Parket bij de Hoge Raad, 12-05-2020, ECLI:NL:PHR:2020:454, 19/01390
Parket bij de Hoge Raad, 12-05-2020, ECLI:NL:PHR:2020:454, 19/01390
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 mei 2020
- Datum publicatie
- 12 mei 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2020:454
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1087
- Zaaknummer
- 19/01390
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met verkrachting door het plaatsen van filmpjes op “Facebook Live”. 1. Falende bewijsklachten (art. 81 lid 1 RO). 2. Klacht over schending van de inzendtermijn. De AG ziet daarnaast aanleiding om ambtshalve opmerkingen te maken over de aan de schadevergoedingsmaatregel verbonden vervangende hechtenis. Bij de per 1 januari 2020 in werking getreden ‘Wet Usb’ is art. 36f Sr gewijzigd, in die zin dat bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel thans ingevolge art. 36f lid 5 Sr bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast in plaats van vervangende hechtenis (art. 36f lid 8 (oud) Sr). Volgens de overgangsbepalingen van de ‘Invoeringswet Usb’ heeft de wijziging van art. 36f Sr geen gevolgen voor de toepassing van een vervangende hechtenis die door de rechter is opgelegd vóór het tijdstip waarop de wijziging van dit artikel in werking treedt, dus vóór 1 januari 2020. Volgens de AG gaat het hier echter om een verandering in het sanctierecht ten gunste van de verdachte, omdat in de nieuwe wettelijke regeling is vastgelegd dat een veroordeelde niet wordt gegijzeld als hij onmachtig is te betalen. Hieraan dient, mede gelet op het ‘Scoppola’-arrest van het EHRM, onmiddellijke toepassing te worden gegeven. In navolging van AG Harteveld in zijn conclusie van 10 maart 2020, ECLI:NL:PHR:2020:207, wordt geadviseerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak in zoverre ambtshalve zal vernietigen door de vervangende hechtenis – in afwijking van het overgangsrecht – te vervangen door gijzeling zoals bedoeld in art. 6.4.20 Sv.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01390
Zitting 12 mei 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.
1 Inleiding
De verdachte is bij arrest van 8 maart 2019 door het gerechtshof Den Haag wegens “medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en medeplegen van bedreiging met verkrachting”, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van het voorarrest als bedoeld in art. 27 Sr. Daarnaast heeft het hof aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, een en ander zoals nader in het arrest is omschreven.
Het gaat in deze zaak, afgaande op de gedingstukken, kort gezegd om het volgende feitencomplex. De verdachte heeft in de periode van 1 juni 2018 tot 6 juni 2018 op “Facebook Live” filmpjes geplaatst. Daarin heeft hij samen met de medeverdachte richting de aangeefster [slachtoffer], de ex-vriendin van de verdachte, onder meer de uitlatingen “beng beng” en “[slachtoffer] doe maar aangifte dan neuk ik jou in je kont en gooi ik je in de maas” gedaan. Hierbij maakten de verdachte en de medeverdachte met hun handen een schietgebaar. Daarop heeft de aangeefster [slachtoffer] op 6 juni 2018 aangifte van bedreiging gedaan.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.J. Baumgardt, mr. P van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel komt met twee deelklachten op tegen de bewezenverklaarde bedreiging. Het tweede middel bevat een klacht over de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.
2 Het eerste middel
De eerste deelklacht van het middel houdt in dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, doordat het hof in zijn nadere bewijsoverwegingen ten onrechte heeft overwogen dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij eerder is veroordeeld voor verkrachting van het nichtje van aangeefster en dat het aannemelijk is dat aangeefster daarvan op de hoogte was.In de tweede plaats keert het middel zich tegen het oordeel van het hof dat de bedreigingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij de aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en dat zij zou kunnen worden verkracht.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 juni 2018 tot en met 6 juni 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] heeft bedreigd met verkrachting en met enig misdrijf tegen het leven gericht, door op Facebook filmpjes te publiceren waarop verdachte en/of zijn mededader opzettelijk dreigend die [slachtoffer] de woorden toevoegen:- “beng beng” en- “[slachtoffer] doe maar aangifte dan neuk ik jou in je kont en gooi ik je in de maas”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking,
“ waarbij verdachte en zijn mededader met hun handen een schietgebaar maken.”
