Home

Parket bij de Hoge Raad, 23-01-2020, ECLI:NL:PHR:2020:51, 19/03603

Parket bij de Hoge Raad, 23-01-2020, ECLI:NL:PHR:2020:51, 19/03603

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
23 januari 2020
Datum publicatie
14 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:51
Zaaknummer
19/03603

Inhoudsindicatie

In geschil is of belanghebbende voor zijn betaling van parkeerbelasting enkel mocht uitgaan van de informatie van een parkeerapp waaraan de gemeente medewerking verleent, zonder borden op straat te raadplegen.

Het gaat om het beroep in cassatie van [X], belanghebbende, tegen de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 juni 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2248.

Belanghebbende heeft op 30 juni 2017 zijn auto geparkeerd in de Utrechtsestraat in de gemeente Tilburg. Hij heeft online, via een parkeerapp op zijn mobiele telefoon, parkeerbelasting voldaan voor één uur parkeren. Dat is gedaan op basis van de informatie gegeven door de parkeerapp. De parkeerapp gaf als mogelijkheid aan dat aldaar gedurende maximaal één uur geparkeerd kon worden tegen een tarief van € 2,20. Daarvan uitgaande heeft belanghebbende dat gedaan.

Echter, het was in feite zo dat het aldaar alleen mogelijk was te parkeren tegen betaling van een dagticket.

Bij het inrijden van de Utrechtsestraat, een eenrichting straat, komt de automobilist langs een bord waarop is aangegeven dat het hier een parkeerzone betreft voor betaald parkeren met daaronder een apart onderbord met de tekst ‘alleen dagticket’. Die borden waren goed leesbaar, maar belanghebbende heeft die niet gezien. Een parkeercontroleur heeft ter plekke de fout ontdekt en heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd tot op het dagtarief.

Het procedurele standpunt van belanghebbende kan als volgt worden weergegeven. De Gemeente is contractueel (indirect) in zee gegaan met het bedrijf Park-line dat de app heeft vervaardigd. De Gemeente heeft zich contractueel verbonden om ten behoeve van de actualiteit van de app, Park-Line tijdig op de hoogte te brengen van relevante wijzigingen van parkeerverordeningen, gebiedsindelingen en tariefstructuren. Nu de Gemeente via haar website de parkeerapp van Park-line faciliteert en die de onjuiste parkeerinformatie ‘online’ aan belanghebbende heeft verstrekt, moet dat volgens belanghebbende komen voor rekening en risico van de Gemeente.

Belanghebbende stelt voorts enkel op de app te mogen vertrouwen. Hij acht zich niet gehouden om de door de app gegeven informatie te verifiëren aan de hand van parkeerinformatie die ‘offline’ beschikbaar is, met name op door de Gemeente geplaatste borden en parkeerapparatuur.

Aanvullend heeft belanghebbende gesteld dat hij temeer enkel mocht vertrouwen op de app, omdat hierin niet wordt vermeld dat de ‘online’ geleverde informatie door de gebruiker van de app moet worden vergeleken met andere parkeerinformatie, zoals die vermeld op borden.

Op grond van een en ander stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.

De Rechtbank en het Hof zijn daarentegen gekomen tot het oordeel dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht door geen kennis te nemen van de informatie op de geplaatste borden. Daarom is de heffingsambtenaar in het gelijk gesteld.

Belanghebbende komt thans in cassatie op tegen de Hofuitspraak, onder aanvoering van drie middelen, waarin wordt voortgebouwd op zijn eerdere stellingen.

De A-G vermeldt dat uit een door de Hoge Raad in 1995 gewezen arrest kan worden afgeleid dat een gemeente de verplichting heeft om parkeerders duidelijk te informeren. Ook fysiek, zoals door op parkeermeters en borden informatie te verschaffen over de verschuldigdheid van parkeerbelasting en de tariefstelling. Het komt de A-G voor dat aan de door de Hoge Raad hier aan de gemeenten gegeven instructie alleen maar een zinvolle betekenis kan toekomen als er vanuit wordt gegaan dat tegenover de plicht van een gemeente om duidelijke informatie te verschaffen, de plicht van de parkeerders staat om die informatie tot zich te nemen.

Verder wijst de A-G erop dat in de hier toepasselijke wijze van heffing bij wege van voldoening op aangifte, het initiatief en de uitvoering zijn gelegd bij de belastingplichtige zelf. Op deze rust de plicht om de relevante feiten goed op een rij te zetten voordat hij de verschuldigde parkeerbelasting voldoet. In dat kader dient een belastingplichtige parkeerder volgens de A-G mede acht te slaan op wat in verband daarmee op straat te zien is.

De A-G meent dat er geen enkele wettelijke grondslag is om daarover een anders te gaan denken als in gemeentelijke regelgeving (mede) is voorzien in digitale betaling via een app. Nu die grondslag ontbreekt, ziet de A-G geen reden om te vergen dat in de app het tegendeel zou zijn opgenomen, namelijk dat de parkeerder wel op de borden en parkeerautomaten moet letten. Zo een ‘disclaimer’ is volgens de A-G overbodig, omdat een parkeerder toch al de verplichting heeft goed om zich heen te kijken als hij ergens wil gaan parkeren.

