Home

Parket bij de Hoge Raad, 02-04-2020, ECLI:NL:PHR:2020:316, 19/02177

Parket bij de Hoge Raad, 02-04-2020, ECLI:NL:PHR:2020:316, 19/02177

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
2 april 2020
Datum publicatie
1 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:316
Formele relaties
Zaaknummer
19/02177

Inhoudsindicatie

A-G IJzerman heeft conclusie genomen over de vraag of door het UWV een toezegging is gedaan over het niet verhalen op de werkgever van een WGA-uitkering, waaraan de Inspecteur gebonden is bij zijn latere premievaststelling.

Het gaat om het beroep in cassatie van [X] B.V., belanghebbende, tegen de uitspraak van het gerechtshof Arnhem Leeuwarden van 27 maart 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2607.

Belanghebbende heeft een voormalige werknemer na een ziekteperiode ontslagen, vanwege het verwijtbaar niet meewerken aan re-integratie.

Het UWV, dat belast is met de toekenning van uitkeringen, heeft aan de werknemer een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (de WIA) toegekend. Het betreft een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering). Deze uitkering is ingegaan op 15 januari 2013.

Belanghebbende heeft van het UWV een kopie van het toekenningsbesluit ontvangen en heeft naar aanleiding daarvan bezwaar gemaakt tegen het toekenningsbesluit. In haar bezwaarschrift heeft belanghebbende gesteld dat zij niet wil dat de kosten van de uitkering op haar worden verhaald. Een medewerker van het UWV heeft naar aanleiding van dit bezwaar telefonisch contact opgenomen met belanghebbende. Daarbij is meegedeeld dat de uitkering niet op haar zou worden verhaald. Vervolgens heeft het UWV aan belanghebbende per e-mail nogmaals te kennen gegeven dat de uitkering niet verhaald wordt op de werkgever. Daarop heeft belanghebbende haar bezwaar tegen het toekenningsbesluit ingetrokken.

De Inspecteur, die is belast met de premieheffing, heeft met dagtekening 23 november 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2016 een beschikking loonheffingen gedifferentieerd premiepercentage Werkhervattingskas (Whk) gegeven. Het gedifferentieerde premiepercentage Whk is vastgesteld op 0,23%.

Bij de berekening van het te hanteren premiepercentage heeft de Inspecteur de door het UWV aan de werknemer in 2014 betaalde WGA-uitkering in aanmerking genomen. Zonder die uitkeringslast zou de premie 0,07% zijn.

Na tevergeefs bezwaar tegen die premievaststelling bij de Inspecteur is belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank. Daar spitste het geschil zich toe op de vraag of het UWV het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de WGA-uitkering ook in het kader van de Whk niet (effectief) aan belanghebbende zou worden toegerekend, en of dat vertrouwen de Inspecteur dan ook bindt. De Rechtbank heeft belanghebbende in het gelijk gesteld.

Het Hof heeft echter het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep gegrond verklaard. Het heeft geoordeeld dat de uitlatingen die namens het UWV zijn gedaan niet kunnen worden opgevat als een toezegging waaraan belanghebbende het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de aan de werknemer toegekende WGA-uitkering niet zou doorwerken in de hoogte van het ten laste van belanghebbende komende gedifferentieerde premiepercentage Whk, als vast te stellen door de Inspecteur.

Het Hof heeft daartoe overwogen dat er tussen belanghebbende en het UWV in het geheel niet is gesproken over de premieheffing, laat staan over de hoogte van het gedifferentieerde premiepercentage Whk. Het Hof heeft verder geoordeeld dat belanghebbende uit de uitlatingen van het UWV redelijkerwijs ook niet heeft mogen opmaken dat het wel ging over de premieheffing dan wel over het gedifferentieerde premiepercentage Whk. Het Hof is daarom tot de slotsom gekomen dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalt.

Naar aanleiding van het beroep in cassatie van belanghebbende begint de A-G met de klacht dat het Hof ten onrechte tot het oordeel is gekomen, dat de door het UWV gedane uitlatingen niet aan de Inspecteur kunnen worden toegerekend. Deze klacht treft volgens de A-G doel.

