Home

Parket bij de Hoge Raad, 22-02-2018, ECLI:NL:PHR:2018:182, 17/00393

Parket bij de Hoge Raad, 22-02-2018, ECLI:NL:PHR:2018:182, 17/00393

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
22 februari 2018
Datum publicatie
9 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:182
Formele relaties
Zaaknummer
17/00393

Inhoudsindicatie

A-G IJzerman heeft conclusie genomen naar aanleiding van het beroep in (sprong)cassatie van Vereniging [X], belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland van 20 december 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5796.

Belanghebbende heeft het recht van erfpacht van een aantal onbewoonde percelen natuurterrein, gelegen binnen het gebied van de Waddenzee. De Provinciale Staten van Friesland en Groningen hebben aan Wetterskip Fryslân (het Waterschap) de waterstaatkundige verzorging opgedragen voor het gebied waarin de onderhavige percelen gelegen zijn. Deze taak omvat de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater. Ter dekking van de kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem, wordt door het Waterschap de watersysteemheffing geheven.

Aan belanghebbende is door de heffingsambtenaar van het Waterschap voor het jaar 2014 (voor het eerst, voordien was die heffing er niet) een aanslag in de Waterschapsbelastingen opgelegd naar een te betalen bedrag aan watersysteemheffing van € 27.857,11.

Na vergeefs bezwaar en beroep komt belanghebbende thans op in cassatie. De kern van het cassatieberoep van belanghebbende is het volgende. Aangezien ingevolge de Waterwet het watersysteembeheer van de Waddenzee berust bij het Rijk (c.q. Rijkswaterstaat), stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het Waterschap in zoverre (niettegenstaande dat de Waddenzee behoort tot zijn taakgebied) niet de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied ten doel heeft en daarom in zoverre evenmin de zorg voor het watersysteem. Daardoor zou het Waterschap überhaupt niet bevoegd zijn tot watersysteemheffing ten laste van de percelen en daarom zou de Heffingsverordening onverbindend zijn, althans komt zodanige watersysteemheffing volgens belanghebbende neer op een willekeurige en onredelijke heffing die de wetgever niet kan hebben gewild.

De A-G noemt dat de Rechtbank, onbestreden in cassatie, aannemelijk heeft geacht dat de watersysteemzorgtaak van het Waterschap en diens werkzaamheden zich ook uitstrekken tot de percelen van belanghebbende en in zijn algemeenheid tot de Waddenzee. De A-G begrijpt dat belanghebbende aldus nut heeft ondervonden van de door het Waterschap genomen waterkwaliteitsmaatregelen.

Op grond van de toepasselijke regelgeving, als gebaseerd op de Waterschapswet, is de taak van het Waterschap de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen. Die taak omvat de zorg voor de watersystemen en de zorg voor het zuiveren van afvalwater, met name door middel van zuiveringstechnisch werken in beheer bij het waterschap.

Belanghebbende betoogt dat de voornoemde taak wettelijk aan een ander publiekrechtelijk lichaam, te weten het Rijk, is opgedragen, hetgeen zou betekenen dat het Waterschap ten aanzien van de percelen van belanghebbende geen taak mag uitvoeren, zodat het Waterschap niet heffingsbevoegd is.

De A-G merkt op dat slechts beslissend is of in algemene zin belang bestaat bij de taakvervulling van het waterschap. De Waterschapswet heeft tot uitgangspunt dat de relatie tussen de mate van belang en de omvang van de te verlangen betaling een globale is, waarbij naar rato van het belang ruimte is voor tariefdifferentiatie. Ik casu staat volgens de A-G vast dat belanghebbende nut heeft ondervonden van de door het Waterschap genomen waterkwaliteitsmaatregelen.

Het lijkt de A-G goed daarbij onder ogen te blijven zien om wat voor type heffing het hier gaat. De watersysteemheffing is geen retributie, in de zin van een gedwongen betaling aan de overheid waartegenover een rechtstreeks aanwijsbare individuele contraprestatie van de overheid staat. De watersysteemheffing is, naar de A-G meent, aan te merken als een bestemmingsheffing ter dekking, door middel van omslag, van de door een waterschap gemaakte kosten van de zorg voor het watersysteem, binnen zijn beheersgebied.

De taak van het Waterschap is ‘zorg voor het watersysteem’. Daarmee heeft de regelgever volgens de A-G willen benadrukken dat de tot dan toe afzonderlijk benoemde taken een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd. Die term impliceert, naar de A-G meent, niet dat alle zorg in het waterschapsgebied aan het Waterschap is toegekend, maar laat ruimte voor andere overheden om andere taken uit te oefenen binnen het gebied dat ook wordt bediend door het Waterschap. In overeenstemming daarmee is in het Reglement opgenomen dat het Waterschap verantwoordelijk is voor zover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust.

Het komt de A-G voor dat de wijze waarop het Waterschap hier zijn taken en bevoegdheden heeft afgebakend in overeenstemming te achten is met de hier toepasselijke formele wetgeving.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.

Conclusie

mr. R.L.H. IJzerman

Advocaat-Generaal

Conclusie van 22 februari 2018 inzake:

Nr. Hoge Raad: 17/00393

Vereniging [X]

Nr. Rechtbank: LEE 15/454

Derde Kamer B

tegen

Waterschapslasten 2014

Wetterskip Fryslân

1 Inleiding

1.1

Heden neem ik conclusie in de zaak met nummer 17/00393 naar aanleiding van het beroep in (sprong)cassatie van Vereniging [X] , belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Noord‑Nederland (hierna: de Rechtbank) van 20 december 20161.

1.2

Belanghebbende heeft het recht van erfpacht van een aantal onbewoonde percelen (hierna: de percelen). De percelen zijn aan te merken als natuurterrein in de zin van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet (hierna: Wsw). De percelen zijn gelegen binnen het gebied van de Waddenzee dat behoort tot de gemeenten Schiermonnikoog en Terschelling.

1.3

De Provinciale Staten van Friesland en Groningen hebben aan Wetterskip Fryslân (hierna: het Waterschap) de waterstaatkundige verzorging opgedragen voor het gebied waarin de onderhavige percelen gelegen zijn. Deze taak omvat de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater. Ter dekking van de kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem, wordt door het Waterschap de watersysteemheffing geheven.

1.4

De ‘zorg voor het watersysteem’ omvat, als in samenhang te bezien, de zorg voor de waterkering, voor de waterhuishouding en voor de waterkwaliteit. Alle binnen het gebied van het Waterschap gelegen onroerende zaken worden in de omslagheffing betrokken. Niet in geschil is dat de percelen natuurterrein van belanghebbende zijn gelegen in het gebied van het Waterschap.