Volgens de A-G geldt dat belanghebbende zowel verantwoordelijk is voor het gebruik van een app als voor kennisneming van de fysiek waarneembare informatie. Die moet hij met elkaar vergelijken. Als de informatie in de app afwijkt van de fysieke informatie geldt deze, als rechtstreeks afkomstig van de Gemeente. Het lijkt de A-G niet aanvaardbaar dat een app - die als zodanig geen rechtstreekse informatie bevat, maar zelf verzamelde informatie - die rechtstreekse, fysieke informatie opzij zou kunnen zetten.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 19/03603

Datum 23 januari 2020

Belastingkamer B

Onderwerp/tijdvak Parkeerbelasting 2017

Nr. Gerechtshof 18/00115

Nr. Rechtbank BRE 17/5067

CONCLUSIE

R.L.H. IJzerman

in de zaak van

[X]

tegen

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tilburg

1 Inleiding

1.1

Heden neem ik conclusie naar aanleiding van het beroep in cassatie van [X], belanghebbende, tegen de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 juni 2019 (hierna: het Hof).1

1.2

Belanghebbende heeft op 30 juni 2017 zijn auto geparkeerd in de Utrechtsestraat in de gemeente Tilburg (hierna: de Gemeente). Hij heeft online, via een parkeerapp op zijn mobiele telefoon, parkeerbelasting voldaan voor één uur parkeren. Dat is gedaan op basis van de informatie gegeven door de parkeerapp. De parkeerapp gaf als mogelijkheid aan dat aldaar gedurende maximaal één uur geparkeerd kon worden tegen een tarief van € 2,20. Daarvan uitgaande heeft belanghebbende dat gedaan.

1.3

Echter, het was in feite zo dat het aldaar alleen mogelijk was te parkeren tegen betaling van een dagticket. Dat betekent dat de parkeerder voor de hele dag parkeerbelasting moet voldoen, ongeacht een eventueel kortere feitelijke parkeerduur.

1.4

Bij het inrijden van de Utrechtsestraat, een eenrichting straat, komt de automobilist langs een bord waarop is aangegeven dat het hier een parkeerzone betreft voor betaald parkeren met daaronder een apart onderbord met de tekst ‘alleen dagticket’. Bij het Hof heeft belanghebbende gesteld dat er voor de beoordeling van het geschil van kan worden uitgegaan dat het zonebord betaald parkeren en het onderbord met de tekst “alleen dagticket” wel zichtbaar zijn geweest.

1.5

In de parkeerapp waar belanghebbende gebruik van maakte werd ten onrechte uitgegaan van een mogelijke betaling per uur, zoals wel gold in een nabij gelegen tariefzone. De verkeerde weergave in de app was veroorzaakt door een verkeerde afbakening en invoer van tariefzones.

1.6

Een parkeercontroleur heeft ter plekke de fout ontdekt en heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd tot op het dagtarief. Het daartegen gerichte bezwaar van belanghebbende is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.

1.7

Het procedurele standpunt van belanghebbende kan als volgt worden weergegeven. De Gemeente is contractueel (indirect) in zee gegaan met het bedrijf Park-line dat de app heeft vervaardigd. De Gemeente heeft zich contractueel verbonden om ten behoeve van de actualiteit van de app, Park-Line tijdig op de hoogte te brengen van relevante wijzigingen van de parkeerverordeningen van de Gebiedsbeheerder en overige relevante verordeningen, inclusief bijbehorende gebiedsindelingen en tariefstructuren.

1.8

Nu de Gemeente via haar website de parkeerapp van Park-line faciliteert en die de bovengenoemde onjuiste parkeerinformatie ‘online’ aan belanghebbende heeft verstrekt, moet dat volgens belanghebbende komen voor rekening en risico van de Gemeente.

1.9

Belanghebbende stelt voorts enkel op de app te mogen vertrouwen. Hij acht zich niet gehouden om de door de app gegeven informatie te verifiëren aan de hand van parkeerinformatie die ‘offline’ beschikbaar is, met name op door de Gemeente geplaatste borden en parkeerapparatuur. Belanghebbende ziet dat als een juridisch gevolg van het ontwikkelen en gebruiken van de onderhavige app met medewerking van de Gemeente.

1.10

Aanvullend heeft belanghebbende gesteld dat hij temeer enkel mocht vertrouwen op de app, omdat hierin niet wordt vermeld dat de ‘online’ geleverde informatie door de gebruiker van de app moet worden vergeleken met andere parkeerinformatie, zoals die vermeld op borden.

1.11

Een en ander voert belanghebbende tot het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd en moet worden vernietigd.