Gezien de wettelijke taken die in het kader van de WIA en de WGA-uitkeringen zijn toegekend aan het UWV, acht de A-G het mogelijk dat uitlatingen van het UWV jegens belanghebbende gedaan, worden toegerekend aan de Inspecteur.

Daarbij lijkt het de A-G van bijzonder belang dat aan het UWV hier op grond van de wet een beslissende rol toekomt ter voorbereiding van de door de Inspecteur elk jaar bij beschikking vast te stellen gedifferentieerde premie Whk. Die wordt door de Inspecteur namelijk telkens vastgesteld op basis van door het UWV aangeleverde gegevens.

Vervolgens komt de A-G toe aan de vraag of de uitlatingen van het UWV feitelijk zijn op te vatten als toezeggingen. Volgens de A-G is dat het geval. De A-G meent dat de van de kant van het UWV gedane uitlatingen zijn aan te merken als een, op basis van voldoende relevante informatie gegeven, bewuste standpuntbepaling van het UWV jegens belanghebbende, waaraan de Inspecteur, in het licht van het wettelijk voorziene samenspel, gebonden is bij de latere premievaststelling. Dat moet, naar de A-G meent, betekenen dat de aan de werknemer toegekende uitkering op geen enkele wijze mag doorwerken in de hoogte van het gedifferentieerde premiepercentage Whk ten laste van belanghebbende.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond dient te worden verklaard.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 19/02177

Datum 2 april 2020

Belastingkamer B

Onderwerp/tijdvak Vaststelling premiepercentage Werkhervattingskas 2016

Nr. Gerechtshof 18/00743

Nr. Rechtbank LEE 17/3544

CONCLUSIE

R.L.H. IJzerman

in de zaak van

[X] B.V.

tegen

de Staatssecretaris van Financiën

1 Inleiding

1.1

Heden neem ik conclusie naar aanleiding van het beroep in cassatie van [X] B.V., belanghebbende, tegen de uitspraak van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden (hierna: het Hof) van 27 maart 2019.1

1.2

Belanghebbende heeft haar toenmalige werknemer [A] (ofschoon ex-werknemer, hierna ook in citaten, aangeduid als: de werknemer) na een ziekteperiode ontslagen, vanwege het verwijtbaar niet meewerken aan re-integratie conform de Wet Verbetering Poortwachter.

1.3

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV), dat belast is met de toekenning van uitkeringen, heeft aan de werknemer, bij besluit van 9 januari 2013, een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: de WIA) toegekend (hierna: het toekenningsbesluit). Het betreft een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (hierna ook: WGA-uitkering). Deze uitkering is ingegaan op 15 januari 2013.

1.4

Belanghebbende heeft bij brief van 9 januari 2013 van het UWV een kopie van het toekenningsbesluit ontvangen.

1.5

Het wettelijke uitgangspunt is dat de werkgever, na bij ziekte de eerste twee jaar het loon te hebben doorbetaald, in principe nog tien jaar verantwoordelijk is voor de WGA-lasten. In verband daarmee heeft belanghebbende bij brief aan het UWV van 14 februari 2013 bezwaar gemaakt tegen het toekenningsbesluit. Belanghebbende heeft in deze brief onder meer geschreven:

Wij maken bezwaar tegen het feit dat wij nu mogelijk als eigen risicohouder de kosten voor de WIA krijgen. Deze meneer [de werknemer, AG] heeft namelijk stelselmatig vanaf begin ziekmelding niet meegewerkt aan de Wet verbetering poortwachter. Wij gaan er vanuit dat vanwege de zin in uw schrijven van januari 2013 “Het is belangrijk dat u er alles aan doet om aan het werk te blijven of om werk te vinden. UWV ondersteunt u hierbij”, dat wij niet worden aansprakelijk gesteld en de kosten van de WIA niet op ons worden verhaald.

1.6

Het UWV heeft, naar aanleiding van dit bezwaar, op 14 februari 2013 telefonisch contact opgenomen met belanghebbende. Een medewerker van het UWV heeft belanghebbende toen meegedeeld dat belanghebbende niet verantwoordelijk is voor de re-integratie van de werknemer en - let wel - dat de uitkering niet op haar zou worden verhaald.