1.5

Het Waterschap stelt zich op het standpunt dat zijn uitgeoefende zorg voor het watersysteem, betrekking heeft op het gehele aan het Waterschap ingevolge wet- en regelgeving toegewezen gebied. Dat geldt volgens het Waterschap ook voor zijn gebied dat is gelegen buiten de primaire waterkering, in gebied van de Waddenzee. Daarom komen gebieden zonder enig belang volgens het Waterschap niet voor. Derhalve betrekt het Waterschap ook de natuurterreinen van belanghebbende in de omslag. Belanghebbende is het hier echter niet mee eens.

1.6

Uit wetsgeschiedenis van de Wet modernisering waterschapsbestel blijkt wat voor (eigenaren van) natuurterreinen het belang is van de, hier door het Waterschap uitgeoefende, zorg voor het watersysteem: ‘Het te beschermen belang betreft voor deze categorie de natuur(landschappelijke) waarde van natuurterreinen. Dit raakt het kwantitatief en kwalitatief beheer van het watersysteem.’

1.7

Aan belanghebbende is door de heffingsambtenaar van het Waterschap (hierna: de heffingsambtenaar) voor het jaar 2014 (voor het eerst, voordien was die heffing er niet) een aanslag in de Waterschapsbelastingen opgelegd naar een te betalen bedrag aan watersysteemheffing van € 27.857,11.

1.8

Na vergeefs bezwaar tegen die aanslag is belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank. Belanghebbende stelt dat ten aanzien van haar percelen sprake is van een onredelijke en willekeurige heffing, die de (formele) wetgever niet voor ogen kan hebben gehad, omdat de beheerstaak bij Rijkswaterstaat berust. Dit zou geen ruimte laten voor de onderhavige watersysteemheffing van het Waterschap.

1.9

Bij uitspraak van 20 december 2016 heeft de Rechtbank die stelling van belanghebbende verworpen en heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank acht aannemelijk dat de watersysteemzorgtaak van het Waterschap en diens werkzaamheden zich ook uitstrekken tot de percelen van belanghebbende en in zijn algemeenheid tot de Waddenzee, nu deze taak als een samenhangende taak dient te worden beschouwd waarbij iedereen in het gebied van het Waterschap belang heeft. De gevolgen van de door het Waterschap genomen waterkwaliteitsmaatregelen in de binnenwateren van het gebied beïnvloeden ook de waterkwaliteit in de Waddenzee, waarop een deel van het water afkomstig uit de binnenwateren wordt geloosd. Ook vismigratiemaatregelen die het Waterschap neemt zijn van invloed op de Waddenzee. De maatregelen die het Waterschap neemt en die van invloed zijn op de Waddenzee komen in nauw onderling overleg tussen het Waterschap en Rijkswaterstaat tot stand. Dat Rijkswaterstaat de eindverantwoordelijkheid voor de watersysteemzorgtaak ten aanzien van de Waddenzee heeft, doet naar het oordeel van de Rechtbank niet af aan het feit dat de maatregelen die het Waterschap neemt van invloed zijn op de als natuurterrein aangemerkte percelen van belanghebbende. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende zowel per definitie als ook feitelijk belang heeft bij de uitoefening van de zorgtaak door het Waterschap, ook al heeft dat ten aanzien van de percelen formeel gezien geen taak op het gebied van waterstaatkundig beheer en het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer. De ‘Verordening op de watersysteemheffïng Wetterskip Fryslân 2014’ (hierna: de Verordening) is gelet op het voorgaande, naar het oordeel van rechtbank, niet in strijd met de kennelijke bedoeling van de (formele) wetgever.

1.10

Belanghebbende komt thans in cassatie op tegen de uitspraak en dat oordeel van de Rechtbank, omdat belanghebbende zich blijft stellen op het standpunt dat het Waterschap niet bevoegd is tot watersysteemheffing ten laste van de, als natuurterrein aan te merken, percelen van belanghebbende gelegen in het gebied van de Waddenzee.

1.11

De kern van het cassatieberoep van belanghebbende is het volgende. Aangezien ingevolge de Waterwet het watersysteembeheer van de Waddenzee berust bij het Rijk (c.q. Rijkswaterstaat), stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het Waterschap in zoverre (niettegenstaande dat de Waddenzee behoort tot zijn taakgebied) niet de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied ten doel heeft en daarom in zoverre evenmin de zorg voor het watersysteem. Daardoor zou het Waterschap überhaupt niet bevoegd zijn tot watersysteemheffing ten laste van de percelen en daarom zou de Heffingsverordening onverbindend zijn, althans komt zodanige watersysteemheffing volgens belanghebbende neer op een willekeurige en onredelijke heffing die de wetgever niet kan hebben gewild.

1.12

Deze conclusie is verder als volgt opgebouwd. In onderdeel 2 worden de feiten en het geding in feitelijke instanties beschreven, gevolgd door het geding in cassatie in onderdeel 3. Onderdeel 4 omvat een overzicht van wetgeving, wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur.2 In onderdeel 5 wordt het middel van belanghebbende beoordeeld; gevolgd door de conclusie in onderdeel 6.

2 De feiten en het geding in feitelijke instantie

2.1

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld:

1.1

Eiseres [belanghebbende, A-G] heeft het recht van erfpacht van een aantal percelen, gelegen in de Waddenzee, die kwalificeren als natuurterreinen, als bedoeld in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet (hierna: Wsw).

1.2

Het betreft de onbebouwde percelen met de volgende nummers […] (hierna: de percelen). De percelen zijn betrokken in de watersysteemheffïng zoals opgenomen in de onderhavige aanslag Waterschapsbelastingen. De onderhavige procedure betreft het deel van de aanslag dat ziet op deze percelen.

1.3

De percelen beginnende met de codering [nummer] zijn gelegen in de gemeente Schiermonnikoog en bestaan uit het wad ten zuiden van het eiland Schiermonnikoog. De percelen beginnende met de codering [nummer] zijn gelegen in de gemeente Terschelling en vormen het eiland Griend met het aangrenzende wad.

1.4

Op grond van artikel 4 van het Reglement van Wetterskip Fryslân, vastgesteld door Provinciale Staten van Fryslân en Groningen op 13 februari 2008 (hierna: het Reglement), heeft het Wetterskip Fryslân de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied tot taak, voor zover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen. Deze taak omvat de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater. Op grond van artikel 2 van het Reglement omvat het gebied van het waterschap de gebieden in de provincies Fryslân en Groningen zoals die zijn aangegeven op de bij dit reglement behorende kaart. Deze kaart behoort tot de gedingstukken.

