Home

Parket bij de Hoge Raad, 19-02-2021, ECLI:NL:PHR:2021:154, 20/01940

Parket bij de Hoge Raad, 19-02-2021, ECLI:NL:PHR:2021:154, 20/01940

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
19 februari 2021
Datum publicatie
23 maart 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:154
Formele relaties
Zaaknummer
20/01940

Inhoudsindicatie

Incidentele vordering tot voeging. Vereisten voor voeging (art. 217 Rv). Precedentwerking.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 20/01940

Zitting 19 februari 2021

CONCLUSIE

E.M. Wesseling-van Gent

In de zaak

Staatsloterij B.V.

(eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident)

tegen

1. [verweerder]

(verweerder in de hoofdzaak, verweerder in het incident)

2. Stichting Loterij Incasso

(eiseres in het incident)

Het gaat in dit voegingsincident om beantwoording van de vraag of eiseres in het incident (hierna: Stichting Loterij Incasso), voldoende belang heeft om zich in cassatie te mogen voegen aan de zijde van verweerder in cassatie in de hoofdzaak (hierna: [verweerder] ).

1 Feiten en procesverloop

Feiten 1

1.1

Eiseres tot cassatie in de hoofdzaak (hierna: Staatsloterij) is de rechtsopvolger van Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij (beide entiteiten zullen in het navolgende worden aangeduid als: Staatsloterij).

Staatsloterij exploiteert de Nederlandse Staatsloterij.

1.2

[verweerder] heeft (niet aaneengesloten) gedurende 16 jaar deelgenomen aan door Staatsloterij georganiseerde loterijen. In de periode 2000-2008 heeft [verweerder] deelgenomen tot en met de trekking van 5 december 2002 en vervolgens van juni 2004 tot en met de trekking van mei 2005. Voor en na de hiervoor genoemde periode heeft [verweerder] ook gedurende perioden deelgenomen.

1.3

In de hiervoor genoemde periode heeft [verweerder] € 2.336,95 aan prijzengeld gewonnen en € 5.247,50 aan uitgaven aan loten gedaan.

1.4

Bij arrest van 28 mei 20132 heeft het gerechtshof Den Haag in een door Stichting Loterijverlies tegen Staatsloterij in 2008 aanhangig gemaakte collectieve actie (hierna: de collectieve actie) in hoger beroep voor recht verklaard dat Staatsloterij gedurende de periode 2000 tot en met 2007 misleidende mededelingen heeft gedaan over het wel- of niet-gegarandeerd zijn van de prijzen, de winkansen en het aantal gewonnen prijzen en dat Staatsloterij hierdoor in strijd heeft gehandeld met art. 6:194 (oud) BW. Daarnaast is voor recht verklaard dat Staatsloterij in 2008 misleidende mededelingen heeft gedaan over de hoogte van prijzen en hierdoor in strijd heeft gehandeld met art. 6:194 (oud) BW.

Staatsloterij en Stichting Loterijverlies hebben tegen dit arrest cassatieberoep ingesteld. Bij arrest van 30 januari 2015 heeft de Hoge Raad het door Staatsloterij ingestelde cassatieberoep verworpen, evenals het door Stichting Loterijverlies ingestelde incidentele cassatieberoep.3

Procesverloop hoofdzaak in eerste aanleg en in appel 4

1.5

[verweerder] heeft Staatsloterij gedagvaard voor de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond (hierna: de kantonrechter), en heeft daarbij, samengevat, in conventie gevorderd:

primair

i) een verklaring voor recht dat Staatsloterij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verweerder] in de zin van art. 6:194 (oud) BW dan wel art. 6:162 BW;

ii) Staatsloterij te veroordelen tot vergoeding van de door [verweerder] geleden schade, bestaande uit het negatieve contractsbelang groot € 5.247,50 minus de gewonnen prijzen groot € 2.345,05, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2000 t/m 31 december 2016, samen groot € 5.423,03 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening; en

subsidiair

1. de loterijovereenkomst tussen Staatsloterij en [verweerder] te vernietigen:

a. primair: op grond van richtlijnconforme interpretatie;

b. subsidiair: op grond van dwaling; en

c. meer subsidiair: op grond van bedrog dan wel een andere grondslag door de kantonrechter in goede justitie te bepalen.