1.7

Een medewerker van het UWV heeft verder, op 27 februari 2013, een e-mail gestuurd aan belanghebbende. Daarin staat onder meer:

U maakt bezwaar tegen de beslissing van 9 januari 2013, toekenning loongerelateerde WGA-uitkering van € 2.084,30 per maand per 15 januari 2013, 37,24% AO.

U maakt bezwaar tegen ‘het feit dat wij nu mogelijk als eigen risicodrager de kosten van de WIA krijgen’.

U kunt op dit moment geen bezwaar maken tegen het ‘feit’ dat UWV mogelijk in de toekomst wel,

of niet, de uitkering op Arriva verhaalt. Er is namelijk niet besloten dat de WIA van de werknemer op Arriva verhaald wordt.

In de beslissing staat ook niet dat u als ERD verantwoordelijk blijft voor de re-integratie. Integendeel, er staat dat UWV ondersteuning verleent.

Op 14 februari 2013 is telefonisch al aan u medegedeeld dat omdat het dienstverband is beëindigd voor ingangsdatum WIA, de werkgever niet verantwoordelijk is voor re-integratie en de uitkering niet verhaald wordt op de werkgever. [cursiveringen toegevoegd, A-G]

Mocht zo’n beslissing wel ooit volgen, dan kunt u daar op dat moment bezwaar tegen maken.

De beslissing waartegen u bezwaar maakt gaat alleen over de toekenning WIA aan de werknemer (ingangsdatum, soort, duur en hoogte uitkering en mate van AO-heid). Het heeft daarom alleen zin om bezwaargronden tegen die aspecten in te dienen.

Wilt u gezien deze omstandigheden uw bezwaar intrekken of wilt u nog gronden indienen die betrekking hebben op recht, hoogte en duur van de uitkering?

1.8

Belanghebbende heeft op 28 februari 2013 haar bezwaar tegen het toekenningsbesluit ingetrokken.

1.9

De Inspecteur, die is belast met de premieheffing, heeft met dagtekening 23 november 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2016 een beschikking loonheffingen gedifferentieerd premiepercentage Werkhervattingskas gegeven (hierna: beschikking gedifferentieerd premiepercentage Whk). Het gedifferentieerde premiepercentage Whk is vastgesteld op 0,23%.

1.10

Bij de berekening van het te hanteren premiepercentage heeft de Inspecteur de door het UWV aan de werknemer in 2014 betaalde WGA-uitkering in aanmerking genomen. Het premiepercentage bestaat volledig uit de premiecomponent ‘WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen’. De aan de werknemer betaalde uitkering is de enige uitkeringslast waarop de berekening van de premiecomponent ‘WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen’ voor het jaar 2016 is gebaseerd. Zonder die uitkeringslast zou de premie 0,07% zijn.

1.11

Belanghebbende heeft het UWV aangeschreven naar aanleiding van de vaststelling door de Inspecteur van het gedifferentieerde premiepercentage Whk voor het jaar 2015. Belanghebbende heeft het UWV verzocht terug te komen van het toekenningsbesluit. Het UWV heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 4 februari 2016. Het UWV heeft het door belanghebbende tegen die afwijzing gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 1 mei 2017 afgewezen. Op 7 juni 2018 heeft de algemene bestuursrechter van de rechtbank Noord-Nederland het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

1.12

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor in onderdeel 1.9 genoemde beschikking gedifferentieerd premiepercentage Whk. De Inspecteur heeft dit bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

1.13

Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het geschil omschreven als: de vraag of verweerder het gedifferentieerde premiepercentage Whk op de juiste hoogte heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het UWV het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de WGA-uitkering ook in het kader van de Whk niet (effectief) aan eiseres zou worden toegerekend, en of dat vertrouwen de Inspecteur dan ook bindt. Niet in geschil is dat wanneer het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, de beschikking juist is vastgesteld.