1.5

De onderhavige aanslag Waterschapsbelastingen is gebaseerd op de Verordening op de watersysteemheffïng Wetterskip Fryslân 2014, zoals vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van het Wetterskip Fryslân op 17 december 2013 (hierna: de Verordening). Op grond van het eerste lid van artikel 2 van de Verordening wordt onder de naam watersysteemheffïng een directe belasting geheven ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem. Dit artikel is gebaseerd op het eerste lid van artikel 117 van de Wsw.

1.6

Op 15 oktober 2013 is de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Wetterskip Fryslân 2014 vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van het Wetterskip Fryslân (hierna: de Kostentoedelingsverordening).

1.7

Zowel onderdeel k. van artikel 1 van de Verordening als onderdeel b. van artikel 1 van de Kostentoedelingsverordening omschrijven het gebied van het Wetterskip Fryslân als volgt: het gebied dat is aangegeven op de bij het Reglement behorende kaart. Op grond van deze kaart behoren de percelen (zie 1.2) tot het gebied van het Wetterskip Fryslân.

1.8

In de algemene toelichting op de Verordening is onder meer, voor zover te dezen van belang, het volgende vermeld:

“2. De watersysteemtaak

In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet is “de zorg voor het watersysteem” als eerste hoofdtaak van het waterschap vermeld. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Met het gebruik van de term “zorg voor het watersysteem” wordt benadrukt dat zij een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd.

In artikel 1, lid 2, is de zorg voor de zuivering van afvalwater op de voet van artikel 122d, lid 1 van de Waterschapswet als andere hoofdtaak van het waterschap genoemd. Ook is bepaald dat de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden aan de waterschappen kan zijn of worden opgedragen. De uitvoering van de wegen- en de vaarwegentaak door een aantal waterschappen is een uiting van dit laatste.

De zorg voor het watersysteem is één samenhangende taak die het waterschap, uitzonderingen daargelaten, in zijn gehele beheersgebied uitoefent. In de Waterschapswet wordt de zorg voor het watersysteem in algemene zin aan de waterschappen toegekend. De nadere invulling ervan vindt plaats in het provinciale waterschapsreglement en in de praktijk ook in belangrijke mate in bijzondere wetgeving, zoals in de Waterwet. Op grond van artikel 2 van de Waterschapswet worden het gebied en de taken van het waterschap door Provinciale Staten bepaald.”

en in de Artikelsgewijze toelichting:

“k. Gebied van het waterschap

In artikel 1 van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. In verband hiermee is onder andere de zorg voor het watersysteem aan hen opgedragen. De regeling van het gebied gebeurt door de provincie, bij provinciaal reglement. In de praktijk wordt het gebied van het waterschap veelal aangeduid op een (al dan niet elektronische) kaart die bij het provinciale reglement behoort. Tot het gebied van het waterschap behoren ook de buiten de primaire waterkeringen gelegen gebieden en de wateren in beheer bij het Rijk (de in het beheersgebied gelegen delen van de Waddenzee en het IJsselmeer). Alle in het beheersgebied gelegen onroerende zaken, dus ook de wateren in beheer bij het Rijk (Waddenzee en IJsselmeer), worden in de omslagheffing betrokken; zie hierover ook het gestelde in de toelichting op de Kostentoedelingsverordening.”

1.9

Tot 1 januari 2014 werden wateren in beheer bij Rijkswaterstaat niet betrokken in de Watersysteemheffing van het Wetterskip Fryslân. In de toelichting op de Kostentoedelingsverordening die van toepassing is voor het onderhavige belastingjaar is, voor zover te dezen belang, onder meer het volgende vermeld:

“7. De watersysteemtaak

De watersysteemtaak wordt in artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet genoemd en omvat de taken van het waterschap op het gebied van het waterkeringsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren, voorzover laatstgenoemde activiteiten niet vallen onder het transporteren en/of behandelen van afvalwater.

De zorg voor het watersysteem is een samenhangende taak die het waterschap in het gehele waterschapsgebied uitoefent. Onder het waterschapsgebied moet het reglementaire gebied worden verstaan, de buitengrenzen van het beheersgebied. De provinciale kaart is leidend. Omdat de watersysteemtaak in het gehele waterschapsgebied wordt uitgeoefend, komen gebieden zonder enig belang in de nieuwe situatie niet voor. De grenzen van het beheersgebied van Wetterskip Fryslân vallen - met uitzondering van een deel dat in de provincie Groningen is gelegen - samen met de provinciale grenzen. Dat betekent dat het waterschap ook buiten de primaire waterkering de watersysteemtaak uitoefent en derhalve de buiten die waterkeringen gelegen onroerende zaken in de omslag zal betrekken. Uitgangspunt van het nieuwe systeem is dus dat alle ingezetenen en onroerende zaken binnen het beheersgebied worden aangeslagen.

In de Memorie van toelichting valt hierover het volgende te lezen:

“Met de integratie van de watersysteemtaken wordt de mogelijkheid om taakgebieden in te stellen goeddeels irrelevant. De zorg voor het watersysteembeheer wordt immers gezien als één samenhangende taak die het waterschap, uitzonderingen daargelaten, in zijn hele beheersgebied uitoefent”

en

“Degenen die tot deze categorieën behoren, hebben per definitie belang bij de uitoefening van de taken van het waterschap”.

De toelichting op het Waterschapsbesluit zegt hierover:

“Degenen die tot deze categorieën behoren, hebben per definitie belang bij de uitoefening van de taken van het waterschap en dienen om die reden allen bij te dragen aan de bekostiging van de taakuitoefening door het waterschap”.

Uit het feit dat de wetgever expliciet in de wet de mogelijkheid heeft opgenomen van een tariefdifferentiatie voor buitendijks gelegen onroerende zaken met een maximale reductie van 75%, kan worden afgeleid dat de wetgever van oordeel is dat buitendijkse onroerende zaken altijd een belang hebben en minimaal 25% van het tarief moeten betalen. Het is dan ook niet mogelijk om gebieden buiten de heffing te laten. Ook de rijkswateren (Waddenzee en IJsselmeer) - voorzover gelegen in het beheersgebied - worden in de omslagheffing betrokken.”

1.10

De kaart bij het Reglement (zie 1.7) en daarmee de grenzen van het gebied van het Wetterskip Fryslân is ten opzichte van de periode vóór 1 januari 2014 ongewijzigd.

