Home

Parket bij de Hoge Raad, 20-02-2018, ECLI:NL:PHR:2018:180, 17/01894

Parket bij de Hoge Raad, 20-02-2018, ECLI:NL:PHR:2018:180, 17/01894

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
20 februari 2018
Datum publicatie
9 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:180
Formele relaties
Zaaknummer
17/01894

Inhoudsindicatie

A-G IJzerman heeft conclusie genomen naar aanleiding van het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2186.

Deze procedure heeft betrekking op de vraag of de onderhavige navorderingsaanslag ingevolge artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de AWR kan worden opgelegd. Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV over het jaar 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen van nihil. Nadien heeft belanghebbende een gewijzigde aangifte over dat jaar ingediend naar een negatief belastbaar inkomen uit werk en woning, waarbij hij heeft aangegeven recht te hebben op onder meer de zelfstandigenaftrek, hetgeen ervoor zorgde dat door het aangifteprogramma automatisch de inkomensafhankelijke combinatiekorting (de iack) werd aangekruist.

Het computersysteem van de Belastingdienst heeft de gewijzigde aangifte uitgeworpen onder vermelding van het risico dat mogelijk ten onrechte ondernemingsfaciliteiten werden geclaimd. Naar aanleiding hiervan heeft de Inspecteur belanghebbende enkele vragen gesteld over de onderneming. De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV over het jaar 2010 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, waarbij de zelfstandigenaftrek niet is verleend en de heffingskortingen zijn vastgesteld op € 2.762, bestaande uit de algemene heffingskorting (€ 1.987) en de iack (€ 775).

In 2014 is de Belastingdienst er achter gekomen dat in de jaren 2008 tot en met 2012 bij vele belastingplichtigen de iack ten onrechte is toegekend; waaronder bij belanghebbende. Met dagtekening 26 juli 2014 heeft de Inspecteur daarom een navorderingsaanslag over het jaar 2010 opgelegd, waarbij de iack is gecorrigeerd.

Het staat in casu vast dat de fout, die de Inspecteur door middel van navordering heeft willen herstellen, eruit bestaat dat de werknemer van de Belastingdienst die de correctie op de zelfstandigenaftrek heeft doorgevoerd, abusievelijk heeft verzuimd ook de iack te corrigeren.

Het Hof heeft geoordeeld dat hier sprake is van een aan navordering in de weg staande beoordelingsfout en heeft de navorderingsaanslag vernietigd. Daarbij heeft het Hof overwogen dat de vraag of recht bestaat op de iack direct samenhangt met het recht op zelfstandigenaftrek, zijnde de reden van de uitworp, zodat ook de vraag of recht bestaat op de iack valt binnen een onderzoek naar de uitworpreden.

In het cassatiemiddel van de Staatssecretaris wordt bestreden dat hier sprake is van een beoordelingsfout, nu hier sprake is van een fout zonder dat er sprake was van een expliciete beoordeling.

De A-G merkt dienaangaande op dat het niet zo is dat pas indien een aangifte of een relevant deel daarvan in feite is beoordeeld en in dit kader (achteraf bezien) gebleken is van een onjuist inzicht in de feiten en/of het recht, alleen zo een feitelijke (maar onjuist gebleken) beoordeling aan navordering in de weg kan staan. Er is immers, naar de A-G meent, ook de normatieve vraag of een bepaalde situatie aanleiding had moeten geven tot beoordeling, gezien de bij de aanslagregeling te betrachten zorgvuldigheid. Ook als een beoordeling ten onrechte achterwege is gebleven, kan dat volgens de A-G aan navordering in de weg staan.

Bij de invoering van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de AWR is in de parlementaire geschiedenis aangegeven dat niet elke aangifte door de Inspecteur wordt onderzocht en beoordeeld, dat gebruik wordt gemaakt van ICT en dat automatiseringsfouten onder ‘fout’ in de zin van het nieuwe wetsonderdeel vallen. Dit houdt volgens de A-G niet in dat indien een aangifte wél door de Inspecteur wordt bekeken, zonder meer kan worden volstaan met gedeeltelijke beoordeling van de aangifte, terwijl de beoordeling overigens wordt overgelaten aan het computersysteem. In de parlementaire geschiedenis is erop gewezen dat de Inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel in acht moet blijven nemen. Dat brengt met zich mee dat indien de Inspecteur, nadat hij met een normale zorgvuldigheid kennis heeft genomen van de inhoud van een aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen, tot een nader onderzoek is gehouden.

