Parket bij de Hoge Raad, 17-06-2021, ECLI:NL:PHR:2021:619, 20/02734
Parket bij de Hoge Raad, 17-06-2021, ECLI:NL:PHR:2021:619, 20/02734
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 juni 2021
- Datum publicatie
- 17 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2021:619
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:14
- Zaaknummer
- 20/02734
Inhoudsindicatie
Deze conclusie is er één van drie die – mede of uitsluitend – worden genomen vanwege daarin voorkomende klachten die betrekking hebben op het zogenoemde Project 1043 dat door de Belastingdienst is opgezet ter voorkoming van systeemfraude. Daarnaast is in elk van de drie zaken in geschil of aftrek van bepaalde kosten terecht is geweigerd door de Inspecteur.
In de loop van 2021 worden 240.000 belastingplichtigen op de hoogte gebracht dat zij op een ‘fraudelijst’ van de Belastingdienst stonden die onder meer in de inkomstenbelasting werd gebruikt. Het valt te verwachten dat een aantal van hen zal vermoeden dat hun aanslag als (indirect) gevolg van hun plaatsing op die lijst is verhoogd. Maar de termijn om bezwaar en beroep in te dienen, zal in veel gevallen zijn verstreken. A-G Niessen is van mening dat zij alsnog bezwaar en beroep kunnen instellen, aangezien zij dat eerder bij gebrek aan wetenschap niet konden.
Gedurende een aantal jaren heeft de Belastingdienst aangiften inkomstenbelasting geselecteerd voor nader onderzoek met het doel ‘systeemfraude’ te bestrijden. De selectieregels werden niet bekend gemaakt. De betreffende belastingplichtigen werden ook niet over hun selectie en de reden daarvan geïnformeerd. Nadat berichten hierover bekend waren geworden in de media, heeft de Tweede Kamer een groot aantal vragen gesteld aan de regering. Onder meer werd bekend dat gedurende enige tijd het bezit van een dubbele nationaliteit dan wel de nationaliteit als zodanig als selectieregel werd gehanteerd. Ook kwam naar voren dat belastingplichtigen die eenmaal waren geselecteerd, gedurende vijf jaren daarna jaarlijks werden gevolgd met betrekking tot hun aangifte.
De selectie van aangiften met het doel systeemfraude te voorkomen vond plaats in het kader van een project van de Belastingdienst dat het nummer 1043 droeg. De namen van de betrokken belastingplichtigen werden opgenomen in de zogenoemde Fraude Signalering Voorziening (FSV) die ‘werd gebruikt voor de aanpak van systeemfraude inkomstenbelasting door interne en externe risicosignalen te registreren’, aldus een ambtelijk bericht van de Belastingdienst. De opneming in wat in de pers wel de ‘fraudelijst’ wordt genoemd, werd niet aan de betrokkenen gemeld.
De vermelding van belastingplichtigen op de lijst leidde tot onderzoek van hun belastingaangifte door de fiscus en kon ertoe leiden dat de aanslag werd verhoogd. Bij belastingplichtigen voor wie geen enkele selectieregel van toepassing was, werden de aanslagen conform de aangifte opgelegd. De vraag komt nu op of de selectie altijd op rechtmatige grond plaats vond. De belastingplichtigen in kwestie konden daar eerder niet over klagen, aangezien zij niet van de selectie op de hoogte waren.
Tijdens de gedachtewisseling met de Tweede Kamer hebben de staatssecretarissen van Financiën in 2020 medegedeeld dat Project 1043 en de Fraude Signalering Voorziening werden beëindigd.
De registraties zijn naar de mening van de A-G ‘persoonsgegevens’ in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Alle vormen van verwerking van die gegevens zijn in beginsel in strijd met het recht op privacy. Een uitzondering is toegestaan wanneer daarvoor een specifieke wettelijke regeling bestaat. De Algemene wet inzake rijksbelastingen kent een dergelijke regeling echter niet; dat heeft de Hoge Raad in een arrest uit 2017 geoordeeld. In dat arrest besliste de Hoge Raad dat fiscaal onderzoek van autogebruik door middel van flitspalen niet was toegestaan wegens gebrek aan wettelijke grondslag. De A-G is van mening dat om dezelfde reden het gebruik van de in de Projecten 1043/FSV verwerkte gegevens niet is toegestaan.
Als de Hoge Raad daar in deze zaken anders over denkt, kan het gebruik van die gegevens volgens de A-G ook om andere redenen niet zijn toegestaan, bijvoorbeeld wegens schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of bepalingen in internationale verdragen of de nationale wet.
Wanneer een belanghebbende over onrechtmatige selectie klaagt, moet de rechtmatigheid van de selectie worden beoordeeld. Indien de selectie onrechtmatig is, mogen de gegevens die de inspecteur heeft verkregen uit onderzoek dat voortvloeide uit die selectie, naar het oordeel van de A-G niet worden gebruikt bij het vaststellen van de aanslag. Een uitzondering zou kunnen worden gemaakt in geval van zeer ernstige belastingfraude.