2.2

De rechtbank heeft het geschil als volgt omschreven:

2. In geschil is het antwoord op de vraag of ten aanzien van de percelen terecht watersysteemheffing is geheven.

3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag dient te worden vernietigd, omdat verweerder [de heffingsambtenaar, A-G] niet bevoegd is tot watersysteemheffing ten laste van de onderhavige percelen en de Verordening onverbindend is. Eiseres voert daartoe – kortgezegd – aan dat, hoewel de percelen behoren tot het gebied van het Wetterskip Fryslân, vanwege het feit dat het beheer daarvan berust bij Rijkswaterstaat, het Wetterskip Fryslân niet de waterstaatkundige verzorging van de percelen ten doel of als taak kan hebben in verband met het bepaalde in artikel 4 van het Reglement (zie 1.4). Als gevolg daarvan heeft het Wetterskip Fryslân geen belang bij enige watersysteemzorgtaak-uitoefening bij de percelen, waardoor de watersysteemheffing ten laste van de percelen in de visie van eiseres tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing leidt, die de wetgever niet kan hebben gewild, op grond waarvan de Verordening onverbindend dient te worden verklaard.

4. Volgens verweerder is – kort gezegd – watersysteemheffing ten aanzien van de percelen mogelijk op grond van het bepaalde in de Verordening, de Kostenverordening en het Reglement. Dat het waterstaatkundig beheer en het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer van de percelen berust bij Rijkswaterstaat doet hier volgens verweerder niet aan af, nu de zorg voor het watersysteem een samenhangende taak betreft waarbij iedereen in het gebied van het waterschap per definitie belang heeft. De daadwerkelijke uitvoering van zijn taken in de binnenwateren van zijn gebied raakt ook de delen van het waterschapsgebied waarin geen taken worden uitgeoefend, aldus verweerder.

2.3

De rechtbank heeft ten aanzien van dit geschil overwogen:

5. Met ingang van 1 januari 2008 is de Wet modernisering waterschapsbestel in werking getreden. De Wet modernisering waterschapsbestel heeft onder andere wijzigingen van de Wsw tot gevolg gehad.

6. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wsw zijn waterschappen openbare lichamen welke de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel hebben. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de taken die tot dat doel aan waterschappen zijn of worden opgedragen, onder meer betreffen de zorg voor het watersysteem.

7. Op grond van artikel 2 van de Wsw behoort de bevoegdheid tot het opheffen en het instellen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verdere reglementering van waterschappen aan Provinciale Staten, behoudens het bepaalde in de artikelen 7, 8 en 9. De uitoefening van deze bevoegdheid geschiedt bij provinciale verordening.

8. Op grond van artikel 117 van de Wsw wordt ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem onder de naam watersysteemheffing een heffing geheven van hen die ingezetenen zijn, van hen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, van natuurterreinen en van gebouwde onroerende zaken.

9. Op grond van artikel 120 van de Wsw stelt het algemeen bestuur ten behoeve van de in artikel 117 van de Wsw bedoelde heffing een verordening (kostentoedelingsverordening) vast, waarin voor elk van de categorieën van heffingsplichtigen een toedeling van het kostendeel is opgenomen. De door het algemeen bestuur van het waterschap vast te stellen kostentoedelingsverordening behoeft de goedkeuring van Gedeputeerde Staten.

10. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de percelen vallen binnen het gebied van het Wetterskip Fryslân (zie 1.7) en dat het waterstaatkundig beheer en het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer van de percelen niet de taak is van het Wetterskip Fryslân maar van Rijkswaterstaat.

11. Eiseres heeft zich ter zitting, desgevraagd, op het standpunt gesteld dat, op basis van de Verordening – indien deze verbindend zou zijn – watersysteemheffing mogelijk is, zodat thans slechts de vraag voorligt of sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing, die de wetgever (in formele zin) niet op het oog kan hebben gehad.

12. De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van het gebied van een waterschap bij Provinciale Staten ligt (zie 7.). Op grond van artikel 2 van het door Provinciale Staten vastgestelde Reglement omvat het gebied van het waterschap de gebieden in de provincies Fryslân en Groningen, waaronder de percelen van eiseres. Niet gesteld of gebleken is dat de Provinciale Staten met deze keuze dermate onzorgvuldig heeft gehandeld, dat dit een willekeurige en onredelijke heffing tot gevolg heeft gehad, die de (formele) wetgever niet op het oog kan hebben gehad.

13. Eiseres stelt dat de Verordening, die het mogelijk maakt te heffen ten aanzien van de percelen, in strijd is met artikel 4 van het Reglement, omdat het Wetterskip Fryslân ingevolge dit artikel de waterstaatkundige verzorging van percelen niet tot taak heeft, nu deze taak aan Rijkswaterstaat is opgedragen.

14. In de toelichting op artikel 4 van het Reglement is het volgende vermeld:

“In artikel 1, eerste lid van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. Deze taak wordt vervolgens in het tweede lid nader gespecificeerd in de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet van artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. In de Waterschapswet worden de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding dus niet meer als aparte taken onderscheiden.

In artikel 4 van het reglement is aangesloten bij de wet en de huidige situatie door aan het waterschap de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op te dragen. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Onder de zorg voor de waterhuishouding moet ook het regelen van de grondwaterstanden via het peilbeheer van het oppervlaktewater worden gerekend. Het gebruik van de term “zorg voor het watersysteem” benadrukt dat de tot op heden afzonderlijk benoemde taken een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd. De toekenning van “de zorg voor het watersysteem” aan het waterschap impliceert overigens niet dat alle zorg voor het watersysteem of de watersystemen in het waterschapsgebied aan het waterschap wordt toegekend. Ook andere overheden oefenen taken ter zake uit. In het eerste lid van artikel 4 is daarom aangegeven dat het waterschap verantwoordelijk is voor de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust.”

15. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de onder 14. opgenomen toelichting, niet zonder meer worden gesteld dat de onderhavige heffing in strijd is met het Reglement. Uit de hiervoor genoemde toelichting kan worden opgemaakt dat de Provinciale Staten bij het vaststellen van het Reglement voor ogen heeft gehad dat ook andere overheden betrokken zijn bij de watersysteemzorgtaak in het waterschapsgebied.

16. De rechtbank overweegt dat vervolgens de vraag opkomt of, zoals eiseres stelt, ten aanzien van de percelen sprake is van een willekeurige en onredelijke heffing, die de wetgever (in formele zin) niet op het oog kan hebben gehad, op grond waarvan de Verordening ten aanzien van eiseres onverbindend dient te worden verklaard.

17. De rechtbank overweegt dat tijdens de parlementaire behandeling van de Wet modernisering waterschapsbestel onder meer het volgende is aangegeven (MvT, Kamerstukken II, 2005/2006, 30601, nr. 3):

"§ 7. De relatie tussen belang, betaling en zeggenschap in het moderne waterschapsbestel

(…)

In de nieuwe opzet worden daarmee de volgende categorieën van belanghebbenden bij het watersysteembeheer onderscheiden:

– De ingezetenen.