2. Staatsloterij te veroordelen om ten titel van onverschuldigde betaling aan [verweerder] te voldoen de door hem gedane inleg over de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 groot € 5.247,50 minus de gewonnen prijzen in die periode groot

€ 2.345,05, te vermeerderen met de wettelijke rente.5

1.6

Staatsloterij heeft in conventie verweer gevoerd en een voorwaardelijke vordering in reconventie ingesteld.

1.7

De kantonrechter heeft de vorderingen van [verweerder] bij vonnis van 9 mei 2018 in conventie afgewezen.

1.8

[verweerder] is, onder aanvoering van vier grieven, van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen in conventie.

1.9

Staatsloterij heeft de grieven bestreden.

1.10

Vervolgens heeft het hof bij arrest van 7 april 2020, verkort weergegeven,:

- het vonnis van de kantonrechter vernietigd, en opnieuw rechtdoende,

- voor recht verklaard dat Staatsloterij onrechtmatig jegens [verweerder] heeft gehandeld;

- Staatsloterij veroordeeld een bedrag van € 5.423,03 aan [verweerder] te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Procesverloop hoofdzaak in cassatie en incident

1.11

Staatsloterij heeft tegen dit arrest tijdig6 cassatieberoep ingesteld.

[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping.

1.12

Stichting Loterij Incasso heeft bij incidentele conclusie gevorderd om in de onderhavige cassatieprocedure te worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van [verweerder] teneinde diens standpunt te ondersteunen.7

1.13

[verweerder] heeft zich in het incident aan het oordeel van de Hoge Raad gerefereerd.

1.14

Staatsloterij heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de Stichting Loterij Incasso in haar incidentele vordering, althans tot afwijzing van de incidentele vordering tot voeging.

2 Bespreking van de incidentele vordering tot voeging

2.1

Stichting Loterij Incasso heeft haar vordering tot voeging op de voet van art. 217 Rv en haar belang daarbij – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.

2.2

Stichting Loterij Incasso is opgericht door een (oud-)deelnemer van Stichting Loterijverlies met als reden dat in laatstgenoemde stichting, die in 2008 een collectieve actie jegens Staatsloterij aanhangig heeft gemaakt8, malversaties hebben plaatsgevonden en het nieuwe bestuur onvoldoende snelheid met de vaststelling en afwikkeling van de schade heeft betracht. Zij behartigt de belangen van personen die zich bij haar hebben aangesloten en die destijds hebben deelgenomen aan Stichting Loterijverlies en een vordering op Staatsloterij hebben, met als doel het vaststellen en incasseren van vorderingen op de Staatsloterij en het verkrijgen van vergoeding van geleden schade.9

2.3

Volgens Stichting Loterij Incasso is de uitkomst van de cassatieprocedure in de hoofdzaak van evident belang voor de rechtspositie van de benadeelden van de Staatsloterij en daarmee voor de rechtspositie van haarzelf. In het cassatieberoep komt namelijk onder meer de causaliteit tussen de onrechtmatige mededelingen van Staatsloterij en de schade van haar deelnemers aan de orde, de wijze van vaststelling van de schade en de voordeelstoerekening. Deze onderwerpen zullen stuk voor stuk ook aan de orde komen in eventuele gedingen die Stichting Loterij Incasso in de toekomst aanhangig zal moeten maken, indien geen minnelijke regeling tot stand kan worden gebracht. Ook in mogelijke toekomstige onderhandelingen tussen Staatsloterij en Stichting Loterij Incasso is de uitkomst van de voorliggende cassatieprocedure van groot belang, aldus Stichting Loterij Incasso.10

2.4

Daarnaast stelt Stichting Loterij Incasso dat de cassatieprocedure in de hoofdzaak van feitelijk belang is voor de voortgang van de vaststelling van de schade. Stichting Loterij Incasso is opgericht om tot een voortvarende schadevaststelling en -afwikkeling te komen. Vernietiging van het in deze zaak bestreden arrest zal onherroepelijk leiden tot grote vertraging in de verwezenlijking van de doelstellingen van Stichting Loterij Incasso. Het is dan ook niet ondenkbeeldig dat een voor [verweerder] nadelige uitkomst van deze cassatieprocedure gevolgen kan hebben voor de continuïteit van de stichting. Daarmee is het belang van Stichting Loterij Incasso bij haar vordering zich te mogen voegen voldoende gegeven. Haar belang overstijgt dan ook ruimschoots die van een toevallige passant die last zou kunnen hebben van een mogelijk nadelig precedent, aldus Stichting Loterij Incasso.11