1.14

De Rechtbank is om te beginnen gekomen tot het oordeel dat de uitlatingen van het UWV jegens belanghebbende, door deze in redelijkheid mochten worden opgevat als ook bindend voor het vervolgtraject waarin de gedifferentieerde premie Whk wordt vastgesteld door de Inspecteur. Contra legem toezeggingen van het UWV jegens belanghebbende, kunnen aldus ook bindend worden voor de Inspecteur. De Rechtbank is vervolgens gekomen tot het inhoudelijke oordeel dat belanghebbende redelijkerwijs uit de door het UWV aan haar verstrekte informatie heeft mogen opmaken dat de aan de werknemer verleende uitkering geen gevolgen zou hebben voor de gedifferentieerde premie Whk. Op grond van een en ander heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende gegrond verklaard.

1.15

De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof. Bij het Hof was de toe te passen hoogte van het gedifferentieerde premiepercentage Whk in geschil. Het ging uitsluitend om de vraag of belanghebbende op grond van de door het UWV gedane uitlatingen (telefonisch op 14 februari 2013 en via de e-mail op 27 februari 2013) erop mocht vertrouwen dat de aan de werknemer toegekende WGA-uitkering niet zou doorwerken in de hoogte van het naderhand ten laste van belanghebbende te brengen gedifferentieerde premiepercentage Whk.

1.16

Het Hof heeft het hoger beroep van de Inspecteur gegrond verklaard. Het heeft geoordeeld dat de uitlatingen die namens het UWV zijn gedaan (telefonisch op 14 februari 2013 en via de e-mail op 27 februari 2013) niet kunnen worden opgevat als een toezegging waaraan belanghebbende het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de aan de werknemer toegekende WGA-uitkering niet zou doorwerken in de hoogte van het ten laste van belanghebbende komende gedifferentieerde premiepercentage Whk, als vast te stellen door de Inspecteur.

1.17

Het Hof heeft daartoe overwogen dat er tussen belanghebbende en het UWV in het geheel niet is gesproken over de premieheffing, laat staan over de hoogte van het gedifferentieerde premiepercentage Whk. Het Hof heeft verder geoordeeld dat belanghebbende uit de uitlatingen van het UWV redelijkerwijs ook niet heeft mogen opmaken dat het wel ging over de premieheffing dan wel over het gedifferentieerde premiepercentage Whk. Het Hof is daarom tot de slotsom gekomen dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalt.

1.18

In cassatie stelt belanghebbende dat het Hof ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd tot het oordeel is gekomen dat geen sprake is van door het UWV gewekt vertrouwen waaraan de Inspecteur bij het vaststellen van het gedifferentieerde premiepercentage Whk jegens belanghebbende gebonden is.

1.19

De opbouw van deze conclusie is verder als volgt. In onderdeel 2 zijn de feiten en het geding in feitelijke instanties weergegeven. Onderdeel 3 bevat een uiteenzetting van het geding in cassatie. In onderdeel 4 wordt uitgelegd hoe de berekening van het gedifferentieerde premiepercentage Whk in elkaar steekt. Onderdeel 5 gaat over de samenwerking tussen de inspecteur en het UWV bij de totstandkoming van een beschikking gedifferentieerd premiepercentage Whk. In onderdeel 6 wordt een en ander opgemerkt over het vertrouwensbeginsel. In onderdeel 7 wordt het middel van belanghebbende beoordeeld; gevolgd door de conclusie in onderdeel 8.2

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

Het Hof heeft de feiten als volgt vastgesteld:

2.1.

Belanghebbende heeft haar toenmalige werknemer (…) per september 2012 ontslagen, vanwege het verwijtbaar niet meewerken aan re-integratie conform de Wet Verbetering Poortwachter. Voor het ontslag is door het UWV WERKbedrijf bij beslissing van 6 juli 2012 toestemming verleend.

2.2.

Aan de werknemer is door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) bij besluit van 9 januari 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend (hierna: het toekenningsbesluit). Het betreft een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) ingaande op 15 januari 2013. Belanghebbende heeft bij brief van 9 januari 2013 van het UWV een kopie van dit besluit ontvangen.

2.3.