De A-G is van mening dat de rol van het systeem in casu eindigde na de uitwerping. Daarna is er iets fout gegaan bij de (verdere) handmatige beoordeling van de aangifte. Aldus is er in casu zijns inziens geen sprake van een fout ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van de aangifte van belanghebbende.

Het Hof is gekomen tot het oordeel dat er in casu sprake is van een beoordelingsfout van de Inspecteur. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de aangifte na correctie van de zelfstandigenaftrek, alle informatie bevatte om tot een juiste vaststelling van de aanslag te kunnen komen en dat het bij een zorgvuldig kennisnemen van de aangifte direct duidelijk zou zijn geweest dat geen recht bestond op de iack. Dat is volgens de A-G een feitelijk oordeel dat niet onbegrijpelijk voorkomt. Daarbij tekent de A-G aan dat de bepalende feiten aan de Inspecteur bekend moeten zijn geweest, ook gezien de aangebrachte correcties van de zelfstandigenaftrek en de belastbare winst uit werk en woning.

Overigens meent de A-G dat het Hof niet gehouden was te expliciteren of de gemaakte beoordelingsfout berust op een verkeerd inzicht in de feiten of in het recht (dan wel beide), aangezien een van beide al voldoende reden is om te spreken van een gemaakte beoordelingsfout.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van Staatssecretaris van Financiën ongegrond dient te worden verklaard.

Conclusie

mr. R.L.H. IJzerman

Advocaat-Generaal

Conclusie van 20 februari 2018 inzake:

Nr. Hoge Raad: 17/01894

Staatssecretaris van Financiën

Nr. Gerechtshof: 16/00163

Nr. Rechtbank: AWB 15/1604

Derde Kamer B

tegen

IB/PVV 2010

[X]

1 Inleiding

1.1

Heden neem ik conclusie in de zaak met nummer 17/01894 naar aanleiding van het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) tegen de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) van 7 maart 20171.

1.2

Deze procedure heeft betrekking op de vraag of de onderhavige navorderingsaanslag kan worden gebaseerd op artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). [X], belanghebbende, heeft aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen van nihil. Nadien heeft belanghebbende een gewijzigde aangifte over dat jaar ingediend naar een negatief belastbaar inkomen uit werk en woning, waarbij hij heeft aangegeven recht te hebben op onder meer de zelfstandigenaftrek, hetgeen ervoor zorgde dat door het aangifteprogramma automatisch de inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna: de iack) werd aangekruist.

1.3

Het computersysteem van de Belastingdienst heeft de gewijzigde aangifte uitgeworpen onder vermelding van het risico dat mogelijk ten onrechte ondernemingsfaciliteiten werden geclaimd. Naar aanleiding hiervan heeft de Inspecteur belanghebbende enkele vragen gesteld over de onderneming. Voorts heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief laten weten voornemens te zijn de zelfstandigenaftrek te corrigeren. In die brief staat niets vermeld over het recht op iack. De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV over het jaar 2010 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, waarbij de zelfstandigenaftrek niet is verleend en de heffingskortingen zijn vastgesteld op € 2.762, bestaande uit de algemene heffingskorting (€ 1.987) en de iack (€ 775).

1.4

In 2014 is de Belastingdienst er achter gekomen dat in de jaren 2008 tot en met 2012 bij vele belastingplichtigen de iack ten onrechte is toegekend; waaronder bij belanghebbende. Met dagtekening 26 juli 2014 heeft de Inspecteur daarom een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010 opgelegd, waarbij de iack is gecorrigeerd. Na vergeefs bezwaar tegen die navorderingsaanslag heeft belanghebbende beroep ingesteld.

1.5

Het staat in casu vast dat de fout, die de Inspecteur door middel van navordering heeft willen herstellen, eruit bestaat dat de werknemer van de Belastingdienst die de correctie op de zelfstandigenaftrek heeft doorgevoerd, abusievelijk heeft verzuimd ook de iack te corrigeren.