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende – in een bijlage bij het verkorte arrest opgenomen – bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 22 februari 2019 verklaard – zakelijk weergegeven –:
Die filmpjes zijn op één dag gemaakt in een woning in Rotterdam. In de filmpjes heeft [betrokkene 1] gezegd: "Beng beng" en "[slachtoffer] doe maar aangifte dan neuk ik jou in je kont en gooi ik je in de Maas", terwijl ik hem aan het filmen was. U houdt mij voor dat ik op een van de filmpjes samen met [betrokkene 1] in beeld kom en dat we samen zeggen: "Dubbele loop. Beng beng".Ik was dronken.
De filmpjes waren 'live' op mijn Facebookaccount te zien. Die filmpjes waren voor iedereen toegankelijk. Mijn Facebook is openbaar. Iedereen kan dus zien wat op mijn Facebookaccount staat.
2. De verklaring van de verdachte.De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 juni 2018 verklaard – zakelijk weergegeven –:
Het (het hof begrijpt: de betreffende filmpjes) heeft er een paar dagen opgestaan.
Ik heb die filmpjes op 6 juni 2018 verwijderd.
3. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 25 mei 2018 van Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2018154713-1 (blz. 8 tot en 10 van het dossier met registratienummer PL1700- 2018168043). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 25 mei 2018 afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven – van [slachtoffer]:
Ik heb een relatie gehad met [verdachte]. Er is sprake geweest van huiselijk geweld. In 2015 heb ik de relatie beëindigd en ben ik in de vrouwenopvang terechtgekomen.
[verdachte] was opgepakt voor ontvoering van twee kinderen. Na zijn detentie is [verdachte] in mei 2018 weer begonnen met contact zoeken. Ik ben echt bang dat [verdachte] mij iets aan doet. [verdachte] rijdt regelmatig langs mijn woning, maakt dan schietgeluiden en plaatst deze filmpjes op Facebook.
4. Een geschrift met het opschrift proces-verbaal van aangifte van Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2018168043-1 (blz. 11 en 12 van het dossier met registratienummer PL1700- 2018168043). Dit geschrift houdt onder meer in:
als de op 7 juni 2018 afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven – van [slachtoffer]:
Ik doe wederom aangifte van bedreiging tegen mijn ex-vriend [verdachte].
Op woensdag 6 juni 2018, omstreeks 08.30 uur zag ik op het Facebookacccount van [verdachte] drie nieuwe filmpjes staan. [verdachte] filmt live op Facebook. Ik bekeek deze filmpjes en zag het volgende.
Ik zag dat [verdachte] in Rotterdam zijn auto parkeerde.
Ik zag dat [betrokkene 1] aankwam en toen deze hoorde dat [verdachte] live was, zei [betrokkene 1] vol in beeld het volgende: (2 juni 2018 om 22 minuut 25): "[betrokkene 1] back in town, wij maken jokes [slachtoffer] ik neuk je moeder, je vader, je zus en je twee broers in hun kont. Wij zijn eigen soldaten en zijn glitch gang en ma pang pang en ik ben nog nuchter wees maar blij dat ik niet gedronken heb."
Daarna zag ik dat [verdachte] met [betrokkene 1] een woning inliepen.
Ik zag dat [verdachte] filmde. Daarna hoorde ik dat [betrokkene 1] riep (1 minuut 39): "Beng beng genoeg gepraat, rapapa, denk jij wij op elkaar schieten, pp jou en jouw moeder kankermoeder, je kankermoeder, je kankermoeder, beng beng, als ik mijn beng, beng aan jou laat zien, dan ga jij popo bellen maar je krijg hem te zien wel."
Ik heb [verdachte] op het filmpje horen zeggen dat hij een pistool heeft.
Ik zie dan dat [verdachte] zijn telefoon richt op een man op de bank en ik hoor [verdachte] zeggen:(1 minuut 52) "Dat is onze scherpschutter en hij doet beng, beng undercover. Hem hoef je niet te zien, hem kom je voor deur tegen. De scherpschutter laat je moeder huilen. Mijn kind is vermoord. Kanker [slachtoffer], moet je maar niet stelen, kanker [slachtoffer], ik neuk je vader, je moeder, je zus en je broers."