1.12

De Rechtbank en het Hof zijn daarentegen gekomen tot het oordeel dat belanghebbende, in het licht van de vastgestelde omstandigheden, had moeten kennis nemen van de ‘offline’ beschikbare informatie, met name die op de borden. Door dat na te laten heeft belanghebbende niet voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Daarom heeft het Hof de heffingsambtenaar in het gelijk gesteld en heeft de naheffingsaanslag in stand gelaten.

1.13

Belanghebbende komt thans in cassatie op tegen de Hofuitspraak, onder aanvoering van drie middelen, waarin wordt voortgebouwd op zijn eerdere stellingen.

1.14

De opbouw van deze conclusie is verder als volgt. In onderdeel 2 zijn de feiten en het geding in feitelijke instanties weergegeven. Onderdeel 3 bevat een uiteenzetting van het geding in cassatie. Onderdeel 4 omvat een overzicht van de relevante wetgeving, parlementaire geschiedenis, literatuur en jurisprudentie. In onderdeel 5 worden de middelen van belanghebbende beoordeeld; gevolgd door de conclusie in onderdeel 6.2

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

Het Hof heeft de feiten – voor zover in cassatie van belang – als volgt vastgesteld:

2.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 30 juni 2017 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 75,30 bestaande uit € 14,30 parkeerbelasting en € 61 kosten naheffing. De naheffingsaanslag is opgelegd ter zake van het op 30 juni 2017 omstreeks 19:34 uur parkeren op een parkeerplaats aan de Utrechtsestraat in Tilburg (…).

2.2.

Belanghebbende heeft voor het onder 2.1 genoemde parkeren online gebruik gemaakt van de parkeerapp van Park-line. De parkeer app gaf voor het aldaar parkeren de mogelijkheid aan dat gedurende maximaal één uur geparkeerd kon worden tegen een tarief van € 2,20, waarop belanghebbende vervolgens met de app de parkeerbelasting tot dat bedrag heeft voldaan.

2.3.

De parkeerplaatsen aan de Utrechtsestraat zijn in de Verordening parkeerbelastingen 2017 van de gemeente Tilburg (hierna: de Verordening) aangewezen als parkeerplaatsen voor betaald parkeren waarbij alleen geparkeerd mag worden met een geldige parkeervergunning of met een dagticket. Omdat te weinig parkeerbelasting was voldaan, is de naheffingsaanslag (het dagtickettarief minus de voldane parkeerbelasting vermeerderd met de kosten van de naheffing) aan belanghebbende opgelegd.

2.4.

De gemeente Tilburg Parkeer- en Havenbedrijf (hierna: de Gebiedsbeheerder) heeft op 19 december 2013 een overeenkomst gesloten met de coöperatie Servicehuis Parkeer- en Verblijfsrechten U.A. (SHPV) met als ingangsdatum 16 januari 2014.

In deze overeenkomst staat onder meer het volgende:

“Overwegende dat:

a. SHPV aan Gebiedsbeheerders een neutrale coöperatieve administratieve voorziening biedt ten behoeve van het vastleggen en ontsluiten van parkeer- en verblijfsrechten (...)

b. SHPV het transactieverkeer vereenvoudigt, hetgeen gemakt oplevert voor zowel Gebiedsbeheerders als providers

• voor Gebiedsbeheerders omdat SHPV de afstemming met meer Providers regelt;

• voor Providers omdat SHPV de afstemming met de Gebiedsbeheerders regelt;

• (…)

Artikel 2 - Dienstverlening RDW

(...)

2.2.

SHPV levert ten behoeve van het vastleggen en ontsluiten parkeer- en verblijfsrechten het volgende (...)

Actuele verzameling van gebieden, gebiedscoderingen en voor elk van de gebieden beschikbare parkeerrechten en verblijfsrechten (productsoorten/kaartsoorten) en tarieven;

2.7.

De Gebiedsbeheerder garandeert dat:

a. (...)

b. hij SHPV tijdig op de hoogte brengt van relevante wijzigingen van de parkeerverordeningen van de Gebiedsbeheerder en overige relevante verordeningen, inclusief bijbehorende gebiedsindelingen en tariefstructuren. (...)

Artikel 9 - Mandaat

Gebiedsbeheerder verleent hierbij aan SHPV mandaat om de volgende handelingen in zijn naam namens de Gebiedsbeheerder te verrichten:

Het registreren van de parkeerrechten en verblijfsrechten; (…)

De verschuldigde vergoedingen en betalingskortingen te berekenen en te (laten) verrekenen.”

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

2.2

De geschilomschrijving bij de Rechtbank luidde:

2.3.

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.

2.4.

De heffingsambtenaar heeft gesteld dat in de Utrechtsestraat eenrichtingsverkeer is ingesteld en alleen via de Spoorlaan is te bereiken, aldus de heffingsambtenaar. Het had belanghebbende dan duidelijk moeten zijn dat bij het verschijnen van parkeerapparatuur 51411 op parkeerapp, die alleen geschikt is voor kort parkeren, sprake was van onjuiste parkeerapparatuur. Voor belanghebbende geldt een onderzoeksplicht bij het parkeren van de auto en derhalve had het op de weg van belanghebbende gelegen om op zoek te gaan naar de juiste parkeerapparatuur, aldus nog steeds de heffingsambtenaar.