1.6

In het door de Inspecteur tijdens de beroepsfase overgelegde ‘Memo herstel damage IACK DMP 2014-06’ (damage memo) van 15 februari 2014 is onder meer het volgende opgenomen:

De tweede foutsituatie ontstaat bij handmatige correcties die door een medewerker in ITO worden aangebracht waarbij de zelfstandigenaftrek (evt. in combinatie met een correctie op de winst voor ondernemersaftrek) volledig wordt gecorrigeerd of op “0” wordt gesteld. De medewerker moet in die gevallen ook de kruisrubriek “recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting” corrigeren, als het arbeidsinkomen lager is dan de ondergrens waarop recht bestaat op IACK. De query heeft aangetoond dat deze aanvullende correctie regelmatig ten onrechte niet is aangebracht. Ook in deze situatie is de medeoorzaak van de fout, dat in berekenen ABS geen onderscheid wordt gemaakt tussen de hiervoor onder letter a en b beschreven varianten. Uitgangspunt voor berekenen was dat de kruisrubriek “recht op IACK” nooit wordt aangeboden aan berekenen als niet aan voorwaarde 3 wordt voldaan. In de praktijk blijkt dit dus niet zo te zijn.

1.7

Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 22 december 20152 geoordeeld dat in casu sprake is van een fout ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften, zodat navordering mogelijk is op grond van artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de AWR.

1.8

Het Hof heeft bij uitspraak van 7 maart 2017 het hiertegen gerichte hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard, nu er volgens het Hof sprake is van een aan navordering in de weg staande beoordelingsfout. Bij dit oordeel heeft het Hof in overweging genomen dat de Inspecteur bij het vaststellen van de definitieve aanslag de zelfstandigenaftrek heeft gecorrigeerd en het de Inspecteur bij een zorgvuldige kennisneming van de aangifte direct duidelijk zou zijn geweest dat belanghebbende geen recht had op de iack. Ook als de Inspecteur het recht op de iack niet heeft beoordeeld, is er naar het oordeel van het Hof sprake van een beoordelingsfout. Het Hof heeft daartoe overwogen dat in de damage memo staat vermeld dat na correctie van de zelfstandigenaftrek de iack handmatig moest worden aangepast. In het onderhavige geval is dat niet gebeurd. Aldus is er volgens het Hof geen sprake van een automatiseringsfout. Verder heeft het Hof geoordeeld dat ook indien medewerkers van de Belastingdienst de opdracht hadden enkel de uitworpreden te onderzoeken, dit niet tot een ander oordeel zou leiden. Daarbij merkt het Hof op dat de vraag of recht bestaat op de iack direct samenhangt met het recht op zelfstandigenaftrek, zijnde de reden van de uitworp, zodat ook de vraag of recht bestaat op de iack valt binnen een onderzoek naar de uitworpreden.

1.9

De Staatssecretaris is in cassatie gekomen tegen de uitspraak van het Hof. Het middel van de Staatssecretaris komt op tegen het oordeel van het Hof dat hier sprake is van een beoordelingsfout. De Staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat, gelet op de parlementaire geschiedenis van artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de AWR, het oordeel van het Hof dat bij een zorgvuldige kennisneming van de aangifte direct duidelijk zou zijn dat geen aanspraak bestond op de iack, ten onrechte is gebaseerd op de gedachte dat elke uitgeworpen aangifte in zijn geheel wordt beoordeeld. Dat zou betekenen dat er in het onderhavige geval geen sprake kan zijn van een beoordelingsfout, nu gelet op de grote aantallen waarin de iack ten onrechte niet is gecorrigeerd, duidelijk is dat deze fout is gemaakt zonder dat er sprake was van een expliciete beoordeling.

