden overtreden. Ook de (eerdere) verklaring van [medeverdachte 1] , welke in het vonnis specifiek wordt genoemd, biedt hier geen ondersteuning. [medeverdachte 1] verklaart immers dat zij op de hoogte waren dat ze 500 gram in de shop mochten hebben. De voorraad werd buiten de coffeeshop op stashplaatsen bewaard. Zodra er voorraad nodig was, werd dit naar de shop gebracht. Deze externe voorraad valt echter niet onder de gedoogvoorwaarden en kan dan ook als zodanig geen schending van de voorwaarden opleveren.
11. De vraag is bovendien of cliënten op de hoogte waren van het aan- en inkoopbeleid van [medeverdachte 1] . De onderlinge verhoudingen en communicatie tussen de broers waren, zoals bekend, niet optimaal. Uit het dossier blijkt niet dat mijn cliënten wisten welke hoeveelheden werden aangekocht, hoe vaak deze werden gekocht en waar deze werden bewaard. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat cliënten hebben moeten weten dat er (stelselmatig) meer dan 500 gram in de shop heeft gelegen, als gevolg waarvan de gedoogvoorwaarden werden overtreden.
(…)
Twee verkooppunten
14. Ook de stelling dat er twee verkooppunten in de shop waren, waarbij enkel het verkooppunt van de rechterzijde over een registratiesysteem beschikte, betekent niet dat hierdoor de voorwaarden structureel werden overtreden. De beelden, opnames in de week voor de actiedag, laten slechts zien dat er meer betalingen plaatsvonden aan het linker verkooppunt. De rechtbank stelt dat er wisselgeld van onder de balie werd gepakt en er geen zichtbare registratie plaatsvond van betalende klanten.
15. Ter zitting heeft [betrokkene 10] een verklaring gegeven over de werkwijze binnen de shop. Cliënten hebben deze werkwijze beaamd. Het komt er op neer dat de verkopen aan de linkerzijde op een later moment werden geregistreerd.
16. Deze verklaring wordt bevestigd en ondersteund door de uitgekeken beelden. Het betreft de beelden van 23 november, 2012 van 21.30.0Ó uur tot 21.35.00 uur. Op deze beelden zijn twee personen herkend, té weten links [betrokkene 1] en rechts [verdachte] . De beelden zeggen in ieder geval niets over eventuele handelingen (of nalaten) van andere shopmedewerkers (waaronder [medeverdachte 4] ).
17. Volgens de verbalisant is te zien dat er op twéé punten wordt verkocht. Bij het linker verkooppunt, alwaar [betrokkene 1] aan het werk is, werden geen zichtbare registraties gedaan. Wel wordt er een uitzondering gezien, waarbij wel wordt geregistreerd. Voorts wordt gezien dat bij het rechter verkooppunt niet alle verkopen werden geregistreerd. Gezien werd dat het geld van een klant zowel onder de balie werd gelegd, dan wel in de kassalade werd gestopt. Ook zou te zien zijn dat [verdachte] het geld onder de balie telde, bundelde en in zijn broekzak stopte.
18. Wat hieruit enkel kan worden afgeleid is dat de verkopen aan de linkerzijde worden verzameld en tenminste eenmaal in de vijf minuten worden aangeslagen op de kassa aan de rechterzijde. Hetzelfde zou kunnen gelden voor de aanslagen aan de rechterzijde. Waarbij in ieder geval duidelijk is dat er wel degelijk verkopen geregistreerd worden. Kortom: onvoldoende bewijs voor een structurele criminele organisatie.
19. Bovendien dient te worden opgemerkt dat de A-G in zijn requisitoir dezelfde mening lijkt toegedaan. Immers stelt hij dat: “Het aantal mensen dat op de kassabon stond, kwam ongeveer overeen met het aantal mensen dat op de camerabeelden werden geteld in de rij bij de kassa.” Voor zover deze gegevens niet overeen kwamen, kan dit worden verklaard uit het feit dat cliënten af en toe geld uit de verkoop niet registreerden en in hun eigen zak stopten (zie verklaring r-c en op zitting d.d. 13 juni 2014).
Niet registreren omzet
20. Daarnaast meent de rechtbank, dat het niet registreren van een (groot) gedeelte van de omzet zou betekenen dat de gedoogvoorwaarden (structureel) worden overtreden. Hiertoe heeft de verdediging reeds in eerste aanleg aangevoerd (punt 27 en 28 pleitnota) dat het geld wat door cliënten in hun broekzak werd gestopt (en door hen ook is aangegeven bij de rechter-commissaris), niet ziet op omzetverzwijging in het kader van de (vermeende) criminele organisatie. Het bétreft een individuele actie ter eigen besteding. Mocht er al sprake zijn van een strafbaar feit, zou dit hooguit verduistering (binnen dienstbetrekking) kunnen zijn. Alle broers hebben echter verklaard dat zij niet op de hoogte waren van elkaars ‘verduisering’. Gelet hierop kan dit gegeven niet bijdragen aan het al dan niet bestaan van een criminele organisatie.
21. De verdediging meent dan ook primair dat geen sprake is van een criminele organisatie, nu de gedoogvoorwaarden niet zijn overtreden. Subsidiair meent de verdediging dat geen sprake is geweest van een structurele overtreding, nu de gevonden drugs in en nabij de shop enkel ziet op de actiedag van 27 november 2012 (en wellicht een korte periode daarvoor). Een veroordeling voor een langere periode is niet mogelijk. Indien de overtreding niet duurzaam is, kan bezwaarlijk worden gesteld dat van een criminele organisatie sprake is, zodat vrijspraak dient te volgen.
(…)