2.5

Staatsloterij heeft in haar verweerschrift het belang van Stichting Loterij Incasso bij voeging in deze zaak betwist en gesteld dat niet aan de voorwaarden van art. 217 Rv is voldaan. Volgens Staatsloterij levert de angst voor een nadelig precedent geen voldoende belang op, ook niet als het gaat om precedentwerking voor vrijwel identieke zaken tegen haar. Het gestelde belang van Stichting Loterij Incasso heeft uitsluitend betrekking op de precedentwerking van het arrest in deze zaak. Zij is niet op enige wijze feitelijk of juridisch betrokken bij de rechtsverhouding tussen de Staatsloterij en [verweerder] . 12

2.6

Bovendien betwist Staatsloterij dat Stichting Loterij Incasso zelf nadelige gevolgen kan ondervinden van de precedentwerking van het door de Hoge Raad te wijzen arrest tussen de Staatsloterij en [verweerder] . Stichting Loterij Incasso stelt onder verwijzing naar haar statutaire doelstelling dat zij gerechtigd is namens haar deelnemers in rechte op te treden om betaling van de vorderingen of schadevergoeding te verkrijgen. Hieruit volgt volgens Staatsloterij niet een eigen belang bij voeging.

Daarnaast betwist Staatsloterij dat Stichting Loterij Incasso daadwerkelijk bevoegd is om namens haar deelnemers in rechte op te treden en heeft Stichting Loterij Incasso niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat zij daartoe een volmacht of lastgeving van haar deelnemers heeft gekregen. Voor zover Stichting Loterij Incasso doelt op een vordering op grond van art. 3:305a BW, geldt dat daarvan geen sprake kan zijn omdat al een vordering op grond van art. 3:305a (oud) BW door Stichting Loterijverlies is ingesteld. Het is voorts uitgesloten dat Stichting Loterij Incasso op grond van het nieuwe art. 3:305a BW (alsnog) een vordering tot schadevergoeding (te voldoen in geld) instelt. Omdat die vordering betrekking zou hebben op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden vóór 15 november 2016, zou art. 3:305a BW (oud) van toepassing zijn (art. 119a lid 2 Overgangswet Nieuw BW) en daarin is bepaald dat de rechtsvordering op grond van art. 3:305a (oud) BW niet kan strekken tot schadevergoeding te voldoen in geld (lid 3).13

2.7

[verweerder] heeft zich, zoals gezegd, gerefereerd aan het oordeel van Uw Raad.

Voeging en belang daarbij

2.8

Eenieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen (art. 217 Rv). Een dergelijke vordering kan ook (voor het eerst) in cassatie worden ingesteld.14Art. 218 Rv schrijft vervolgens voor dat de vordering tot voeging wordt ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen.

2.9

Indien aan de eis van belang is voldaan en de incidentele vordering tot voeging volgens art. 218 Rv tijdig is ingesteld, is die vordering in beginsel toewijsbaar. Aan de toewijsbaarheid kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan. Afwijzing van een incidentele vordering tot voeging wegens strijd met de goede procesorde is onder meer mogelijk indien toewijzing tot onredelijke vertraging van de hoofdzaak zou leiden (art. 20 Rv).15

2.10

De rechtspraak van de Hoge Raad vanaf eind vorige eeuw laat zien dat aan het begrip ‘belang’ in art. 217 Rv geleidelijk een ruimere invulling is gegeven dan voorheen.16 In In Hugenholtz/Heemskerk wordt m.i. terecht opgemerkt dat het niet goed mogelijk is een afdoend antwoord te geven op de vraag in welke gevallen een derde belang heeft bij een procedure die tussen andere partijen wordt gevoerd, aangezien het gaat om gevallen van verschillende aard.17

De casuïstiek blijkt bijvoorbeeld uit HR 6 september 201318 waarin de vraag aan de orde was of iemand die in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder partij was geweest in de procedure bij de rechtbank, maar zelf geen hoger beroep had ingesteld, zich in dat hoger beroep kon voegen en daarin voldoende belang had. De Hoge Raad oordeelde dat hij in verband met zijn positie bij de afwikkeling van de nalatenschap een voldoende belang tot voeging had in verband met het antwoord op de vraag welk recht op die afwikkeling van toepassing is.