1.10

Deze conclusie3 is als volgt opgebouwd. In onderdeel 2 worden de feiten en het geding in feitelijke instanties beschreven, gevolgd door een beschrijving van het geding dat nu in cassatie voorligt in onderdeel 3. Onderdeel 4 omvat een overzicht van relevante wet- en regelgeving, wetsgeschiedenis en jurisprudentie. In onderdeel 5 wordt het cassatiemiddel van de Staatssecretaris besproken; met conclusie in onderdeel 6.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

Belanghebbende heeft op 25 maart 2011 aangifte IB/PVV over het jaar 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Naar aanleiding daarvan is aan belanghebbende op 8 juni 2011 een voorlopige aanslag IB/PVV over het jaar 2010 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte, hetgeen resulteerde in een uitbetaling van de algemene heffingskorting van € 1.987 (plus heffingsrente).

2.2

Op 31 maart 2011 had belanghebbende een gewijzigde aangifte IB/PVV over het jaar 2010 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 10.153, bestaande uit de zelfstandigenaftrek (€ 9.427), de startersaftrek (€ 2.110) en de MKB-winstvrijstelling (-/- € 1.384). Doordat belanghebbende in het aangifteformulier heeft aangegeven recht te hebben op de zelfstandigenaftrek, werd in het aangifteprogramma automatisch de iack toegekend. Als gevolg hiervan verscheen er in de aangifte een kruisje achter de iack.

2.3

Het computersysteem van de Belastingdienst heeft de voornoemde gewijzigde aangifte uitgeworpen onder vermelding van het volgende risico: ‘saldo fiscale winstberekening niet gevuld; mogelijk ten onrechte ondernemers en ondernemingsfaciliteiten geclaimd’ (hierna: de uitworpreden). Naar aanleiding hiervan heeft de Inspecteur belanghebbende enkele vragen gesteld over de onderneming. Bij brief van 9 januari 2013 heeft de Inspecteur meegedeeld voornemens te zijn van de gewijzigde aangifte af te wijken, door de zelfstandigen- en startersaftrek te corrigeren.

2.4

Met dagtekening 7 maart 2013 is de aanslag IB/PVV over het jaar 2010, conform dat voornemen, opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, waarbij de uit te betalen heffingskortingen zijn vastgesteld op € 2.762, bestaande uit de algemene heffingskorting (€ 1.987) en de iack (€ 775).

2.5

In 2014 is de Belastingdienst er achter gekomen dat in de jaren 2008 tot en met 2012 aan vele belastingplichtigen de iack ten onrechte is toegekend; zo ook aan belanghebbende.

2.6

Met dagtekening 26 juli 2014 heeft de Inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010 aan belanghebbende opgelegd, waarin de aanvankelijk bij aanslag toegekende iack is teruggenomen. Na vergeefs bezwaar tegen de navorderingsaanslag heeft belanghebbende beroep ingesteld.

2.7

In geschil is of de Inspecteur hier kon navorderen op grond van artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de AWR.

2.8

In het door de Inspecteur in de beroepsfase overgelegde ‘Memo herstel damage IACK DMP 2014-06’ (damage memo) van 15 februari 2014 is onder meer het volgende opgenomen [A-G: bedragen uit de Wet inkomstenbelasting 2001, tekst 2012]:

Omschrijving damage

(...) Tijdens de gefaseerde opstart van massaal corrigeren stellige correctie H560 voor belastingjaar 2012 is geconstateerd dat in een deel van de opgelegde definitieve aanslagen ten onrechte een bedrag van € 1.024 aan Inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna IACK) is berekend. Hierdoor is het te betalen bedrag van de aanslag € 1.024 te laag, of het te ontvangen bedrag maximaal (in geval van uitbetaling gecombineerde heffingskorting kan het bedrag lager zijn) € 1.024 te hoog.

Voorwaarden inkomensafhankelijke combinatiekorting

U krijgt de inkomensafhankelijke combinatiekorting als u voldoet aan de volgende voorwaarden:

(...)

3. Uw inkomen uit werk (loon, winst of bijvoorbeeld freelance-inkomsten is hoger dan €4.814 of u krijgt de zelfstandigenaftrek (of u kunt die krijgen).

(...)

De damage speelt zich af op voorwaarde 3.

