Home

Parket bij de Hoge Raad, 20-06-2019, ECLI:NL:PHR:2019:664, 18/05180

Parket bij de Hoge Raad, 20-06-2019, ECLI:NL:PHR:2019:664, 18/05180

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
20 juni 2019
Datum publicatie
21 juni 2019
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:664
Formele relaties
Zaaknummer
18/05180

Inhoudsindicatie

A-G Niessen heeft conclusie genomen in de zaak met nummer 18/05180. Deze zaak handelt over de herziening van een verleend voorschot kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen verleent die voorschotten. De terugbetaling leidt vaak tot financiële problemen. Daarover zijn onder meer rapporten geschreven door de Nationale Ombudsman en de Algemene Rekenkamer. Ook zijn in de Tweede Kamer vragen gesteld.

De belanghebbende in deze zaak zorgde voor de kinderen van zijn dochter. Samen met zijn dochter maakte hij afspraken met een gastouderbureau. De dochter vroeg kinderopvangtoeslag aan bij de Belastingdienst/Toeslagen. De door haar ontvangen voorschotten betaalde zij aan het gastouderbureau. Belanghebbende werd voor zijn werkzaamheden voor de kleinkinderen betaald door het gastouderbureau. Deze inkomsten gaf hij aan voor de inkomstenbelasting.

Na een paar jaar besliste de Belastingdienst/Toeslagen dat de dochter de als voorschot ontvangen bedragen kinderopvangtoeslag moest terugbetalen. Het betrof een bedrag van ca. € 25.000. Belanghebbende vergoedde de als gastouder verdiende inkomsten aan zijn dochter die daarmee de toeslag terugbetaalde aan de Belastingdienst. Belanghebbende bracht de vergoede bedragen in zijn aangifte inkomstenbelasting in mindering als negatieve inkomsten. De inspecteur stond de aftrek niet toe, terwijl belanghebbende over die inkomsten wel belasting had betaald.

De rechtbank en het hof gaven de inspecteur gelijk. Belanghebbende stelde vervolgens beroep in cassatie in. Het geschil in cassatie betreft de vraag of de door belanghebbende aan de dochter vergoede bedragen in aftrek mogen worden gebracht als negatieve inkomsten uit resultaat uit overige werkzaamheden.

De Advocaat-Generaal (A-G) Niessen merkt op dat de Staat, doordat de toeslag werd teruggevorderd, per saldo geen uitkering had verstrekt. Daarom rijst de vraag of het wel terecht is dat de belasting die over de uitkering is geheven, niet wordt terugbetaald. Nu belanghebbende het bedrag van zijn inkomen aan de dochter vergoedde, had hij uiteindelijk niets verdiend en zou hij dus ook geen belasting moeten betalen. Daarom adviseert de A-G de terugbetaling als negatief inkomen toe te laten.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond dient te worden verklaard.

Conclusie

mr. R.E.C.M. Niessen

Advocaat-Generaal

Conclusie van 20 juni 2019 inzake:

Nr. Hoge Raad: 18/05180

[X]

Nr. Gerechtshof: 18/00362

Nr. Rechtbank: SGR 17/2928

Derde Kamer A

tegen

Inkomstenbelasting/premie volksverz. 2014

Staatssecretaris van Financiën

1 Inleiding en samenvatting

1.1

Deze zaak betreft een belanghebbende die als gastouder de kinderen van zijn dochter opvangt. De dochter ontvangt kinderopvangtoeslag die zij betaalt aan een gastouderbureau dat op zijn beurt belanghebbende betaalt voor die werkzaamheden. Belanghebbende geeft de inkomsten aan voor de inkomstenbelasting. Wanneer de dochter de toeslag moet terugbetalen, vergoedt belanghebbende dat bedrag aan zijn dochter. Maar de inspecteur verleent geen aftrek wegens negatieve inkomsten, terwijl belanghebbende over die inkomsten wel belasting had betaald.

1.2

De Belastingdienst heft dus belasting terwijl de belanghebbende per saldo niets heeft verdiend en de staat per saldo geen toeslag heeft uitbetaald.

1.3

De vraag is of deze rechtstoepassing terecht is. Op de achtergrond van deze fiscale vraag spelen de actuele moeilijkheden rondom terugbetaling van toeslagen.

1.4

In onderdeel 2 wordt de loop van het proces tot nu toe kort geschetst; in onderdeel 3 is vermeld welke feiten in eerdere instantie zijn vastgesteld, wat de rechters beslisten en wat in cassatie het geschil is.

1.5

In onderdeel 4 wordt bij de bespreking van het geschil in cassatie nader ingegaan op de financiële problemen die achter de ‘kale feiten’ schuil gaan. Onder meer wordt ingegaan op de kwestie van de van belanghebbendes dochter verlangde terugbetaling van de kinderopvangtoeslag. Het gaat hier om een breder maatschappelijk probleem. In de praktijk van de toeslagwetgeving zijn op dit punt tal van juridische en sociale problemen ontstaan die mede de achtergrond vormen voor deze zaak.

1.6

De slotsom van deze conclusie is dat de terugbetaling door belanghebbende aan zijn dochter (de ouder van de verzorgde kinderen) fiscaal als negatief inkomen moet worden aangemerkt.