Zij vertegenwoordigen het algemene belang van het kunnen wonen, werken en recreëren in het waterschapsgebied.

– De eigenaren van agrarische en overige ongebouwde gronden.

Vanuit hun dagelijkse bedrijfsvoeringsbelangen hebben zij een meer dan gemiddeld belang bij peilbeheer en waterkwaliteit (beregening, irrigatie).

– De eigenaren van natuurterreinen

Het te beschermen belang betreft voor deze categorie de natuur(landschappelijke) waarde van natuurterreinen. Dit raakt het kwantitatief en kwalitatief beheer van het watersysteem.

– De eigenaren van gebouwde onroerende zaken (woningen en bedrijfspanden)

Hun belang is met name de bescherming van hun eigendom tegen wateroverlast.

Degenen die tot deze categorieën behoren, hebben per definitie belang bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Hun rechten (zeggenschap), maar ook hun plichten (betaling) zijn daarop gebaseerd.

(…)

§ 10.De watersysteemheffing

Met dit wetsvoorstel wordt de watersysteemheffing in de Waterschapswet geïntroduceerd, ter vervanging van de huidige heffingen voor waterkwantiteit, waterkering en het onderdeel van de Wvo-heffing waaruit het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren bekostigd wordt. De watersysteemheffing is gebaseerd op de relatie belang-betaling als onderdeel van de trits: wie belang heeft bij het goed functioneren van het watersysteem, betaalt ook mee. In de uitwerking wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen een solidariteitsdeel en een profijtdeel. In paragraaf 7 is het belang van de trits al toegelicht.

De keuze om de watersysteemheffing op zowel het solidariteit als het profijtbeginsel te baseren komt voort uit het feit dat het waterschap zowel maatregelen treft die aan eenieder in het gebied min of meer gelijkelijk ten goede komen (algemeen belang), als maatregelen in het belang van een of meer specifieke groepen (specifieke belang). Het toerekenen van maatregelen of voorzieningen naar bijzondere groepen van belanghebbenden impliceert overigens niet dat een kostentoedeling op basis van een precieze kostenveroorzaking mogelijk zou zijn. Bedacht moet immers worden dat maatregelen in de regel veelal effect hebben op het functioneren van het gehele (deel)watersysteem, en daarmee ook op de mate waarin tegemoet wordt gekomen aan het belang van alle categorieën. Het effect kan bij de ene set van maatregelen voornamelijk ten goede komen aan een ieder gelijkelijk (het collectief), terwijl bij een andere set van maatregelen een bepaalde categorie meer profiteert dan een andere categorie. Ook binnen de categorie is lang niet altijd sprake van een gelijke mate van profijt. Het bepalen van de mate van het effect van maatregelen voor elke categorie afzonderlijk en op basis daarvan de kostentoedeling vaststellen, is in de praktijk een zeer moeilijke, theoretische en weinig transparante aangelegenheid. Dit blijkt al uit de uitwerking van de tot voor kort veel gebruikte bekostigingsstructuur voor het waterkwantiteitsbeheer op basis van kostenveroorzaking (de zogenoemde methode Oldambt), die in de praktijk als ondoorzichtig en ingewikkeld wordt ervaren. Het hanteren van het principe van kostenveroorzaking als basis voor een bekostigingsstructuur voor het gehele watersysteembeheer is daarom geen begaanbare weg. Daar komt bij dat het merendeel van de waterschappen – juist om deze redenen – de methode Oldambt al verlaten heeft en overgegaan is op een methodiek gebaseerd op waardeverhouding, de zogenoemde methode Delfland. De hier voorgestelde bekostigingsstructuur, die aansluit bij de methode Delfland, beperkt zich tot een uitwerking van de relatie tussen belang en betaling, waarbij er slechts een beperkte relatie bestaat met de kostenveroorzaking. Daar staat tegenover dat er een eenvoudige en transparante bekostigingsstructuur verkregen wordt, die fiscaal-juridisch robuust is.

(…)

d. classificatie

In de huidige bekostigingsstructuur bestaat de mogelijkheid om – door het instellen van omslagklassen – een nadere detaillering in de kostentoedeling aan te brengen (classificatie). Door te classificeren beogen waterschappen zo goed mogelijk de kosten toe te rekenen aan degenen die belang hebben bij de maatregelen. In beginsel wordt getracht zo nauwkeurig mogelijk invulling te geven aan het beginsel van kostenveroorzaking.

Bij dit wetsvoorstel is besloten de classificatie te laten vervallen. De relatie tussen de mate van belang en de omvang van de betaling is in de nieuwe kostentoedelingssystematiek een globale, hetgeen past bij het collectieve karakter van het watersysteembeheer. Classificatie, welke veelal is gebaseerd op kostenveroorzaking, past daar niet bij en verhoudt zich ook niet goed met het streven naar een eenvoudige, transparante en fiscaal-juridisch robuuste bekostigingsstructuur.

Er is echter wel reden de tarieven van de heffing van gebouwde en ongebouwde onroerende zaken niet in alle gevallen gelijk te stellen. Voor bepaalde onroerende zaken is het belang bij het watersysteembeheer duidelijk afwijkend van andere onroerende zaken. In die gevallen heeft het algemeen bestuur de mogelijkheid, maar niet de verplichting, de tarieven te differentiëren. Uit een oogpunt van uniformiteit en vereenvoudiging zijn de situaties waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, limitatief opgesomd in de wet. Om dezelfde reden is de bandbreedte van de tariefdifferentiatie wettelijk begrensd.

Afwijkende tarieven kunnen alleen worden vastgesteld voor buitendijks gelegen onroerende zaken voor onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden en voor onroerende zaken die in hoofdzaak bestaan uit glasopstanden). De regeling is bedoeld voor uitzonderingssituaties waar het toepassen van het normale tarief evident onredelijk zou zijn. De verwachting is dan ook dat van de regeling spaarzaam gebruik zal worden gemaakt. De provincie dient het besluit tot toepassing van tariefdifferentiatie goed te keuren via de kostentoedelingsverordening.”

18. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van eiseres dat sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing ten aanzien van de percelen, die de (formele) wetgever niet voor ogen kan hebben gehad, omdat de beheerstaak daarvan bij Rijkswaterstaat berust, onjuist is. Gelet op de toelichtingen op de Verordening en de Kostentoedelingsverordening (zie 1.8 en 1.9) en de onder 17. genoemde parlementaire geschiedenis, kan de door eiseres voorgestane conclusie niet worden getrokken. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.