De voorwaarde 3 is uitgewerkt in (...) rekentabellen. Uit deze rekentabellen kan het volgende worden geconcludeerd:

a) Iemand die aan de voorwaarden voor IACK voldoet en (recht op) zelfstandigenaftrek heeft, heeft minimaal recht op € 1.024 IACK (...) dus ook als het arbeidsinkomen niet meer is dan €4.814!

b) Iemand die aan de voorwaarden voor IACK voldoet en geen (recht op) zelfstandigenaftrek heeft en het arbeidsinkomen niet meer is dan € 4.814, heeft recht op € 0 IACK!

(…)

Analyse foutsituaties

Analyse van de bevinding heeft duidelijk gemaakt dat deze fout zich al jaren heeft voorgedaan in de volgende 2 situaties:

1. (...)

2. De tweede foutsituatie ontstaat bij handmatige correcties die door een medewerker in ITO worden aangebracht waarbij de zelfstandigenaftrek (evt. in combinatie met een correctie op de winst vóór ondernemersaftrek) volledig wordt gecorrigeerd of op “0” wordt gesteld. De medewerker moet in die gevallen ook de kruisrubriek “recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting” corrigeren, als het arbeidsinkomen lager is dan de ondergrens waarop recht bestaat op IACK. De query heeft aangetoond dat deze aanvullende correctie regelmatig ten onrechte niet is aangebracht. Ook in deze situatie is de medeoorzaak van de fout, dat in berekenen ABS geen onderscheid wordt gemaakt tussen de hiervoor onder letter a en b beschreven varianten. Uitgangspunt voor berekenen was dat de kruisrubriek “recht op IACK” nooit wordt aangeboden aan berekenen als niet aan voorwaarde 3 wordt voldaan. In de praktijk blijkt dit dus niet zo te zijn.

(...)

Oplossing probleem

(...)

Het probleem moet vanaf belastingjaar 2008 worden opgelost door een aanpassing in de berekening ABS van de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De kruisrubriek “recht op IACK” blijft bepalend voor het berekenen van de IACK. In de berekening moet alleen het minimale bedrag IACK (voor 2012: € 1.024) worden berekend als er sprake is van (recht op) zelfstandigenaftrek. Het bedrag van zelfstandigenaftrek moet groter zijn dan € 0. Het “berekend arbeidsinkomen” blijft bepalend voor de berekening van de verhoging van het minimale bedrag IACK.

De Rechtbank

2.9

De Rechtbank heeft tot materieel uitgangspunt genomen dat belanghebbende, gelet op het bepaalde in artikel 8:14a van de Wet inkomstenbelasting 2001, geen recht heeft op de iack. De iack is echter wel aan belanghebbende uitbetaald. Met het opleggen van de navorderingsaanslag is beoogd deze ten onrechte gedane uitbetaling te corrigeren. De Rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de AWR navordering mede kan plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat ten gevolge van een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of ten gevolge van een fout een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is, waarvan in elk geval sprake is indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 percent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 27 juni 20144 heeft de Rechtbank vooropgesteld dat onder een ‘fout’ in de zin van artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de AWR moet worden verstaan: elke misslag die bij de Belastingdienst optreedt in verband met de aanslagregeling, zoals schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten, maar ook andere fouten zoals ‘fouten ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften’, indien het gevolg daarvan is dat de belastingschuld op een te laag bedrag is vastgesteld. Naar het oordeel van de Rechtbank is er in het onderhavige geval sprake van een ‘fout’ in voornoemde zin. Zij neemt hiertoe in overweging dat de Inspecteur belanghebbende reeds in de brief van 9 januari 2013 heeft medegedeeld dat belanghebbende geen recht had op de zelfstandigen- en de startersaftrek en dat hij de aangifte zal corrigeren op basis van de hem ter beschikking staande inkomensgegevens. Volgens het betoog van de Inspecteur zijn enkel de ondernemersfaciliteiten beoordeeld. Het aanslagprogramma had voorts de iack automatisch moeten aanpassen. Dit is niet gebeurd vanwege een fout in het controleprogramma. De Rechtbank heeft geoordeeld geen aanleiding te zien te twijfelen aan de juistheid van de uitleg van de Inspecteur. De Rechtbank heeft met het oog hierop geoordeeld dat er sprake is van een fout ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften en niet van, zoals belanghebbende heeft betoogd, een verzuim dat voortvloeit uit een verwijtbaar onjuist inzicht van verweerder in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van) de belastingplicht. Dat er sprake zou zijn geweest van enige beoordeling met betrekking tot de iack is immers niet gebleken. Voorts is volgens het oordeel van de Rechtbank ook voldaan aan het 30%- vereiste zodat de fout moet worden geacht ook voor belanghebbende kenbaar te zijn geweest. De Rechtbank heeft aldus geoordeeld dat de Inspecteur terecht heeft nagevorderd op grond van artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de AWR en heeft het beroep ongegrond verklaard.