Belanghebbende heeft bij brief aan het UWV met dagtekening 14 februari 2013 tegen het toekenningsbesluit bezwaar gemaakt. In deze brief heeft belanghebbende onder meer geschreven:

“Wij maken bezwaar tegen het feit dat wij nu mogelijk als eigen risicohouder de kosten voor de WIA krijgen. Deze meneer heeft namelijk stelselmatig vanaf begin ziekmelding niet meegewerkt aan de Wet verbetering poortwachter. Wij gaan er vanuit dat vanwege de zin in uw schrijven van januari 2013 “Het is belangrijk dat u er alles aan doet om aan het werk te blijven of om werk te vinden. UWV ondersteunt u hierbij”, dat wij niet worden aansprakelijk gesteld en de kosten van de WIA niet op ons worden verhaald.”

2.4.

Naar aanleiding van het - onder 2.3 genoemde - ingediende bezwaar heeft een medewerker bezwaar van het UWV op 14 februari 2013 telefonisch contact opgenomen met belanghebbende. Daarbij heeft deze medewerker aan belanghebbende medegedeeld dat belanghebbende niet verantwoordelijk is voor de re-integratie van de werknemer en dat de uitkering niet op haar verhaald zou worden.

2.5.

Voorts heeft een medewerker bezwaar van het UWV op 27 februari 2013 aan belanghebbende een e-mail gestuurd, waarin onder meer is geschreven:

“U maakt bezwaar tegen de beslissing van 9 januari 2013, toekenning loongerelateerde WGA-uitkering van € 2.084,30 per maand per 15 januari 2013, 37,24% AO.

U maakt bezwaar tegen ‘het feit dat wij nu mogelijk als eigen risicodrager de kosten van de WIA krijgen’.

U kunt op dit moment geen bezwaar maken tegen het ‘feit’ dat UWV mogelijk in de toekomst wel, of niet, de uitkering op Arriva verhaalt. Er is namelijk niet besloten dat de WIA van de werknemer op Arriva verhaald wordt.

In de beslissing staat ook niet dat u als ERD verantwoordelijk blijft voor de re-integratie. Integendeel, er staat dat UWV ondersteuning verleent.

Op 14 februari 2013 is telefonisch al aan u medegedeeld dat omdat het dienstverband is beëindigd vóór ingangsdatum WIA, de werkgever niet verantwoordelijk is voor re-integratie en de uitkering niet verhaald wordt op de werkgever.

Mocht zo’n beslissing wel ooit volgen, dan kunt u daar op dat moment bezwaar tegen maken.

De beslissing waartegen u bezwaar maakt gaat alleen over de toekenning WIA aan de werknemer (ingangsdatum, soort, duur en hoogte uitkering en mate van AO-heid). Het heeft daarom alleen zin om bezwaargronden tegen die aspecten in te dienen.

Wilt u, gezien deze omstandigheden uw bezwaar intrekken of wilt u nog gronden indienen die betrekking hebben op recht, hoogte en duur van de uitkering?”

2.6.

Belanghebbende heeft op 28 februari 2013 haar bezwaar tegen het toekenningsbesluit van 9 januari 2013 ingetrokken.

2.7

Met dagtekening 23 november 2015 is door de Inspecteur voor het jaar 2016 de onderhavige beschikking loonheffingen gedifferentieerd premiepercentage Whk gegeven. Bij de berekening van de hierin vastgestelde gedifferentieerde premie Whk heeft de Inspecteur de door het UWV aan de werknemer in 2014 betaalde WGA-uitkering in aanmerking genomen. De aan de werknemer toegekende en betaalde uitkering is de enige uitkeringslast waarop de berekening van de onderhavige premiecomponent voor WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen voor 2016 is gebaseerd.

2.8.

Naar aanleiding van de vaststelling door de Inspecteur van het gedifferentieerde premiepercentage Whk voor het jaar 2015 heeft belanghebbende het UWV aangeschreven, met het verzoek om terug te komen van het toekenningsbesluit. Het UWV heeft dit verzoek bij besluit van 4 februari 2016 afgewezen. Het UWV heeft het door belanghebbende tegen die afwijzing gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 1 mei 2017 afgewezen Op 7 juni 2018 heeft de algemene bestuursrechter van de rechtbank Noord-Nederland het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

2.9.