In het volgende filmpje zag ik dat [betrokkene 1] weer gefilmd werd door [verdachte], Ik zag [betrokkene 1] zei (0 minuut 38): "Ik kom naar [woonplaats], ik neuk je moeder, vergeet dat niet, [slachtoffer], je moeder, beng, beng, ik neuk je moeder, vader en broertjes. [slachtoffer] je moeder, beng beng, deze scheve neus komt je moeder opeten." Ik hoorde en zag dat [betrokkene 1] zei: "Dubbele loop, enkele loop, beng beng." Ik zag ook dat [betrokkene 1] gebaren maakte met zijn vingers en een enkele loop en een dubbele loop gebaarde.' Ik zag dat [betrokkene 1] een loopstok liet zien en ik hoorde dat hij zei (2 minuut 9): "Die gaat in je moeders kut, hahahaha. Dikke kankermoeder die ik neuk met deze zulu lippen." Ik hoorde dat [verdachte] vroeg aan [betrokkene 1] over wie hij het had. Ik hoorde dat [betrokkene 1] zei: (2 minuut 28) "Over [slachtoffer] kankerhoer, je moeder [betrokkene 2] en je vader hoe die ook heet.(3 minuut 15) Ik neuk je moeder en je kanker vader, die zwarte teringaap. (3 minuut 22) [slachtoffer] je dikke moeder, doe maar aangifte ik neuk daarna jou ook in je kont en gooi je daarna in de Maas." Ik zag dat [betrokkene 1] weer schietbewegingen maakte met beide handen.Ik ben doodsbang voor [verdachte]. Ik zie dat hij [betrokkene 1] opstookt om deze dingen tegen en over mij te zeggen.
Op 3 juni 2018 zag ik op facebook ook een bericht van [verdachte] waarin hij schrijft: "Ik heb al 3 doezoe (duizend) in mijn zak, en op 13 juni ga ik naar de Fillipijnen."
Hiervan schrok ik enorm, omdat ik weet dat de Fillipijnen geen uitleveringsverdrag heeft met Nederland. Ik ben bang dat hij dan onze dochter [betrokkene 3] meeneemt naar de Fillipijnen.
Ik ben heel bang omdat [verdachte] vroeger tegen mij heeft gezegd dat hij als hij problemen heeft met iemand, deze neer schiet, en dat hij daarna naar de Fillipijnen vertrekt.
Op 6 juni 2018, om 15.35 uur zag ik [betrokkene 1] op zijn facebook staan met twee wapens, namelijk een A47 en een pistool. [betrokkene 1] had deze beide wapens tegen zijn slapen aan.
In het volgende filmpje zag ik dat [betrokkene 1] weer werd gefilmd door [verdachte]. Ik hoorde dat [betrokkene 1] zei: "beng beng, dubbele loop, enkele loop, beng beng". Ik zag ook dat [betrokkene 1] gebaren maakte met zijn vingers en een enkele loop en een dubbele loop gebaarde. Ik hoorde dat [verdachte] vroeg aan [betrokkene 1] over wie hij het had. Ik hoorde dat [betrokkene 1] zei: "Over [slachtoffer] kankerhoer. [slachtoffer] doe maar aangifte ik neuk jou ook in je kont en gooi je daarna in de Maas". Ik zag dat [betrokkene 1] weer schietbewegingen maakte met beide handen.
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juni 2018 van Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2018168043-5 (blz. 16 en 17 van het proces-verbaal met registratienummer PL1700- 2018168043). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas – zakelijk weergegeven – van de betreffende opsporingsambtenaar:Op 6 juni 2018 geeft aangeefster aan bedreigd te worden door haar ex [verdachte] en de jongen die op de video's te zien is. Zij geeft aan dat deze jongen vermoedelijk [betrokkene 1] (het hof begrijpt gelet op de aangifte: [betrokkene 1]) heet.
Aangeefster is als de dood en geeft aan dat de vriend van [verdachte] op zijn Facebook met vuurwapens te zien is. Zij neemt hierdoor de bedreigingen zeer serieus. Ook haar ex [verdachte] is eerder in verband gebracht met het voorhanden hebben van een vuurwapen.