Het Hof

2.10

Tegen de uitspraak van de Rechtbank is belanghebbende opgekomen in hoger beroep. Het Hof heeft vooropgesteld dat uit de memorie van toelichting blijkt dat de wetgever bij de toevoeging van onderdeel c aan het tweede lid van artikel 16 van de AWR, niet heeft willen breken met de voorheen ontwikkelde rechtspraak over beoordelingsfouten van de inspecteur, waar die inhoudt dat navordering niet mogelijk is indien een aanslag te laag is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht. Een dergelijke beoordelingsfout kan niet met toepassing van artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de AWR worden hersteld, ook niet indien die voor de belastingplichtige kenbaar was. Onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis en jurisprudentie heeft het Hof voorts vooropgesteld dat afgezien van de uitsluiting van voornoemde beoordelingsfouten het begrip ‘fout’ in artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de AWR neutraal en ruim bedoeld is en onder het begrip ‘fout’ in voornoemde zin dient te worden verstaan: elke misslag die bij de Belastingdienst optreedt in verband met de aanslagregeling, zoals schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten, maar ook andere fouten zoals “fouten ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften”, indien het gevolg daarvan is dat de belastingschuld op een te laag bedrag is vastgesteld.

2.11

Naar het oordeel van het Hof is er in het onderhavige geval wel sprake van een beoordelingsfout van de Inspecteur. Het Hof neemt hierbij in overweging dat de Inspecteur bij het vaststellen van de definitieve aanslag de zelfstandigenaftrek heeft gecorrigeerd en het de Inspecteur bij zorgvuldige kennisneming van de aangifte direct duidelijk zou zijn geweest dat belanghebbende geen recht had op de iack. Zelfs als de Inspecteur het recht op de iack niet expliciet heeft beoordeeld, is er naar het oordeel van het Hof sprake van een beoordelingsfout. Het Hof overweegt daartoe dat in de damage memo staat vermeld dat na correctie van de zelfstandigenaftrek de iack handmatig zou moeten worden aangepast. In het onderhavige geval is dat niet gebeurd. Van een automatiseringsfout is dan ook geen sprake volgens het Hof. Het Hof neemt hierbij in overweging dat de automatisering op zichzelf werkte zoals werd verondersteld. Ook de omstandigheid dat het schrappen van de iack eenvoudig geautomatiseerd had kunnen geschieden, leidt er naar het oordeel van het Hof niet toe dat, voor zover zulks (nog) niet geautomatiseerd geschiedde, dit een automatiseringsfout zou zijn. Het Hof heeft voorts overwogen:

4.7

Ter zake van de stelling van de Inspecteur, dat het management van de Belastingdienst aan medewerkers van de Belastingdienst voorschrijft alleen de uitworpreden te onderzoeken - in dit geval de ondernemers- en ondernemingsfaciliteiten - en op overige elementen van de aangifte geen acht te slaan, merkt het Hof op dat dit niet in de weg staat aan de conclusie dat sprake is van een ambtelijk verzuim. Eventuele uit een dergelijke werkwijze voortvloeiende fouten dienen voor rekening van de Inspecteur te komen en laten onverlet dat de Inspecteur niet kan navorderen als hij na een zorgvuldig kennisnemen van de aangifte tot een juiste aanslag had kunnen komen. Ten overvloede merkt het Hof op dat het recht op de iack direct samenhangt met de uitworpreden, te weten het recht op zelfstandigenaftrek, zodat het bezien of recht bestaat op de iack valt binnen een onderzoek naar de uitworpreden. Dit oordeel vindt ook steun in de damage memo.