2.5.

Belanghebbende heeft gesteld dat de parkeerapparatuur voor dagtickets vanaf de parkeerplek aan de Utrechtsestraat niet te zien is en dat hij het onderbord niet heeft gezien. Uit de door de gemeente overgelegde foto’s blijkt immers dat het onderbord is gedraaid waardoor dat via de wegzijde slecht is te zien en tevens is het onderbord gebogen. Belanghebbende heeft verder gesteld dat nu de gemeente Tilburg via haar website de parkeerapp van Park-Line faciliteert en laatstgenoemde onjuiste en/of onvolledige informatie ‘online’ heeft verstrekt met betrekking tot het bewuste parkeren, die onjuiste informatie op de parkeerapp voor rekening en risico van de gemeente Tilburg dient te komen. Volgens belanghebbende is een belangrijk element van het betalen via een app nu juist dat de parkeerder niet alsnog op zoek hoeft te gaan naar parkeerapparatuur. De parkeerapp van Park-line gaf slechts parkeerapparatuur 51411 aan de Spoorlaan aan en vermeldt geen waarschuwing.

2.3

De Rechtbank heeft geoordeeld:

2.6.

Uit de jurisprudentie volgt dat de verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd en gedurende een maximale tijdsduur parkeren van een voertuig kenbaar dient te zijn gemaakt op zo een wijze, dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor dat parkeren redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geldende regels met betrekking tot verschuldigdheid van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren.

2.7.

De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat belanghebbende in de Utrechtsestraat heeft geparkeerd en voor dat parkeren parkeerbelasting is verschuldigd. De heffingsambtenaar heeft voldoende aannemelijk gemaakt, gelet op de door hem overgelegde foto's van de situatie ter plaatse en de door hem gegeven toelichting, dat voor een ieder duidelijk kon zijn dat alleen met een dagticket in de Utrechtsestraat kan worden geparkeerd. De gemeente Tilburg biedt de parkeerder de gelegenheid om zowel via parkeerapps van verschillende aanbieders als fysiek bij de parkeerapparatuur parkeerbelasting te voldoen. De parkeerder kiest uiteindelijk de wijze van betaling van de parkeerbelasting.

De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vermelde in 2.6, in beide gevallen (betaling via de app en fysiek bij de parkeerapparatuur) op de parkeerder een feitelijke onderzoeksplicht rust welk parkeertarief verschuldigd is voor de door hem gekozen parkeerlocatie. Door enkel uit te gaan van de parkeerapp van Park-line, die kennelijk parkeerapparatuur 51411 aan de Spoorlaan (dus niet Utrechtsestraat) aangaf, is belanghebbende tekort geschoten in het nakomen van de op hem rustende onderzoeksplicht ter plaatse. Hij had de digitale informatie verkregen vanuit de app dienen te controleren met de feitelijke situatie. Nalaten daarvan komt voor zijn rekening en risico.

De rechtbank komt derhalve niet toe aan de stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar verantwoordelijk is voor de inhoud van parkeerapps van derden en daarmee het risico draagt van onjuiste informatie aangeboden middels dergelijke apps.

2.8.

Gelet op het vorenstaande is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd en is het beroep ongegrond verklaard.

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

2.4

De geschilomschrijving bij het Hof luidde:

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Heffingsambtenaar is de tegengestelde opvatting toegedaan.

2.5

Het Hof heeft geoordeeld:

4.1.

Op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dat op grond van artikel 236, lid 1, van de Gemeentewet van toepassing is, kan indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de te weinig geheven belasting worden nageheven.

4.2.

Op grond van artikel 5, lid 1, van de Verordening wordt de parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.

4.3.

Volgens artikel 1, aanhef en onder d, in samenhang met artikel 1, aanhef en onder e, van de Verordening wordt onder parkeerapparatuur onder meer verstaan de centrale computer, te weten de computer van het bedrijf waarmee de gemeente Tilburg een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon.

4.4.

Ingevolge artikel 4 van de Verordening zijn de maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak vermeld in de bij deze Verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

4.5.

Uit Hoofdstuk 1 Parkeerappartuur (Hof: parkeerapparatuur) plaatsen onder 1.1. van de Tarieventabel volgt dat de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van deze Verordening voor het parkeren op parkeerapparatuur plaatsen in Tariefzone 1 € 16,50 dagticket bedraagt en voor Tariefzone 2 € 2,20 per uur of een dagticket € 16,50.

4.6.