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2018 van Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2018168043-7 (blz. 18 tot en met 20 van het proces-verbaal met registratienummer PL1700-2018168043). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas – zakelijk weergegeven – van de betreffende opsporingsambtenaar :
Op 6 juni 2-018 deed [slachtoffer] melding van bedreiging, gepleegd door haar ex-vriend [verdachte]. [verdachte] zou via Facebook middels filmpjes bedreigingen hebben geuit naar [slachtoffer].
Op 7 juni 2018 onderzocht ik, verbalisant, voornoemde beelden.
Filmpje 1
Ik hoorde een persoon zeggen dat hij onderweg was naar Rotterdam Zuid. Tevens zegt de persoon dat hij live is. De man parkeert de auto. Er komt een man aanlopen die met zijn hoofd voor de camera verschijnt: "[betrokkene 1] is back in town! wij maken jokes met jullie, ratatat! met ma pang pang. En weet je waarom? [slachtoffer] ik neuk jouw moeder en jouw vader en jouw zus en jouw twee broers in hun kont! Wij zijn van de glitch gang! en we zijn nog nuchter, wees blij dat ik niet gedronken heb?" Ze lopen samen een woning binnen. De bestuurder stelt zich voor als [verdachte] (het hof leest: [verdachte]).
Filmpje 2: Duur: 4 min 18 sec (heb hof leest [verdachte] in plaats van [verdachte]):
Ik zag dat [verdachte] zichzelf filmde terwijl hij zich in een woning bevond. Vervolgens zag ik dat hij de camera draaide naar een man (persoon 1). Deze richtte zijn vingers in de vorm van een pistool richting de camera en zei: "Beng! Beng!". Vervolgens draait de camera naar een andere gedeelte van de woning. Na 35 seconden komt persoon 1 in beeld en zegt hij: "Fuck jullie ook man, ik kom naar [woonplaats] en ik neuk jouw moeder vergeet dat niet he. Ik neuk jouw moeder en vader en jouw broers. [slachtoffer] je moeder! Beng! Beng! Fuck you" (terwijl hij zijn middelvinger opsteekt), "ik kom je halen met die kanker [betrokkene 4] of wie je ook bent, la! deze scheve neus komt jullie moeders opeten, la!". Dan komen [verdachte] en persoon 1 samen in beeld en lachen ze terwijl ze zeggen: "Dubbele loop! Beng! Beng!". Vervolgens zegt persoon 1: '[slachtoffer] je kankermoeder! [betrokkene 2] Hoe je vader ook heet! ik neuk je moeder, je vader die zwarte kanker tering aap. Je dikke kankermoeder. [slachtoffer] doe maar aangifte dan neuk ik jou in je kont en gooi ik je in de maas!".
Filmpje 3: Duur: 2 min 43 sec (het: hof leest [verdachte] in plaats van [verdachte]):
Ik zag op de beelden dezelfde woning als op film nummer 2. Ik zag dat [verdachte] en persoon 1 samen in beeld waren. Er wordt onder andere gezegd: "We hebben genoeg gepraat", "Beng! Beng!", "We schieten op jou en je moeder", "Je kankermoeder". Ongeveer na 1 min 37sec zegt [verdachte]: "als ik jou die beng beng laat zien, ga je gelijk popo bellen" [onverstaanbaar] "maar je krijgt hem te zien wel!". Dan draait de camera naar een man. [verdachte] en persoon 1 zeggen over de man: "Onze scherpschutter, la! onze neef, hij doet beng beng undercover... Hem hoef je niet te zien, hem kom je voor de deur tegen'". Dan verschijnt persoon 1 in beeld en zegt: "Hij laat je moeder huilen, 'mijn kind is vermoord!', moet je maar niet stelen kanker [slachtoffer], ik neuk jou, je moeder en je broer".”
Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverwegingen:
“Nadere bewijsoverwegingenDe verdediging heeft betoogd dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een bedreiging. De uitlatingen zijn in een lacherige sfeer gedaan terwijl de verdachte en de medeverdachte dronken waren. Bij de aangeefster heeft in redelijkheid niet de vrees kunnen ontstaan dat zij werkelijk zou worden verkracht of van het leven zou worden beroofd.
De uiting "beng, beng" wordt gedaan op een moment dat niet meer specifiek over de aangeefster wordt gesproken. Er is geen sprake van een – voor medeplegen vereiste – nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.