2.11

Gelet op de stellingen van partijen zijn voor het onderhavige geval de uitspraken van de Hoge Raad van belang die handelen over het begrip ‘nadelige gevolgen’ en over de vraag of precedentwerking een belang is zoals bedoeld in art. 217 Rv.

2.12

Met betrekking tot een mogelijk nadelige positie als belang voor een derde om zich te mogen voegen, oordeelde de Hoge Raad in het arrest van 14 maart 200819 dat voor het aannemen van het belang bij voeging voldoende is dat een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij, aan wier zijde de derde zich voegt, de rechtspositie van de derde nadelig kan beïnvloeden.

2.13

Een nadere invulling van hetgeen onder ‘nadelige gevolgen’ dient te worden verstaan, werd vervolgens gegeven in het arrest van 12 juni 201520, waarin de Hoge Raad het volgende overwoog:

“3.2 Eenieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen (art. 217 Rv). Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768, NJ 2015/206, rov. 5.3). Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridisch gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van

in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert.”

Deze nadere invulling is herhaald in de arresten van de Hoge Raad van 11 september 201521, 15 november 201922, en van 15 januari 2021.23

2.14

M.i. zal de partij die voeging vordert omdat zij nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt, gemotiveerd dienen te stellen waaruit die nadelige gevolgen bestaan.24

2.15

In het hiervoor onder 2.13 geciteerde arrest van 12 juni 2015 oordeelde de Hoge Raad tevens dat een mogelijke precedentwerking van de uitspraak geen voldoende belang is, ook niet indien sprake is van sterk op elkaar gelijkende vorderingen of feitencomplexen tussen deels dezelfde partijen.25

Beoordeling incidentele vordering

2.16

De incidentele vordering tot voeging in cassatie is door Stichting Loterij Incasso ingesteld op de roldatum waarop [verweerder] in de hoofdzaak een verweerschrift heeft ingediend (25 september 2020). De vordering is dus tijdig ingesteld.

2.17

Stichting Loterij Incasso heeft met betrekking tot haar belang bij voeging in de eerste plaats gesteld (zie hiervoor onder 2.3) dat en waarom de uitkomst van de cassatieprocedure in de hoofdzaak van evident belang is voor de rechtspositie van de benadeelden van de Staatsloterij en daarmee voor de rechtspositie van haarzelf. Zij heeft daarmee gesteld dat de uitkomst van de hoofdzaak voor haar een belangrijk precedent vormt.

In een mogelijke precedentwerking is evenwel, zoals de Hoge Raad bij arrest van 12 juni 2015 heeft geoordeeld, als zodanig geen voldoende belang gelegen.26

2.18

Daarnaast heeft Stichting Loterij Incasso (zie hiervoor onder 2.4) gesteld dat haar belang die van een toevallige passant die last zou kunnen hebben van een mogelijk nadelig precedent overstijgt en dat het niet ondenkbeeldig is dat een voor [verweerder] nadelige uitkomst van deze cassatieprocedure gevolgen kan hebben voor de continuïteit van de stichting.

M.i. heeft Stichting Loterij Incasso haar belang bij voeging aldus onvoldoende gesubstantieerd. [verweerder] is geen deelnemer van Stichting Loterij Incasso en de stichting is niet rechtstreeks betrokken bij de vaststelling en afwikkeling van de schade van [verweerder] . Dit brengt mee dat Stichting Loterij Incasso (slechts) een derde is die eventueel gevolgen kan ondervinden van (de rechtsontwikkeling in) een uitspraak van de Hoge Raad, en dus, zoals Staatsloterij heeft aangevoerd, niet een eigen belang bij voeging heeft.

2.19

De vordering moet m.i. dan ook worden afgewezen.

3 Conclusie in het incident

De conclusie strekt tot afwijzing van de incidentele vordering tot voeging van Stichting Loterij Incasso.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

A-G