Uit de jurisprudentie volgt dat de verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd en gedurende een maximale tijdsduur parkeren van een voertuig kenbaar dient te zijn gemaakt op zo een wijze, dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor dat parkeren redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geldende regels met betrekking tot verschuldigdheid van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren. Het zich niet voldoende op de hoogte stellen en het (als gevolg daarvan) niet naleven van die voorschriften komt voor rekening en risico van de parkeerder.

4.7.

Tussen partijen is niet in geschil dat de kaart in de door belanghebbende gebruikte parkeerapp een foute grens tussen tariefzone 1 en tariefzone 2 aangaf. Met betrekking tot het parkeervak waar belanghebbende op 30 juni 2017 heeft geparkeerd betekent dit dat ten onrechte tariefzone 2 is aangegeven in de parkeerapp, terwijl dit parkeervak is gelegen in tariefzone 1.

4.8.

Belanghebbende heeft - anders dan in het geschil bij de Rechtbank - gesteld dat voor de beoordeling van het geschil ervan kan worden uitgegaan dat het zonebord betaald parkeren en het onderbord met de tekst “alleen dagticket” wel zichtbaar is geweest. Belanghebbende heeft verder gesteld dat nu de gemeente Tilburg via haar website de parkeerapp van Park-Line faciliteert en laatstgenoemde onjuiste en/of onvolledige informatie ‘online’ heeft verstrekt met betrekking tot het parkeren, die onjuiste informatie op de parkeerapp voor rekening en risico van de gemeente Tilburg dient te komen. Volgens belanghebbende is een belangrijk element van het betalen via een app nu juist dat de parkeerder niet alsnog op zoek hoeft te gaan naar parkeerapparatuur. De parkeerapp van Parkline gaf het uurtarief aan en vermeldde niet dat gecontroleerd moest worden of de parkeergegevens kloppen. Hij mocht op de informatie in de parkeerapp vertrouwen en van hem kan niet worden verwacht dat hij deze informatie verifieert aan de hand van informatie op de borden (off-line).

4.9.

De Heffingsambtenaar heeft gesteld dat in de Utrechtsestraat eenrichtingsverkeer is ingesteld en dat deze straat alleen via de Spoorlaan is te bereiken. Bij het inrijden van de Utrechtsestraat staat een bord waarop is aangegeven dat het een parkeerzone betreft voor betaald parkeren met daaronder een apart bord met de tekst ‘alleen dagticket’. Met dat onderbord wordt duidelijk gemaakt dat er in de Utrechtsestraat alleen met een dagticket kan worden geparkeerd, aldus de Heffingsambtenaar. Voor belanghebbende geldt een onderzoeksplicht bij het parkeren van de auto en belanghebbende had moeten opmerken dat de melding op de parkeerapp (uurtarief) niet overeenstemde met de tekst op het onderbord (alleen dagticket). Belanghebbende had naar een parkeerautomaat moeten lopen om te controleren welk bedrag hij moest betalen.

4.10.

Het Hof stelt voorop dat een fout in een parkeerapp, waardoor een parkeerrecht onjuist wordt geregistreerd, gelet op artikel 9 van de Overeenkomst met SHPV, in beginsel voor risico van de Heffingsambtenaar komt.

4.11.

De vraag is vervolgens hoe dit zich verhoudt tot de op de belanghebbende rustende onderzoeksplicht. Kan bij gebruikmaking van een parkeerapp volstaan worden met raadpleging van deze parkeerapp en mag volledig worden vertrouwd op de informatie in de parkeerapp, of dient ook de informatie op de borden (off-line informatie) te worden geraadpleegd? Vervolgens is de vraag aan de orde op welke informatie een parkeerder moet afgaan als deze informatie niet met elkaar overeenstemt.

4.12.

Het Hof is van oordeel dat, gelet op het vermelde in 4.6., zowel bij betaling via een parkeerapp als fysiek bij de parkeerapparatuur op de parkeerder een feitelijke onderzoeksplicht rust welk parkeertarief verschuldigd is voor de door hem gekozen parkeerlocatie. Door uit te gaan van de parkeerapp van Parkline, die een uurtarief aangaf, en voorbij te gaan aan de informatie op de borden ter plaatse waarop is aangeven dat alleen met een dagticket kan worden geparkeerd, is belanghebbende tekort geschoten in het nakomen van de op hem rustende onderzoeksplicht. Hij had de digitale informatie verkregen vanuit de app dienen te controleren met de feitelijke situatie. Er kan dus niet worden volstaan met raadpleging van de parkeerapp. Nalaten van een controle met de feitelijke situatie komt dan voor zijn rekening en risico. Dit zou eerst anders zijn indien geen bebording aanwezig was, dan wel de situatie ter plaatse ondanks bebording onduidelijk was. Dit doet zich hier echter niet voor. De Heffingsambtenaar heeft voldoende aannemelijk gemaakt, gelet op de door hem overgelegde foto's van de situatie ter plaatse en de door hem gegeven toelichting, dat voor een ieder duidelijk kon zijn dat alleen met een dagticket in de Utrechtsestraat kan worden geparkeerd. Hieruit volgt dat indien de informatie in de feitelijke situatie niet overeenstemt met de informatie in de parkeerapp, op de informatie op de borden dient te worden afgegaan.