De uitlatingen zijn indirect gedaan. Er was geen sprake van (voorwaardelijk) opzet, in die zin dat de verdachte er rekening mee heeft moeten houden dat de gedane uitingen bekend zouden worden bij de aangeefster.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof sluit zich ten aanzien van de gevoerde verweren aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen. Het hof zal de overwegingen van de rechtbank grotendeels overnemen.
Bedreiging
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht vereist dat, toegepast op het aan de verdachte ten laste gelegde, de aangeefster [slachtoffer] daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging, dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en/of dat zij zou worden verkracht en dat het opzet van de verdachte en de medeverdachte daarop was gericht.
Het hof stelt vast dat de verdachte in de periode van 1 juni 2018 tot 6 juni 2018 op Facebook Live filmpjes heeft geplaatst, waarin hij samen met een ander richting de aangeefster, zijnde de ex-vriendin van de verdachte, de bewezenverklaarde uitlatingen heeft gedaan.
De verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zijn account op Facebook openbaar is, hetgeen betekent dat derden kennis kunnen nemen van hetgeen op dat account staat. Door van een dergelijke openbare bron gebruik te maken, moet het de verdachte duidelijk zijn geweest dat ook de aangeefster de hiervoor bedoelde filmpjes onder ogen zou kunnen krijgen. In die zin is minst genomen bewust de aanmerkelijke kans daarop aanvaard. Uit de aangifte blijkt dat de aangeefster de filmpjes ook daadwerkelijk heeft gezien.
De filmpjes bevatten teksten die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten. Deze teksten zijn gecombineerd met schietgebaren en -geluiden die ook niets aan de verbeelding overlaten. Uit de filmpjes als geheel leidt het hof af dat de uitlatingen daarin gericht zijn tot de aangeefster, ook al zit er enige tijd tussen de uitlatingen. De aangeefster heeft verklaard dat zij weet dat op de Facebook-pagina van de medeverdachte een foto staat waarop hij een 9 mm pistool in zijn handen heeft. Daar komt bij dat er in de relatie tussen de verdachte en de aangeefster sprake is geweest van huiselijk geweld. De verdachte is bovendien eerder, zo verklaarde hij ter terechtzitting in eerste aanleg, veroordeeld voor de verkrachting van het nichtje van de aangeefster. Het is aannemelijk dat de aangeefster daarvan op de hoogte was. Mede gezien deze context is het hof van oordeel dat de uitlatingen van de verdachte en de medeverdachte op Facebook Live richting de aangeefster moeten worden aangemerkt als bedreigingen die van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij de aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en dat zij zou worden verkracht. Dat de verdachte en zijn medeverdachte in het filmpje kennelijk onder invloed zijn van alcohol zijn en dat de sfeer lacherig is, doet daaraan niet af.
Medeplegen
Naar het oordeel van het hof is sprake van medeplegen. Er is sprake van een gezamenlijke uitvoering, nu de verdachte de filmpjes waarop de medeverdachte de bedreigingen jegens de aangeefster uit op zijn Facebook-pagina heeft geplaatst, hij de filmpjes pas later heeft verwijderd en hij niet is gestopt met filmen op het moment dat de medeverdachte met de bedreigingen begon. Bovendien verschijnen de verdachte en de medeverdachte op enig moment in één van de filmpjes samen in beeld, maken zij samen schietgebaren en roepen ze "beng, beng".
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging.”
De bijlage bij het verkorte arrest houdt, voor zover hier relevant, nog het volgende in:
“Wijziging bewijsoverwegingIn de bewijsoverweging op de pagina's 4 en 5 van het arrest worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Op pagina 5, in de tweede alinea, 9e regel, vervalt de aanduiding "9 mm".
In de tweede alinea op pagina 5 vervallen voorts de volgende zinnen:
De verdachte is bovendien eerder, zo verklaarde hij ter terechtzitting in eerste aanleg, veroordeeld voor de verkrachting van het nichtje van de aangeefster. Het is aannemelijk dat de aangeefster daarvan op de hoogte was.””