2.12

Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard en heeft de navorderingsaanslag vernietigd.

3 Het geding in cassatie

3.1

De Staatssecretaris heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.

3.2

De Staatssecretaris heeft als cassatiemiddel voorgesteld:

Schending van het recht, in het bijzonder van artikel 16 van de AWR, nu het Hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van een fout in de zin van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de AWR, maar van een beoordelingsfout dan wel een ambtelijk verzuim. Het oordeel van het Hof berust op een verkeerde rechtsopvatting, althans is onvoldoende gemotiveerd.

3.3

Ter toelichting op het middel heeft de Staatssecretaris gesteld dat onderdeel c is toegevoegd aan het tweede lid van artikel 16 van de AWR met het oog op de steeds verdergaande automatisering binnen de Belastingdienst. Uit de parlementaire geschiedenis zou zijn op te maken dat met de invoering van voornoemd artikellid is beoogd de navorderingsbevoegdheid uit te breiden in die zin dat kenbare fouten, met uitzondering van fouten die voortkomen uit een onjuiste beoordeling door de aanslagregelaar, kunnen worden nagevorderd.

3.4

De Staatssecretaris heeft vermeld dat het Hof in zijn uitspraak een juiste interpretatie heeft gegeven van het ‘damage memo’ en dat, voor zover de Inspecteur voor het Hof zou hebben betoogd dat de ‘iack-correctie’ in het aanslagsysteem geautomatiseerd was, dit een misvatting is. Het is, anders dan de Inspecteur voor het Hof betoogde, eveneens een misvatting dat het management van de Belastingdienst zou voorstaan om in het onderhavige geval enkel acht te slaan op de uitworpreden en geen acht te slaan op de iack, aldus de Staatssecretaris.

3.5

Echter, gelet op de huidige status van automatisering is het volgens de Staatssecretaris niet reëel om te veronderstellen dat de uitgeworpen aangiften in hun geheel worden bekeken. De Staatssecretaris zoekt steun voor deze stelling in de parlementaire geschiedenis, waarin volgens hem van dat uitgangspunt afstand is genomen. In de parlementaire geschiedenis is immers naar voren gekomen dat het gebruik van ICT ook bij de beoordeling van de aangiften onvermijdelijk is geworden. Het oordeel van het Hof dat de aangifte alle informatie behelsde om tot een correcte aanslag te komen en dat het bij een zorgvuldige kennisneming van de aangifte direct duidelijk zou zijn geworden dat geen aanspraak bestond op de iack is volgens de Staatssecretaris dan ook ten onrechte gebaseerd op de gedachte dat elke uitgeworpen aangifte in zijn geheel wordt beoordeeld. Het oordeel van het Hof komt er in wezen op neer dat wanneer de aanslagregelaar een aanslag niet in zijn geheel beoordeeld er sprake is van een beoordelingsfout en dit is onjuist, aldus de Staatssecretaris.

3.6

De Staatssecretaris heeft voorts gesteld dat, gelet op de grote aantallen (40.000) waarin de iack ten onrechte niet is gecorrigeerd, men er vanuit dient te gaan dat deze fout is gemaakt zonder dat er sprake was van een expliciete beoordeling. De Staatssecretaris acht hierbij nog van belang dat voor de vraag of een iack dient te worden toegekend of niet, de wet duidelijke voorwaarden kent, waarbij een afweging van factoren niet nodig is. In dergelijke gevallen - een fout is gemaakt zonder expliciete beoordeling door de Inspecteur - dient volgens de Staatssecretaris navordering mogelijk te zijn. Beoogd is immers dat een fout via navordering kan worden hersteld in die gevallen waarin geen sprake is van een onjuiste beoordeling van de Belastingdienst. Het oordeel van het Hof zoals vermeld in r.o. 4.7 van de Hofuitspraak berust volgens de Staatssecretaris dan ook op een onjuiste rechtsopvatting.

4 Wettekst, parlementaire geschiedenis en relevante jurisprudentie

5 Bespreking van het cassatiemiddel

6 Conclusie