19. De toekenning van de zorg voor het watersysteem impliceert niet dat alle zorg voor het watersysteem in een bepaald gebied aan het waterschap wordt toegekend (zie ook de Conclusie van Advocaat-Generaal IJzerman van 24 maart 2016, ECLI:NL:PHR:2016:193). Uit de parlementaire geschiedenis (zie 17) blijkt dat de watersysteemheffing gebaseerd is op een eenvoudige en transparante bekostigingsstructuur, die fiscaal-juridisch robuust is. De rechtbank acht aannemelijk dat de watersysteemzorgtaak van het Wetterskip Fryslân en diens werkzaamheden zich ook uitstrekken tot de percelen en in zijn algemeenheid tot de Waddenzee, nu deze taak naar het oordeel van de rechtbank als een samenhangende taak dient te worden beschouwd waarbij iedereen in het gebied van het waterschap belang heeft (zie 1.9 en 17). De gevolgen van de waterkwaliteitsmaatregelen in de binnenwateren van het gebied beïnvloeden ook de waterkwaliteit in de Waddenzee, waarop een deel van het water afkomstig uit de binnenwateren wordt geloosd. Ook vismigratiemaatregelen die het Wetterskip Fryslân neemt zijn van invloed op de Waddenzee. De maatregelen die het Wetterskip Fryslân neemt en die van invloed zijn op de Waddenzee komen, naar verweerder ter zitting heeft toegelicht, in nauw onderling overleg tussen het Wetterskip Fryslân en Rijkswaterstaat tot stand. Dat Rijkswaterstaat de eindverantwoordelijkheid voor de watersysteemzorgtaak ten aanzien van de Waddenzee heeft, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het feit dat de maatregelen die het Wetterskip Fryslân neemt van invloed zijn op de percelen. Uit het voorgaande vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat eiseres zowel per definitie als ook feitelijk belang heeft bij de uitoefening van de zorgtaak door het Wetterskip Fryslân, ook al heeft hij ten aanzien van de percelen formeel gezien geen taak op het gebied van waterstaatkundig beheer en het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer. De Verordening is gelet op het voorgaande, naar het oordeel van rechtbank, niet in strijd met de kennelijke bedoeling van de (formele) wetgever.

20. Gelet op al het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een dermate onzorgvuldig handelen, dat dit een een willekeurige en onredelijke heffing ten aanzien van de percelen tot gevolg heeft, die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad, zodat geen sprake is van onverbindendheid van de Verordening. Het voorgaande heeft naar het oordeel van de rechtbank eveneens te gelden voor de Kostentoedelingsverordening.

21. Uit het voorgaande volgt dat de percelen terecht zijn betrokken in de onderhavige aanslag. Nu voor het overige niet in geschil is dat de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.

3 Het geding in cassatie

3.1

Belanghebbende heeft tijdig, en ook overigens op regelmatige wijze beroep in (sprong)cassatie ingesteld. Wetterskip Fryslân heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben hun standpunten op 24 mei 2017 mondeling doen toelichten door hun advocaten. Namens belanghebbende is verschenen mr. J.H. van Gelderen en namens het Waterschap mr. A.G. Hendriks. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.2

Het middel van belanghebbende luidt:

schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat de rechtbank heeft overwogen en op grond daarvan recht gedaan als in haar bestreden uitspraak is vermeld, zulks ten onrechte om de volgende, mede in onderlinge samenhang te beschouwen redenen:

3.3

Dit middel wordt als volgt door belanghebbende toegelicht:

I Inleiding: relevante percelen en regelgeving

1. Het gaat in deze zaak om de vraag of het waterschap bevoegd is tot watersysteemheffing ten laste van percelen van [belanghebbende] in de Waddenzee.

2. De percelen bestaan deels (de percelen […]) uit wad ten zuiden van het eiland Schiermonnikoog ter grootte van (circa) 2.766 hectare. Voor het overige (de percelen […]) gaat het om het eiland Griend met aangrenzend wad ter grootte van in totaal 100 hectare, halverwege Harlingen en Terschelling. [Belanghebbende] is beperkt gerechtigde tot de percelen.

3. Volgens art. 2 lid 2 van het reglement van het waterschap (het Reglement) jo. de bijbehorende kaart omvat het gebied van het waterschap ook het deel van de Waddenzee (hierna kortweg de Waddenzee) waarin de percelen zijn gelegen.

4. Volgens art. 4 lid 1 Reglement is de taak van het waterschap de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.

5. Volgens art. 4 lid 2 Reglement omvat - voor zover i.c. aan de orde - de taak, bedoeld in het eerste lid, de zorg voor het watersysteem.

6. Ingevolge art. 3.1 Waterwet jo. art. 3.1 Waterbesluit jo. art. 3.1 jo. bijlage II Waterregeling berust het watersysteembeheer van de Waddenzee bij (het Rijk, dus) het publiekrechtelijke lichaam Staat der Nederlanden.

7. Ingevolge art. 1.2 jo. art. 1 sub I Waterverordening provincie Fryslân (de Waterverordening) jo. art. 4 lid 1 Reglement behoort het watersysteem van de Waddenzee niet tot het watersysteem met het beheer waarvan het waterschap is belast.

8. Volgens art. 1 sub k Verordening op de watersysteemheffing Wetterskip Fryslân 2014 (de Heffingsverordening) is 'gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart'.

9. De bestreden aanslag watersysteemheffing is ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem als bedoeld in art. 2 lid 1 Heffingsverordening opgelegd aan [belanghebbende] ter zake van de percelen als natuurterreinen in het gebied van het waterschap in de zin van art. 2 lid 2 sub c jo. art. 1 sub i en k Heffingsverordening.

II Kern van het cassatieberoep van [belanghebbende]

10. Aangezien ingevolge de Waterwet het watersysteembeheer van de Waddenzee berust bij het Rijk (c.q. Rijkswaterstaat), is [belanghebbende] van mening dat het waterschap in zoverre (niettegenstaande dat de Waddenzee behoort tot zijn gebied als omschreven in art. 2 lid 1 Reglement ) niet de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied ten doel heeft als bedoeld in art. 4 lid 1 Reglement jo. art. 1 lid 1 Wsw en daarom in zoverre evenmin de zorg voor het watersysteem als bedoeld in art. 4 lid 2 Reglement jo. art. 1 lid 2 Wsw. Daardoor is het waterschap überhaupt niet bevoegd tot watersysteemheffing ten laste van de percelen en daarom de Heffingsverordening in zoverre onverbindend, althans komt zodanige watersysteemheffing neer op een willekeurige en onredelijke heffing die de wetgever niet kan hebben gewild, met hetzelfde gevolg.