Tot de stukken van het geding behoren door belanghebbende in eerste aanleg bij haar aanvullende beroepschrift van 29 maart 2018 ingebrachte (interne) memo’s van het UWV met dagtekeningen 26 oktober 2010 en 26 februari 2015, gericht aan de medewerkers bezwaar en beroep van het UWV, met als respectieve onderwerpen ‘Correspondentie met werkgever over niet-toekennen van WGA-uitkering’ en ‘Toerekeningsaspecten in de uitkeringsprocedure, versie 2’. Deze memo’s heeft belanghebbende in het kader van de hiervoor onder 2.8 genoemde beroepsprocedure opgevraagd bij en ontvangen van het UWV.

Rechtbank Noord-Nederland

2.2

De Rechtbank heeft als volgt overwogen:

2.1

In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder het gedifferentieerde premiepercentage Whk op de juiste hoogte heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het UWV het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de WGA-uitkering ook in het kader van de Whk niet (effectief) aan eiseres zou worden toegerekend, en of dat vertrouwen de inspecteur dan ook bindt. Niet in geschil is dat wanneer het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, de beschikking juist is vastgesteld.

(…)

Beroep op het vertrouwensbeginsel

(…)

8.1

Uit de bewoording van het bezwaarschrift en de e-mail van 27 februari 2013 maakt de rechtbank op dat er niet nadrukkelijk wordt gesproken over de gevolgen voor de gedifferentieerde premie Whk.

8.2

Gelet echter op met name de ruime formulering van de laatste zin van het bezwaarschrift (…) is de rechtbank van oordeel dat eiseres bedoelde te vernemen of zij ooit nog, op welke manier dan ook, financieel aansprakelijk zou worden gesteld voor de aan de werknemer toegekende uitkering. De toelichting die eiseres heeft gegeven in de van haar afkomstige stukken en ter zitting ondersteunt dat. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor de hand, dat eiseres eenzelfde ruime vraagstelling aan de orde heeft gesteld tijdens het telefonische contact met de medewerker bezwaar (…).

8.3

Uit het.memo van 26 oktober 2010 (…) maakt de rechtbank verder op, dat het UWV zich ervan bewust was dat met een uitlating die zij zouden kunnen doen, zij verweerder voor de voeten zouden kunnen lopen bij de uitoefening van zijn bevoegdheid ten aanzien van de vaststelling van het premiepercentage Whk (zie pagina 4 van het memo bij 1.8). Ook elders in het memo komt duidelijk naar voren dat het UWV ervan was doordrongen dat toekenningsbesluiten van WGA-uitkeringen rechtstreeks gevolgen kunnen hebben voor de gedifferentieerde premie Whk (zie bijvoorbeeld de eerste alinea van de Inleiding). Bovendien komt nadrukkelijk aan de orde dat werkgevers zich tot het UWV plegen te wenden om een verklaring te krijgen dat de uitkering niet aan hen zal worden toegerekend (pagina 4 bovenaan). Uit het memo volgt zelfs dat het UWV er terdege rekening mee hield dat zij onbedoeld en ongewenst vertrouwen zou kunnen wekken: 'Om de werkgever toch maximaal zekerheid te kunnen bieden, zonder ons zelf zodanig vast te leggen dat we niet alsnog kunnen toerekenen, kan onderstaande brieftekst gebruikt worden' (pagina 4 onderaan). Het betreffende memo was gericht aan medewerkers bezwaar en beroep, zodat ervan mag worden uit gegaan dat die medewerkers van de inhoud op de hoogte waren. In het memo van 26 februari 2015 (zie 1.9), dat onder meer het memo van 26 oktober 2010 vervangt, wordt deze problematiek nogmaals uiteengezet (zie pagina 10 en 11, onder ‘We verstrekken geen losse verklaringen van niet-toerekening aan werkgever’).

8.4

De bewoordingen van de e-mail van 27 februari 2013 suggereren, zeker in reactie op de ruime vraagstelling van eiseres, dat er in het geheel geen financiële gevolgen zullen zijn ('is al aan u medegedeeld dat (…) de uitkering niet verhaald wordt op de werkgever').