Eerste deelklacht
Zoals uit de hiervoor weergegeven ‘Wijziging bewijsoverwegingen’ heeft het hof in de bijlage bij het verkorte arrest de passage waartegen het middel zich keert, namelijk dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij eerder is veroordeeld voor verkrachting van het nichtje van aangeefster en dat het aannemelijk is dat aangeefster daarvan op de hoogte was, laten vervallen.
Volgens de stellers van het middel is dit niet mogelijk, omdat hier niet slechts sprake is van een verbetering of aanvulling van een bewijsoverweging, maar “van het volledig ecarteren van een door het hof in het verkorte arrest uitdrukkelijk aangevoerde bewijsoverweging”.
Met betrekking tot de vraag of deze klacht hout snijdt, moet het volgende worden vooropgesteld. Op grond van art. art. 138b Sv, in verbinding met art. 415 Sv, wordt onder een verkort arrest verstaan een arrest waarin geen (opgave van) bewijsmiddelen zijn (is) opgenomen. Indien tegen een verkort arrest een gewoon rechtsmiddel is aangewend, wordt het arrest ingevolge art. 365a lid 2 Sv – afgezien van twee zich hier niet voordoende uitzonderingen – aangevuld met de (opgave van) bewijsmiddelen bedoeld in art. 359 lid 3 Sv. Met de term 'aanvullen' heeft de wetgever tot uitdrukking willen brengen dat de verkorte uitspraak op alle overige punten aan de wettelijke eisen moet voldoen en niet op andere onderdelen dan de bewijsmiddelen en de redengevende omstandigheden kan worden aangevuld of gewijzigd.1 Naar het oordeel van de Hoge Raad brengt een redelijke wetsuitleg mee dat, nu een nadere bewijsoverweging voor het eerst in de aanvulling op een verkort arrest mag worden opgenomen, de bewijsoverweging uit een verkort arrest in de aanvulling zowel verbeterd als aangevuld mag worden.2 Dit geldt alleen voor de bewijsmotivering en dus niet voor andere onderdelen van het arrest. Het is dus niet toegestaan om pas in de aanvulling op een verkort arrest een wijziging tenlastelegging te vermelden of de bewezenverklaring, de kwalificatie, de strafmotivering of de ontnemingsbeslissing te wijzigen.3
Hetgeen in de bijlage op het verkorte arrest is opgenomen, komt erop neer dat het hof de in het middel bedoelde zinnen (“De verdachte is bovendien eerder, zo verklaarde hij ter terechtzitting in eerste aanleg, veroordeeld voor de verkrachting van het nichtje van de aangeefster. Het is aannemelijk dat de aangeefster daarvan op de hoogte was.”) uit de bewijsoverwegingen heeft geschrapt. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.8 is vooropgesteld, betreft dit naar mijn oordeel een toegestane verbetering van de bewijsmotivering. Voor zover het middel hierover beoogt te klagen, faalt het. Hierdoor faalt de eerste deelklacht ook in zijn geheel, omdat zij door de verbetering van de bewijsmotivering feitelijke grondslag ontbeert.
Tweede deelklacht
In de tweede plaats keert het middel zich tegen het oordeel van het hof dat de bedreigingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij de aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en dat zij zou kunnen worden verkracht.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met verkrachting in de zin van art. 285 Sr is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kan ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk verkracht zou kunnen worden, en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.4 Een dergelijke bedreiging kan worden gedaan met gedragingen of bewoordingen, of een combinatie van beide, die zodanig zijn dat daardoor redelijkerwijs een dergelijke vrees kan ontstaan. Ook uit bewoordingen die niet op zich al een redelijke vrees in voornoemde zin kunnen doen ontstaan, kunnen onder omstandigheden toch een strafbare bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en verkrachting opleveren. De aanwezigheid van dergelijke omstandigheden moet dan wel uit de bewijsvoering blijken.5
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] tot het bewijs heeft gebezigd waarin de woorden “wij maken jokes [slachtoffer]” zijn opgenomen. In hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte onder meer aan de hand van deze zinsnede het verweer gevoerd dat de verdachte de uitlatingen heeft gedaan “in de context van een dronken lacherige sfeer”.6 Het oordeel van het hof dat bij de aangeefster in redelijkheid de vrees in voornoemde zin kon ontstaan getuigt hierdoor – in het licht van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd – van een onjuiste rechtsopvatting. Bovendien is dat oordeel volgens de stellers van het middel onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd.