Dat de door belanghebbende gebruikte parkeerapp van Parkline, anders dan de door de Heffingsambtenaar genoemde parkeerapp van een andere provider, destijds geen waarschuwing en of disclaimer bevatte, maakt dit niet anders.

Het Hof heeft in aanmerking genomen dat een parkeerder niet verplicht is gebruik te maken van een parkeerapp om parkeergeld te betalen. Hij kan ook nog steeds betalen bij de parkeerautomaat. Voor zover belanghebbende heeft gesteld dat hij geen nadelen mag ondervinden van gebruik van techniek door de overheid, slaagt dit betoog dan ook niet, omdat het hier een situatie betreft waarin hij er zelf voor heeft gekozen om een techniek, in dit geval de parkeerapp, te gebruiken.

4.13.

Uit het vorenstaande volgt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

3 Het geding in cassatie

3.1

Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Tilburg (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft zijn standpunt mondeling toegelicht.

3.2

Het eerste middel van belanghebbende luidt:

Schending van het Nederlandse recht, met name art. 225 Gemeentewet in samenhang met de Verordening parkeerbelasting 2017 van de gemeente Tilburg, en van art. 8:77, lid 1, aanhef en letter b, van de Awb, daar het Hof in onderdeel 4.12 van zijn uitspraak heeft geoordeeld dat belanghebbende tekort is geschoten in het nakomen van de op hem rustende onderzoeksplicht, onder meer inhoudende dat parkeerders gehouden zijn tot offline verificatie van de informatie die via online weg door de overheid is verstrekt, ook als deze online informatie op zichzelf beschouwd volstaat om de rechtspositie van de parkeerder te bepalen, zulks ten onrechte dan wel op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen, gelet op het hiernavolgende.

3.3

Belanghebbende heeft bij het eerste middel toegelicht:

(10) Uit de jurisprudentie inzake parkeerbelastingen volgt een informatieplicht voor gemeenten en een onderzoeksplicht voor parkeerders. Deze informatieplicht en onderzoeksplicht kunnen niet los van elkaar gezien worden.

(11) De informatieplicht komt erop neer, aldus het Hof, dat de verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het, op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd en gedurende een maximale tijdsduur, parkeren van een voertuig kenbaar dient te zijn gemaakt op zo een wijze, dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor dat parkeren redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. De onderzoeksplicht van de parkeerder komt erop neer, aldus het Hof, dat van de parkeerder mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geldende regels met betrekking tot verschuldigdheid van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren. Daarbij maakt de parkeerder logischerwijs gebruik van de informatie die op grond van de hiervoor genoemde informatieplicht dient te worden verstrekt.

(12) Hoewel de rechtspraak in deze is ontwikkeld rondom casuïstiek waarbij de informatie- en onderzoeksplicht zich afspelen in de offline wereld - door betaling via een ter plaatse aanwezige parkeerautomaat - is er geen rechtsgrond op basis waarvan de verdeling tussen de informatie- en onderzoeksplicht in de online wereld anders zou moeten zijn.

(13) Het verschil ten opzichte van de traditionele offline invulling van de informatie- en onderzoeksplicht bestaat erin dat een online invulling van informatieplicht en onderzoeksplicht via een digitale omgeving verloopt. Zo stelt de gemeente parkeerinformatie beschikbaar via parkeerapps, en maakt zij betaling via die parkeerapps mogelijk. De parkeerder verricht zijn onderzoek via diezelfde parkeerapp (op basis van GPS coördinaten en gegevens over de ter plaatse geldende parkeervoorschriften, wordt geautomatiseerd onderzocht of, en hoeveel, parkeerbelasting verschuldigd is) en verricht zijn betaling van parkeerbelasting via diezelfde parkeerapp (inclusief registratie van de parkeeractie in de centrale computer van de gemeente), zoals hiervoor beschreven.

(14) Dit online onderzoek door middel van een parkeerapp omvat alle elementen die op basis van de rechtspraak rondom de onderzoeksplicht voor parkeerders zijn ontwikkeld. Niet valt in te zien dat voor de parkeerder daarnaast alsnog een (offline) onderzoeksplicht ter plaatse zou hebben te gelden, te meer in situaties waarin de gemeente weet dat er een fout zit in de kaarten. Voor zover een dergelijke onderzoeksplicht toch nog zou bestaan, dient deze aanzienlijk beperkter te zijn dan die welke geldt voor de parkeerder die zijn parkeerbelasting volledig offline voldoet. Van deze laatste mag immers wel worden verwacht dat deze een parkeerautomaat opzoekt, en derhalve dat deze de informatie in de nabijheid van die parkeerautomaat raadpleegt.