11. De rechtbank heeft in haar uitspraak die mening niet gedeeld, reden waarom [belanghebbende] met schriftelijke instemmingen van de dagelijks besturen van Hefpunt en het waterschap op de voet van art. 123 lid 3 sub a Wsw jo. art. 28 leden 1 en 3 Algemene wet inzake rijksbelastingen tegen die uitspraak sprongcassatie heeft ingesteld en bij deze de volgende klachten aanvoert.

Ill Klachten

lll.a onjuiste en/of onvoldoende gemotiveerde uitleg van standpunten van [belanghebbende]

12. Ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft de rechtbank overwogen als weergegeven in rov. 3 en 11.

13. De overwegingen in rov. 3 zijn niet conform de betreffende standpunten van [belanghebbende] en derhalve onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, voor zover die overwegingen inhouden dat [belanghebbende] heeft aangevoerd dat het beheer 'daarvan' berust bij Rijkswaterstaat, dat het waterschap niet de waterstaatkundige verzorging 'van de percelen' ten doel of als taak kan hebben, en dat als gevolg daarvan het waterschap 'geen belang' heeft bij enige watersysteemzorgtaak-uitoefening bij de percelen.

14. Want blijkens haar beroepsgronden van 3 maart 2015 heeft [belanghebbende] in werkelijkheid aangevoerd dat:

het waterstaatkundig beheer en het waterkwantiteits- en - kwaliteitsbeheer van de Waddenzee berusten bij Rijkswaterstaat (beroepsgronden ad 8; dus met 'het beheer' van - volgens het zinsverband van rov. 3 - hetzij [alleen] de percelen, hetzij het [gehele] gebied van het waterschap);

het waterschap in de Waddenzee geen enkele waterstaatkundige c.q. watersysteemzorgtaak heeft, dus ook niet ter plaatse of ten aanzien van de percelen (beroepsgronden ad 9 en 32; dus met dat het waterschap niet de waterstaatkundige verzorging van de percelen [enkel als zodanig] ten doel of als taak kan hebben);

geen (voldoende) belang van de percelen bestaat bij enige watersysteemzorgtaakuitoefening van het waterschap (beroepsgronden ad 32; dus met dat het waterschap zelf daar geen belang bij heeft).

15. De overwegingen in rov. 3 en 11 zijn onjuist, voor zover zij miskennen dat onverbindendheid van de Heffingsverordening niet alleen kan volgen uit het feit dat zij leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing, die de wetgever (in formele zin) niet op het oog kan hebben gehad. Onverbindendheid van de Heffingsverordening is immers ook mogelijk doordat zij (rechtstreeks) in strijd is met hogere regelgeving, waaronder in dit verband met name Reglement, Wsw, Waterwet en Waterverordening.

16. De overwegingen in rov. 11 zijn onvoldoende gemotiveerd, voor zover zij inhouden dat het daar genoemde standpunt ter zitting (mede) inhoudt dat [belanghebbende] (zelf) van mening is dat onverbindendheid van de Heffingsverordening enkel kan volgen uit het feit dat zij leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing, die de wetgever (in formele zin) niet op het oog kan hebben gehad. Die mening kan immers niet (zo zonder meer) volgen uit (louter) het standpunt dat watersysteemheffing op basis van de Heffingsverordening mogelijk is indien deze (wel) verbindend zou zijn.

Ill.b onjuiste uitleg van het Reglement

17. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen als weergeven in rov. 15 en op grond daarvan geoordeeld dat niet zonder meer kan worden gesteld dat de onderhavige heffing in strijd is met het Reglement.

18. Deze overwegingen miskennen dat in art. 4 Reglement blijkens zijn toelichting in aansluiting 'bij de wet en de huidige situatie' is aangegeven dat het waterschap verantwoordelijk is 'voor de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust' (onderstreping toegevoegd). De reglementgever heeft hiermee in aansluiting op art. 1 leden 1 en 2 Wsw uitgedrukt dat het waterschap alleen de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied tot doel kan hebben, voor zover (zijn taken c.q. in dit verband enkel:) zijn watersysteemzorgtaak metterdaad strekt tot dat doel. Daar waar in dat gebied (c.q. in de Waddenzee) die taak berust bij andere publiekrechtelijke lichamen (c.q. het Rijk), behoort de waterstaatkundige verzorging van dat gebied dus niet tot het doel van het waterschap. Aangezien mitsdien de Waddenzee en daarmee de percelen reglementair niet behoren tot het gebied als bedoeld in art. 1 lid 1 Wsw waarvan het waterschap de waterstaatkundige verzorging ten doel heeft, is het daar sowieso niet bevoegd tot heffing ter zake van watersysteemzorg, zodat art. 2 lid 2 sub c jo. art. 1 sub k Heffingsverordening in zoverre onverbindend is wegens strijd met art. 4 lid 1 Reglement jo. art. 1 lid 1 Wsw.

19. Bovendien of hoe dan ook is aan het waterschap in de Waddenzee en daarmee ter plaatse van de percelen niet de zorg voor het watersysteem opgedragen als bedoeld in art. 1 lid 2 Wsw en maakt het dus in zoverre ook geen kosten die aan zulke zorg zijn verbonden als bedoeld in art. 2 lid 1 Heffingsverordening jo. art. 117 lid 1 Wsw, zodat art. 2 lid 2 sub c jo. art. 1 sub k Heffingsverordening in zoverre onverbindend is wegens strijd met art. 4 lid 2 Reglement jo. art. 1 lid 2 Wsw.

Ill.c onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd oordeel dat geen sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad, voor zover dat oordeel inhoudt dat [belanghebbende] per definitie belang heeft

20. Ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft de rechtbank overwogen als weergegeven in rov. 19 en op grond daarvan geoordeeld in rov. 18 en 20 dat geen sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing, die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.

21. Voorzover de rechtbank dat oordeel heeft gebaseerd op de overweging onder verwijzing naar rov. 1.9 en 17 dat zij aannemelijk acht dat, ook al heeft het waterschap ten aanzien van (de Waddenzee en dus) de percelen formeel gezien geen taak op het gebied van waterstaatkundig beheer en het waterkwanteits- en -kwaliteitsbeheer, de watersysteemzorgtaak van het waterschap en diens werkzaamheden zich ook uitstrekken tot de percelen en zijn algemeenheid de Waddenzee, nu deze taak naar het oordeel van de rechtbank dient te worden beschouwd als een samenhangende taak waarbij iedereen in het gebied van het waterschap belang heeft, en daaruit voortvloeit dat [belanghebbende] per definitie belang heeft bij de uitoefening van de watersysteemzorgtaak door het waterschap, heeft zij miskend, althans is er onvoldoende gemotiveerd aan voorbij gegaan dat zich i.c. zodanige uitzondering voordoet op het uitgangspunt van de watersysteemzorg als één samenhangende taak die een waterschap in zijn gehele beheersgebied uitoefent, dat de watersysteemzorgtaak van het waterschap zich niet uitstrekt tot (de Waddenzee en daarmee) de percelen en daarom [belanghebbende] niet per definitie belang heeft en/of kan hebben bij die taak.