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte in de periode van 1 juni 2018 tot 6 juni 2018 op Facebook Live filmpjes heeft geplaatst, waarin hij samen met de medeverdachte richting de aangeefster, zijnde de ex-vriendin van de verdachte, de uitlatingen “beng beng” en “[slachtoffer] doe maar aangifte dan neuk ik jou in je kont en gooi ik je in de maas” heeft gedaan. Naar het oordeel van het hof bevatten deze filmpjes teksten die “aan duidelijkheid niets te wensen overlaten” en zijn de teksten gecombineerd met schietgebaren en -geluiden die “ook niets aan de verbeelding overlaten”. Daarnaast heeft het hof de omstandigheden meegewogen dat de aangeefster heeft verklaard dat zij weet dat op de Facebook-pagina van de medeverdachte een foto staat waarop hij een pistool in zijn handen heeft. Bovendien is er in de relatie tussen de verdachte en de aangeefster sprake geweest van huiselijk geweld. Het hof is mede gezien deze context van oordeel dat de uitlatingen van de verdachte en de medeverdachte op Facebook Live richting de aangeefster moeten worden aangemerkt als bedreigingen die van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij de aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en dat zij zou worden verkracht. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en komt mij ook niet onbegrijpelijk voor. Voorts heeft het hof zijn oordeel toereikend gemotiveerd, ook in het licht van hetgeen in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd omtrent de context waarin de uitlatingen zijn gedaan. Het hof heeft immers uitdrukkelijk overwogen dat aan zijn oordeel niet afdoet dat de verdachte en zijn medeverdachte in het filmpje kennelijk onder invloed van alcohol zijn en dat de sfeer lacherig is. Ook de tweede deelklacht is dus tevergeefs voorgesteld.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
3 Het tweede middel
Het middel bevat de klacht dat de redelijke termijn in cassatiefase is overschreden.
Namens de verdachte is op 12 maart 2019 cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 2 december 2019 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De klacht houdt in dat de stukken niet tijdig, te weten binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad zijn gezonden, zodat de redelijke termijn is geschonden. De inzendtermijn is met afgerond twintig dagen overschreden. Daarover wordt terecht geklaagd. Indien de Hoge Raad echter vóór 12 juli 2020 uitspraak doet, kan de overschrijding worden gecompenseerd met een voortvarende afdoening in cassatie. Doet de Hoge Raad ná 12 juli 2020 uitspraak, dan kan – gelet op de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken – worden volstaan met de vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6 lid 1 EVRM.7
Het middel kan niet tot cassatie leiden.
4. Ambtshalve overweging met betrekking tot de aan de schadevergoedingsmaatregel verbonden vervangende hechtenis
In de onderhavige zaak heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 750,00. Daarnaast is voor hetzelfde bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vijftien dagen hechtenis.
Ambtshalve merk ik, in navolging van mijn ambtgenoot Harteveld in zijn conclusie van 10 maart 2020, ECLI:NL:PHR:2020:2078 naar aanleiding van de per 1 januari 2020 in werking getreden ‘Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen’ (verder aangeduid als: Wet Usb) 9, het volgende op. Bij de Wet Usb is art. 36f Sr gewijzigd, in die zin dat bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel thans ingevolge art. 36f lid 5 Sr bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast in plaats van vervangende hechtenis (art. 36f lid 8 (oud) Sr). Volgens de overgangsbepalingen van de Invoeringswet Usb heeft de wijziging van art. 36f Sr geen gevolgen voor de toepassing van een vervangende hechtenis die door de rechter is opgelegd vóór het tijdstip waarop de wijziging van dit artikel in werking treedt, dus voor 1 januari 2020.10 Dat betekent dat volgens het overgangsrecht de vervangende hechtenis, door de rechter opgelegd vóór 1 januari 2020 – in principe – nog steeds ten uitvoer wordt gelegd als volledig verhaal onmogelijk blijkt.