(15) Het Hof heeft dit echter miskend, door ten onrechte althans op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen, de onderzoeksplicht voor parkeerders aldus uit te leggen dat belanghebbende gehouden is tot offline verificatie van de informatie die via online weg door de gemeente Tilburg is verstrekt, ook in een geval als het onderhavige waarin de online informatie op zichzelf beschouwd volstaat om de rechtspositie van de belanghebbende te bepalen. Hiermee heeft het Hof de facto geoordeeld dat aan de onderzoeksplicht voor parkeerders niet kan worden voldaan met gebruikmaking van uitsluitend online informatie afkomstig van de betreffende gemeente, waarbij het Hof tevens nalaat inzichtelijk te maken waarom de offline situatie altijd het startpunt zou moeten zijn en prevaleert boven de online verkregen informatie.

3.4

Het tweede middel van belanghebbende luidt:

Schending van het Nederlandse recht, met name art. 225 Gemeentewet in samenhang met de Verordening parkeerbelasting 2017 van de gemeente Tilburg, en van art. 8:77, lid 1, aanhef en letter b, van de Awb, daar het Hof in onderdeel 4.10 van zijn uitspraak heeft geoordeeld dat een fout in een parkeerapp, waardoor een parkeerrecht onjuist wordt geregistreerd, in beginsel voor risico van de Heffingsambtenaar komt, waar in onderdeel 4.11 en 4.12 van zijn uitspraak het Hof echter heeft geoordeeld dat een parkeerder niet kan volstaan met raadpleging van de parkeerapp, maar de digitale informatie verkregen vanuit de parkeerapp dient te controleren met de feitelijke situatie, zulks ten onrechte dan wel op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen, gelet op het hiernavolgende.

3.5

Belanghebbende heeft bij het tweede middel toegelicht:

(16) Navolgbaar is het oordeel van het Hof in onderdeel 4.10 dat een fout in een parkeerapp, waardoor een parkeerrecht onjuist wordt geregistreerd in beginsel voor risico komt van de gemeente Tilburg.

(17) De gemeente Tilburg heeft, zoals hiervoor beschreven, een leidende en doorslaggevende rol ter zake van de aanlevering van de gegevens waarop aanbieders van parkeerapps zich bij (i) het geautomatiseerde onderzoek naar het verschuldigde parkeertarief en (ii) de voldoening van de parkeerbelasting op afdracht baseren. Daarmee dient de gemeente Tilburg dan ook het risico te dragen voor de gevolgen als die informatie fouten bevat. Datzelfde geldt ook in de offline wereld, wanneer bijvoorbeeld een parkeermeter, in beheer bij een door de gemeente gecontracteerde private partij, foutieve informatie bevat of niet juist werkt.

(18) Onnavolgbaar is het daaropvolgende oordeel van het Hof in onderdeel 4.11 en 4.12 van de uitspraak, inhoudende dat een parkeerder niet kan volstaan met raadpleging van de parkeerapp, maar de online informatie uit de parkeerapp dient te controleren met de offline situatie. Dit oordeel verhoudt zich namelijk niet met de hiervoor benoemde risicoverdeling. Door te oordelen dat de parkeerder online verkregen informatie dient te verifiëren met offline informatie, wordt immers het door de gemeente Tilburg te dragen risico volkomen uitgehold en daarmee praktisch betekenisloos. In de onderdelen 4.10 tot en met 4.12 is het Hof dan ook van onjuiste rechtsopvatting uitgegaan, dan wel zijn deze onderdelen onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd.

3.6

Het derde middel van belanghebbende luidt:

Schending van het Nederlandse recht, met name art. 225 Gemeentewet in samenhang met de Verordening parkeerbelasting 2017 van de gemeente Tilburg, en van art. 8:77, lid 1, aanhef en letter b, van de Awb, daar het Hof in onderdeel 4.12 van zijn uitspraak heeft geoordeeld dat het betoog van belanghebbende dat hij geen nadelen mag ondervinden van gebruik van techniek door de overheid niet slaagt aangezien belanghebbende ook nog steeds bij een parkeerautomaat kan betalen, en belanghebbende zelf heeft gekozen voor gebruik van de techniek die door de overheid wordt gefaciliteerd, in casu de parkeerapp, zulks ten onrechte dan wel op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen, gelet op het hiernavolgende.

3.7

Belanghebbende heeft bij het derde middel toegelicht:

(19) Het oordeel van het Hof staat haaks op de maatschappelijke ontwikkelingen, waarbij online communicatie een steeds dominantere rol speelt ten opzichte van offline communicatie. Deze tendens is ook zichtbaar voor wat betreft de communicatie tussen overheid en burger. Voorts dient de burger te kunnen vertrouwen op informatie verstrekt door of namens de overheid, ongeacht of deze nu online of offline wordt verstrekt.

(20) Uit een in december 2017 door de Nationale Ombudsman gepresenteerde visie op digitalisering in de relatie overheid-burger blijkt dat de overheid verantwoordelijkheid heeft te nemen in het geval burgers in de problemen komen als gevolg van digitalisering. Van de overheid mogen burgers verwachten, aldus de Nationale Ombudsman, dat zij problemen die burgers door het systeem ondervinden oplost. De Nationale ombudsman geeft daarbij tevens aan dat burgers mogen verwachten dat de overheid coulant is bij fouten en vergissingen die burgers onbedoeld in digitale systemen maken.