(…)

8.5

De rechtbank weegt verder mee dat de wet- en regelgeving op dit punt complex is, en dat een WGA-uitkering voor de werkgever verschillende financiële gevolgen kan hebben.

(…)

8.6

Tegen deze achtergrond heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs uit de e-mail van 27 februari 2013 van het UWV mogen opmaken dat de aan de werknemer verleende uitkering ook geen gevolgen zou hebben voor de gedifferentieerde premie Whk.

9.1

Ter zake van de tweede horde overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat in rechte te beschermen vertrouwen in beginsel alleen kan worden gewekt door een daartoe bevoegd bestuursorgaan. Gelet daarop kan in het onderhavige geval in beginsel alleen verweerder (de inspecteur) in rechte te beschermen vertrouwen wekken met betrekking tot de beschikking loonheffingen gedifferentieerd premiepercentage Whk. Standpuntbepalingen die zijn gedaan door een onbevoegde ambtenaar binden in beginsel niet het wel bevoegde bestuursorgaan. Ook uitlatingen van degene die niet bevoegd is en die moeten worden aangemerkt als een (impliciete) standpuntbepaling kunnen echter onder omstandigheden tot rechtens te honoreren vertrouwen leiden. Dit is het geval als bij eiseres de aan de inspecteur toerekenbare schijn is gewekt dat de uitlatingen van het UWV mede namens de bevoegde inspecteur zijn gedaan.

9.2

Ook hier is het perspectief van waaruit de rechtbank moet beoordelen of er een toerekenbare schijn is gewekt dat de uitlatingen van het UWV mede namens verweerder zijn gedaan, dat van eiseres. De eerste vraag die beantwoord moet worden is of bij eiseres de schijn is gewekt dat de uitlatingen mede door verweerder zijn gedaan. Bij een bevestigend antwoord dient vervolgens de vraag beantwoord te worden of die gewekte schijn ook aan verweerder toerekenbaar is.

9.3

Bij de beantwoording van de hiervoor genoemde vragen acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang:

Zowel verweerder als het UWV zijn betrokken bij de uitvoering van de regelgeving op het gebied van de premieheffing werknemersverzekeringen, waaronder de gedifferentieerde premie Whk. Er is sprake van een versnipperde taakverdeling tussen verweerder en het UWV (…).

Het betreft complexe en gedetailleerde regelgeving (…).

De precieze reden voor de keuzes die gemaakt zijn bij de versnippering is ook voor een in de materie ingevoerd iemand lang niet altijd duidelijk.

(…)

- Vast staat dat verweerder voor zijn taakuitoefening sterk afhankelijk is van wat het UWV hem aan gegevens aanlevert.

- In het memo van 26 februari 2015 (zie 1.8), op pagina 4, staat beschreven dat het UWV bij het nemen van een beslissing op bezwaar ten aanzien van de toerekeningsaspecten noodgedwongen ook een beetje op de stoel van verweerder moet gaan zitten, en dat dit afgestemd is met verweerder.

Toekenning, uitvoering en re-integratie zijn binnen de WIA-regelgeving opgedragen aan het UWV.

9.4

De rechtbank is van oordeel, gelet op al deze omstandigheden, dat bij eiseres de schijn is gewekt dat de uitlatingen van het UWV ook namens verweerder zijn gedaan. Bovendien acht de rechtbank die gewekte schijn ook toerekenbaar aan verweerder, vooral omdat de vervlechting van taken zo ondoorzichtig is. De rechtbank acht het aannemelijk dat een werkgever als eiseres zich bij vragen over de gevolgen van de Wet WIA in een concreet geval waar hij mee te maken krijgt, in eerste instantie wendt tot het UWV. Als die een uitlating doet over de gevolgen, zonder daarbij uitdrukkelijk te vermelden dat zij niet over de gevolgen gaat die op het bordje van de inspecteur liggen, mag eiseres er redelijkerwijs van uit gaan dat die uitlating ook verweerder bindt.

(…)

2.3

De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel aldus gehonoreerd, het beroep gegrond verklaard en de Inspecteur opgedragen een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen, na overleg met het UWV, met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank.

2.4

De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

2.5

Het Hof heeft het geschil als volgt omschreven:

3.1.