Harteveld komt na een uiteenzetting van de wetsgeschiedenis en de uitgangspunten van het lex mitior-beginsel tot de conclusie dat het hier gaat om een verandering in het sanctierecht ten gunste van de verdachte. In de nieuwe wettelijke regeling, die per 1 januari 2020 is ingegaan, is namelijk expliciet vastgelegd dat gijzeling niet wordt toegepast bij gebleken betalingsonmacht in welk geval een beroep kan worden gedaan op de Minister de gijzeling om deze reden te beëindigen (art. 6.4.20 lid 3 Sv). Een dergelijke bepaling ontbreekt in art. 573 (oud) Sv met betrekking tot de vervangende hechtenis. Deze kan ongeacht betalingsonmacht ten uitvoer worden gelegd. Op grond hiervan heeft Harteveld de Hoge Raad in overweging gegeven – mede gelet op het ‘Scoppola’-arrest van het EHRM11 – onmiddellijke toepassing te geven aan de nieuwe regeling en tot ambtshalve cassatie over te gaan waarbij de Hoge Raad zelf de in het dictum van de bestreden uitspraak opgenomen zinsnede met betrekking tot de vervangende hechtenis kan vervangen door een dictum dat is gebaseerd op de gijzeling zoals bedoeld in art. 6.4.20 Sv.
Ik onderschrijf de ambtshalve overwegingen van Harteveld, die ik hierboven slechts in de kern heb samengevat en verwijs voor het overige graag naar de veel grondigere en uitvoerigere uiteenzetting in zijn conclusie.
Over art. 36f Sr in verbinding met art. 6.4.20 Sv nog het volgende. Harteveld merkt in zijn bovengenoemde conclusie in voetnoot 22 op, dat bij het schrijven van zijn conclusie op de website overheid.nl de nieuwe wet nog niet ten volle was verwerkt op het punt van art. 36f Sr. In Kluwer Navigator was dit wel gebeurd, maar daarbij bevat art. 36f lid 5 Sr een foutieve verwijzing, naar art. 6.4.19 Sv in plaats van 6.4.20 Sv. Ik heb vastgesteld dat deze foutieve verwijzing in art. 36f Sr ook in Legal Intelligence evenals op de website overheid.nl voorkomt. In het Staatsblad 2017, 82, d.d. 9 maart 2017, de publicatie van de Wet Usb, wordt onder art. X inhoudende de wijziging van art. 36f Sr in het vijfde lid echter wel degelijk verwezen naar art. 6.4.20 Sv.12
Momenteel is een Spoedreparatiewet Usb bij het parlement aanhangig. In Artikel II onderdeel A van deze reparatiewet wordt voor artikel 36f vijfde lid Sr de volgende wijziging voorgesteld: ”De zinsnede «artikel 6:4:19 van het Wetboek van Strafvordering» wordt vervangen door «artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering»”.13
Ik heb mij afgevraagd waar het dan fout is gegaan, nu reparatie kennelijk noodzakelijk is. Dat blijkt te zijn gebeurd in de Wet vergoeding affectieschade, Stb. 2018, 132, d.d. 17 mei 2018. In die wet is onder Artikel X art. 36f Sr gewijzigd en daarbij is in het vijfde lid een foutieve verwijzing naar art. 6:4:19 Sv geslopen. De Wet vergoeding affectieschade is per 1 januari 2019 in werking getreden.14 Aangezien de Wet Usb op een later moment dan de Wet vergoeding affectieschade in werking is getreden (1 januari 2020), is de ‘overrulende’ (voorwaardelijke15) wijziging van art. 36f Sr, inclusief de foutieve verwijzing in het vijfde lid van kracht geworden. Vandaar dat reparatie nodig is. Wetgeving is geen sinecure!
Dan kom ik nu toe aan mijn ambtshalve conclusie. Zoals gezegd, heeft het hof in de onderhavige zaak aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door hechtenis. Deze opgelegde sanctie is, gelet op de inmiddels van toepassing zijnde wettelijke regeling, onjuist. De rechter dient de sinds 1 januari 2020 geldende, voor de verdachte gunstigere, wettelijke bepaling toe te passen en bepalingen van overgangsrecht die hieraan in de weg staan buiten toepassing te laten wegens strijd met art. 7 EVRM en art. 15 lid 1 IVBPR. Ik zal dan ook concluderen dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak in zoverre ambtshalve zal vernietigen en de zaak zelf zal afdoen zoals hieronder zal worden vermeld.16