22. Dat uitgangspunt houdt immers volgens de wetgever (MvT Wsw p. 10-11) nog altijd in (niettegenstaande dat de watersysteemheffing gebaseerd is op een eenvoudige en transparante bekostigingsstructuur, die fiscaal-juridisch robuust is) dat die taak slechts in algemene zin wordt toegekend en zijn nadere invulling en daarmee de taakafbakening van waterschappen en andere overheden plaatsvindt in het waterschapsreglement en bijzondere wetgeving, waarbij uitzonderingen op genoemd uitgangspunt mogelijk zijn (gebleven) door middel van zgn. taakgebieden. (Te meer) aangezien de wet(-gever) geen nadere eisen heeft gesteld omtrent de wijze waarop zulke taakgebieden worden ingesteld, moet het onderscheid dat art. 4 lid 1 Reglement maakt tussen de waterstaatkundige verzorging van het gebied van het waterschap door enerzijds het waterschap, anderzijds andere publiekrechtelijke lichamen, dan ook beschouwd worden als (de instelling van) taakgebieden naar gelang zulk onderscheid bestaat, zodat i.c. de Waddenzee voor het waterschap een (zgn. negatief) taakgebied vormt waar het de waterstaatkundige verzorging niet van ten doel heeft en derhalve ook geen watersysteemzorgtaak, zodat [belanghebbende] c.q. de percelen daar evenmin per definitie belang (bij) (kunnen) hebben.

23. Bovendien of hoe dan ook heeft [belanghebbende] gemotiveerd gesteld dat en waarom de Waddenzee beschouwd moet worden als negatief taakgebied van het waterschap, waar dat niets te doen, te zeggen of zelfs maar te zoeken heeft, dus ook niet ten aanzien van de percelen (beroepsgronden ad 9 , 25 - 26; pleitnota ad 18). (Te meer) nu daarin is besloten dat het waterschap in de Waddenzee formeel geen enkele watersysteemzorgtaak heeft noch deze daar feitelijk überhaupt uitoefent, is het oordeel van de rechtbank dat [belanghebbende] per definitie belang heeft bij de uitoefening van de watersysteemzorgtaak door het waterschap, niet - zo zonder meer - voldoende gemotiveerd, immers tegenstrijdig met en/of onverenigbaar met die stellingen van [belanghebbende].

24. Bovendien of hoe dan ook is de rechtbank buiten de rechtstrijd getreden door te overwegen dat de werkzaamheden van het waterschap zich ook uitstrekken tot de Waddenzee, nu tussen partijen vaststaat dat het waterschap in de Waddenzee (en dus ter plaatse van de percelen) feitelijk überhaupt geen werkzaamheden verricht.

Ill.d onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd oordeel dat geen sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad, voor zover dat oordeel inhoudt dat [belanghebbende] ook feitelijk belang heeft

25. Voorzover de rechtbank zijn oordeel dat geen sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing, die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad, heeft gebaseerd op de overwegingen dat, ook al heeft het waterschap ten aanzien van (de Waddenzee en dus) de percelen formeel gezien geen taak op het gebied van waterstaatkundig beheer en het waterkwanteits- en - kwaliteitsbeheer, de in nauw overleg met Rijkswaterstaat tot stand gekomen waterkwaliteitsmaatregelen in de binnenwateren van zijn gebied en de vismigratiemaatregelen die het waterschap neemt, van invloed zijn op de waterkwaliteit van de Waddenzee en de percelen en [belanghebbende] daarom ook feitelijk belang heeft bij de uitoefening van de watersysteemzorgtaak door het waterschap, heeft de rechtbank miskend dat uit die invloed niet voortvloeit, althans niet zo zonder meer kan voortvloeien dat [belanghebbende] voldoende belang heeft bij de watersysteemzorgtaak van het waterschap om op grond daarvan watersysteemheffing te (kunnen) rechtvaardigen.

26. (Te meer) aangezien ingevolge art. 1.2 jo. art. 1 sub I Waterverordening jo. art. 3.1 en 3.2 Waterwet jo. art. 4 lid 1 Reglement het watersysteem van de Waddenzee niet behoort tot het watersysteem met het beheer waarvan het waterschap is belast, moet er van uitgegaan worden dat de genoemde waterkwaliteits- en vismigratiemaatregelen van het waterschap uitsluitend voortvloeien uit de algemene zorgplicht van het waterschap ex art. 3.1 Waterwet jo. art. 6:18 Waterbesluit om geen nadelige gevolgen door zijn taakuitoefening toe te brengen aan de kwaliteit van het watersysteem van de Waddenzee en derhalve geen lozingen in de Waddenzee te doen die afdoen aan de ecologische toestand daarvan, respectievelijk uit de verantwoordelijkheid van het waterschap uit hoofde van zijn watersysteemzorgtaak voor de bescherming en verbetering van de ecologische waterkwaliteit, inclusief de visstand, in zijn (regionale, dus) binnenwateren als bedoeld in art. 1.2 jo. art. 1 sub I Waterverordening jo. art. 4 Reglement, met bijbehorende toegankelijkheid daarvan voor vissoorten die migreren tussen zoet en zout water.

27. Aangezien deze verplichtingen en maatregelen van het waterschap (ongeacht de feitelijke invloed daarvan op de waterkwaliteit van de Waddenzee en/of de percelen) niet voortvloeien uit enige eigen taak en/of verantwoordelijkheid van het waterschap ten aanzien van het watersysteem van de Waddenzee, noch (dus) gericht zijn op de waterstaatkundige verzorging van dat deel van zijn gebied als zodanig (waar die taak en verzorging immers uitsluitend behoren tot de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat), kunnen zij - anders dan de rechtbank heeft overwogen - ook geen (voldoende) feitelijk belang opleveren van [belanghebbende] c.q. de percelen bij de (overige) watersysteemzorgtaak van het waterschap om op grond daarvan watersysteem heffing te (kunnen) rechtvaardigen.

tot vernietiging van de uitspraak waartegen het middel is gericht, met zodanige verdere uitspraak als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.

met slotsom: tot vernietiging van de uitspraak waartegen het middel is gericht, met zodanige verdere uitspraak als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.

4 Wetgeving, wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur

5 Beoordeling van het middel

6 Conclusie