2 Procesverloop

2.1

Belanghebbende, de heer [X] , wonende te [Z] , heeft voor het jaar 2014 aangifte IB/PVV gedaan. In die aangifte heeft hij als negatief inkomen in mindering gebracht een bedrag van € 20.894 dat hij eerder had verdiend als gastouder maar aan zijn dochter had voldaan in verband met een toeslag kinderopvang die zij moest terugbetalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.

2.2

De Inspecteur1 heeft de genoemde aftrek niet aanvaard en de betreffende aanslag in afwijking van de aangifte vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.830.

2.3

De Inspecteur heeft het tegen die aanslag door belanghebbende gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

2.4

De rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) heeft het door belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur aanhangig gemaakte beroep eveneens ongegrond verklaard.2

2.5

Op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank bevestigde het gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof)3 die uitspraak.

2.6

Belanghebbende is tijdig en ook overigens op regelmatige wijze van de uitspraak van het Hof in cassatie gekomen. De staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft daartegen verweer gevoerd waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Staatssecretaris heeft afgezien van indiening van een conclusie van dupliek.

3 De feiten en het geschil

3.1

De hierna vermelde feiten zijn – met uitzondering van die vermeld in de onderdelen 3.3 en 3.4 – ontleend aan de aangevallen uitspraak van het Hof.

3.2

Belanghebbende ving sinds 2003 de kinderen van zijn dochter op. Nadat hij haar opmerkzaam maakte op de regeling van de kinderopvangtoeslag, is contact opgenomen met een gastouderbureau en zijn per 1 februari 2009 twee overeenkomsten voor kinderopvang gesloten. Een overeenkomst werd gesloten tussen de dochter als vraagouder en het gastouderbureau, en de andere tussen de dochter als vraagouder en belanghebbende als gastouder. Het gastouderbureau betaalde belanghebbende voor zijn werkzaamheden als gastouder.4

3.3

De Belastingdienst/Toeslagen kende aan de dochter van belanghebbende een voorschot kinderopvangtoeslag toe. Bij besluit van 18 februari 2012 herzag de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot en stelde hij dit op nihil. Na vruchteloos bezwaar en daarna beroep bij de rechtbank stelde de dochter hoger beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die het hoger beroep afwees.5

3.4

Uit die uitspraak blijkt dat het aan de dochter toegekende voorschot werd uitbetaald aan het gastouderbureau. De dochter diende daarnaast op basis van een schriftelijke overeenkomst zelf bedragen aan de gastouder te voldoen (zie art. 52 Wet kinderopvang). Dit gebeurde evenwel niet, althans niet in overeenstemming met de desbetreffende door haar gesloten overeenkomst. De Afdeling bestuursrechtspraak was om die reden van oordeel dat het voorschot terecht op nihil was gesteld.

3.5

In 2014 betaalde de dochter € 25.209 terug aan de Belastingdienst/Toeslagen nadat zij dat bedrag van belanghebbende had gekregen. Belanghebbende trok een deel groot € 20.894 van dat bedrag in zijn aangifte IB/PVV af als negatieve inkomsten.

3.6

Belanghebbende heeft de bedragen die hij als gastouder kreeg van het gastouderbureau steeds als resultaat uit overige werkzaamheden in zijn aangiften IB/PVV opgenomen. De Inspecteur weigerde echter de aftrek van het bedrag dat hij (terug)betaalde aan zijn dochter.

Oordeel van de Rechtbank en het Hof

3.7

De Rechtbank oordeelde – kort gezegd – dat de geclaimde aftrek slechts mogelijk is wanneer het aan de dochter terugbetaalde bedrag ten nauwste verband houdt met de werkzaamheden van belanghebbende als gastouder. Dat verband ontbreekt in de ogen van de Rechtbank nu belanghebbende weliswaar stelt dat hij mondeling met zijn dochter was overeengekomen dat hij haar de kinderopvangtoeslag zou terugbetalen indien de Belastingdienst/Toeslagen deze zou terugvorderen, doch niet erin slaagt die overeenkomst aannemelijk te maken. Derhalve vloeit, aldus de Rechtbank de terugbetaling veeleer voort uit de persoonlijke relatie tussen belanghebbende en zijn dochter, en is sprake van een besteding van inkomen en niet van een negatieve inkomst.

3.8

Het Hof deelt de visie van de Rechtbank: de betaling aan de dochter berust op de familiale verhouding en komt daarom niet in aanmerking als inkomensbestanddeel. Het Hof baseert dit oordeel mede hierop dat ‘de Inspecteur onweersproken heeft gesteld dat belanghebbende niet bereid zou zijn geweest om een dergelijke overeenkomst aan te gaan met een willekeurige derde.’

Het cassatieberoep

3.9

Belanghebbende bestrijdt de uitspraak van het Hof met de stelling dat het Hof zijn verklaring ter terechtzitting waarop de in 2.9 geciteerde zin ziet, verkeerd leest. Hij bedoelde daarmee dat hij ook met een willekeurige derde de pretense overeenkomst gesloten zou kunnen hebben, maar dat hij in dat geval een schriftelijke vastlegging zou hebben verlangd. Belanghebbende en zijn dochter vonden ‘het niet nodig (…) om de afspraak schriftelijk vast te leggen omdat er vanwege de familierelatie voldoende vertrouwen bestond dat zij hun afspraak na zouden komen.’

4 De behandeling van het geschil in cassatie

5 Conclusie