(21) De Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft in haar recente ‘position paper Dienstverlening’ heldere leidende principes geformuleerd, waaruit blijkt dat de burger moet kunnen vertrouwen op online dienstverlening door gemeenten (…):

"We bedienen inwoners en ondernemers zo goed als mogelijk op het kanaal dat zij kiezen, vanuit het principe 'online waar het kan en persoonlijk waar het moet.”

en

"Bovendien leggen we de focus op rechtvaardigheid, rechtszekerheid en eenvoud in plaats van op rechtmatigheid, waardoor inwoners en ondernemers ervaren dat we eerst regelen en pas dan reguleren."

(22) Verder zij verwezen naar advies W04.18.0230/1 van de Raad van State, verder het "Advies". In het Advies beschrijft de Raad van State de effecten, waaronder ook diverse risico's, van de digitalisering voor de rechtsstatelijke verhoudingen. De Raad van State beschrijft in het Advies dat:

"Gevreesd moet [...] worden dat vooral de burger dreigt te worden opgezadeld met de risico's, het ongemak en de nadelen van het gebruik van [...] nieuwe technieken door de overheid."

De onderhavige kwestie illustreert dat deze vrees ook realiteit kan zijn.

(23) De gemeente Tilburg heeft besloten om de heffing van parkeerbelasting te faciliteren via nieuwe technieken, zoals de door belanghebbende gebruikte app. De gemeente Tilburg heeft volledige zeggenschap over de gebruikte technieken. Als beheerder van de centrale computer besluit zij immers wie op de centrale computer mag aansluiten en met welke technieken die aansluiting mag worden gebruikt.

(24) Vervolgens is er in de aldus door de gemeente Tilburg gefaciliteerde en geselecteerde technische interactiemogelijkheid iets verkeerd gegaan - gemeente Tilburg heeft onjuiste informatie ter beschikking gesteld - waardoor de techniek een onjuiste parkeerzone heeft geselecteerd.

(25) Daarop is een parkeeractie geregistreerd in een verkeerde parkeerzone, met als uiteindelijk resultaat dat aan belanghebbende een naheffingsaanslag is opgelegd. Hier wordt duidelijk dat het de burger is die de nadelen ondervindt en draagt van digitaliseringskeuzes van de overheid, meer in het bijzonder in het geval daarbij fouten optreden. Exact het risico waar de Raad van State voor waarschuwt. Het desalniettemin doorzetten van de naheffingsaanslag is daarmee niet anders dan als onzorgvuldig en onevenredig te kwalificeren.

(26) Een ander risico waarvoor de Raad van State waarschuwt is het ontstaan van een verschil tussen de "online" en "offline" werkelijkheid. Specifiek benoemt het Advies:

"Er is een "online" wereld ontstaan naast de "offline" wereld, die elkaar beïnvloeden maar ook van elkaar kunnen verschillen en kunnen schuren (bijvoorbeeld digitale parkeerapp's waarin de informatie soms afwijkt van het parkeerbord)."

Een voor onderhavige situatie treffender voorbeeld had de Raad van State niet kunnen geven.

(27) Het vorenstaande illustreert dat (i) de Nationale Ombudsman, (ii) de Vereniging Nederlandse Gemeenten en (iii) de Raad van State onderschrijven dat de burger niet de dupe mag worden van de digitalisering bij de overheid. Het oordeel van het Hof in onderdeel 4.12 dat de burger het risico draagt voor gebruik van door de overheid aangeboden of gefaciliteerde techniek, indien de overheid naast die techniek tevens andere middelen aanbiedt of faciliteert, is tegen deze achtergrond onbegrijpelijk dan wel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.

3.8

Het verweerschrift van het College behelst dat het oordeel van het Hof juist is en dat het ingestelde beroep niet tot cassatie van de bestreden uitspraak zal kunnen leiden.

(…)

Wij zijn van mening dat er geen sprake is van schending van recht omdat middels bebording het gebied is aangegeven op welke plaatsen binnen de gemeente parkeerbelasting verschuldigd is. In dit geval is belanghebbende bij het inrijden van de Utrechtsestraat op 30 juni 2017 het zonebord betaald parkeren, met onderbord "alleen dagticket" gepasseerd. Bij het passeren van dit bord, met onderbord, is belanghebbende op de hoogte dat er in het volgende gebied alleen geparkeerd mag worden als er een dagticket wordt aangeschaft.

Voor betaling van het dagticket kan belanghebbende vervolgens gebruik maken van de parkeerautomaat of van de parkeerapp. Het is aan belanghebbende om het juiste bedrag te betalen.

4 Wet- en regelgeving, wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur

5 Beoordeling

6 Conclusie