In geschil is de hoogte van het gedifferentieerde premiepercentage Whk voor het jaar 2016. Partijen houdt uitsluitend verdeeld of het vertrouwensbeginsel is geschonden De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en belanghebbende bevestigend.

2.6

Het Hof heeft met betrekking tot het geschil het volgende geoordeeld:

4.1.

In rechte te beschermen vertrouwen kan in beginsel alleen worden gewekt door een daartoe bevoegd bestuursorgaan. Gelet daarop kunnen in beginsel alleen de Inspecteur en diens hulppersonen in rechte te beschermen vertrouwen wekken met betrekking tot de vaststelling van het gedifferentieerde premiepercentage Whk.

4.2.

Belanghebbende stelt dat zij in het onderhavige geval mocht aannemen dat de – telefonisch op 14 februari 2013 (…) en in de e-mail van 27 februari 2013 (…) – door het UWV gedane als toezegging op te vatten uitlatingen kunnen worden toegerekend aan de Inspecteur.

4.3.

Het Hof ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of het UWV uitlatingen heeft gedaan die bij belanghebbende het vertrouwen hebben gewekt dat de aan de werknemer toegekende uitkering niet zou doorwerken in de hoogte van het gedifferentieerde premiepercentage Whk.

4.4.

De uitlatingen van de bezwaarbehandelaar van het UWV waarnaar belanghebbende heeft verwezen zijn gedaan binnen het kader van de behandeling van het bezwaarschrift van belanghebbende tegen het toekenningsbesluit. Naar ’s Hofs oordeel kunnen deze uitlatingen niet worden opgevat als een toezegging waaraan belanghebbende het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat bij de premieheffing de aan de werknemer toegekende uitkering niet zou doorwerken in de hoogte van het gedifferentieerde premiepercentage Whk. Er is blijkens de vermelde citaten uit de e-mail, waarin de in het telefoongesprek gedane uitlatingen eveneens zijn vastgelegd, in het geheel niet gesproken over de premieheffing, laat staan over de hoogte van het gedifferentieerde premiepercentage Whk, en evenmin heeft belanghebbende uit de uitlatingen redelijkerwijs mogen opmaken dat het daarover ging. Reeds om deze reden faalt belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel.

4.5.

Dat belanghebbende in de betreffende uitlatingen toentertijd reden heeft gezien om haar bezwaar tegen het toekenningsbesluit in te trekken, maakt het voorgaande niet anders. In het kader van de onderhavige fiscale procedure kan de Inspecteur immers niet worden verweten dat belanghebbende in een andere bestuursrechtelijke procedure, waarin de Inspecteur geen enkele bevoegdheid of taak heeft, haar bezwaar heeft ingetrokken. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende nog gesteld dat het UWV in de hiervoor genoemde e-mail had moeten wijzen op de bevoegdheid van de Inspecteur met betrekking tot de premieheffing. Die stelling kan, wat daarvan zij, belanghebbende niet baten, omdat ook het achterwege laten van een zodanige mededeling door het UWV de Inspecteur niet kan worden verweten.

2.7

Het Hof heeft aldus geoordeeld dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. Het heeft het hoger beroep van de Inspecteur gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur bevestigd.

3 Het geding in cassatie

3.1

Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Staatssecretaris heeft niet gedupliceerd.

3.2

In haar beroep in cassatie heeft belanghebbende tegen de Hofuitspraak - naast andere - met name de volgende klachten aangevoerd: ten eerste) ‘Het Gerechtshof is ten onrechte tot het oordeel gekomen, dat de door het UWV gedane uitlatingen niet aan de belastingdienst kunnen worden toegerekend’, en ten tweede) ‘Het Gerechtshof is ten onrechte tot het oordeel gekomen, dat geen sprake is van door het UWV gewekt vertrouwen, dat de uitkering van de ex-werknemer geen gevolgen zou hebben voor de premieheffing door de belastingdienst.’3

4 Gedifferentieerd premiepercentage Werkhervattingskas

5 Samenwerking tussen de inspecteur en het UWV

6 Het fiscale vertrouwensbeginsel

7 Beoordeling van het beroep in cassatie

8 Conclusie