In elk van de drie zaken waarin de A-G vandaag conclusie neemt, wordt aangevoerd dat de aangifte van de belanghebbende is geselecteerd op onrechtmatige grond. De A-G betoogt voor één van de drie zaken dat er vanuit moet worden gegaan dat de betreffende belanghebbende op een andere grond dan een eventuele vermelding in Project 1043 dan wel FSV is geselecteerd. Om die reden strekt de conclusie in die zaak ertoe dat het beroep in cassatie ongegrond wordt verklaard.
Voor de andere twee zaken betoogt de A-G dat niet kan worden vastgesteld of de aangiften zijn geselecteerd op een rechtmatige grond en, zo neen, of de eventueel onrechtmatige selectie tot gevolg heeft gehad dat de aftrek van bepaalde kosten is geweigerd. Om die reden strekt de conclusie in beide zaken ertoe dat het beroep in cassatie gegrond wordt verklaard en verwijzing volgt voor een onderzoek naar de vraag of belanghebbende is geplaatst op de lijst van Project 1043 dan wel FSV en, zo ja, of (de hoogte van) de belastingaanslag(en) het gevolg is van deze plaatsing.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/02734
Datum 17 juni 2021
Belastingkamer III
Onderwerp/tijdvak IB / PVV 2014 - 2015
Nr. Gerechtshof 19/00642;19/00643
Nr. Rechtbank AWB 18/5440;AWB 18/5441
CONCLUSIE
R.E.C.M. Niessen
in de zaak van
[X]
tegen
de Staatssecretaris van Financiën
Deze conclusie is er één van drie die – mede of uitsluitend – worden genomen vanwege daarin voorkomende klachten die betrekking hebben op het zogenoemde Project 1043 dat door de Belastingdienst is opgezet ter voorkoming van systeemfraude. In deze zaak is verder in geschil of de aftrek van specifieke zorgkosten voor de jaren 2014 en 2015 terecht is gecorrigeerd door middel van navorderingsaanslagen.
1 Inleiding
Aan [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) zijn navorderingsaanslagen IB / PVV1 voor de jaren 2014 en 2015 opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen beide aanslagen. Naar aanleiding daarvan heeft de Inspecteur2 bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank3. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.4
Vervolgens heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof5. Het Hof heeft het hoger beroep voor beide jaren ongegrond verklaard.6
Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens regelmatig beroep in cassatie ingesteld tegen de in één geschrift vervatte uitspraken van het Hof. De Staatssecretaris7 heeft een verweerschrift ingediend. Hierop heeft belanghebbende gerepliceerd. De Staatssecretaris heeft laten weten niet te zullen dupliceren.
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
Het Hof heeft de feiten als volgt vastgesteld.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2013 een bedrag van € 6.515 in aftrek gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2014 een bedrag van € 6.567 in aftrek gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2015 een bedrag van € 7.827 in aftrek gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten.
De aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 zijn op respectievelijk 11 december 2015 en 5 augustus 2016 vastgesteld overeenkomstig de aangiftes.
De Inspecteur heeft op 17 maart 2016 vragen gesteld aan belanghebbende over dé aangifte IB/PVV 2013. De brief vermeldt - voor zover hier van belang - het volgende:
“(…)
Ik heb uw aangifte inkomstenbelasting 2013 ontvangen. Om deze te kunnen beoordelen, heb ik meer informatie van u nodig. Daarom vraag ik u mij een aantal gegevens op te sturen.
(...)
Ziektekosten
U hebt in uw aangifte bij 'Specifieke zorgkosten' € 6.515 afgetrokken. Stuur mij daarom:
- een specificatie van de zorgkosten
- alle rekeningen en betalingsbewijzen zoals bankafschriften
- als u een dieet op medisch voorschrift volgde: de originele dieetverklaring, met daarop vermeld
de naam van de aandoening en de naam van het gevolgde dieet, ondertekend door de arts of diëtiste die het dieet heeft voorgeschreven
- bij aftrek voor kleding en beddengoed: de naam en geboortedatum van degene voor wie de uitgaven zijn gedaan; een beschrijving van de aard van de ziekte of invaliditeit; een overzicht van alle uitgaven voor kleding en beddengoed voor deze persoon en de nota’s en betalingsbewijzen van al deze uitgaven.
- bij vervoerskosten: een berekening van de opgevoerde kosten met de bijbehorende bewijsstukken zoals afsprakenkaarten
- de vergoedingsspecificaties van de zorgverzekeraar van alle afgetrokken kosten en/of het jaaroverzicht zorgkosten van de zorgverzekeraar
(...)”
Belanghebbende heeft de brief van 17 maart 2016 niet inhoudelijk beantwoord en geen bewijsstukken verstrekt ten aanzien van de specifieke zorgkosten.
De Inspecteur heeft bij brief van 7 april 2016 aan belanghebbende laten weten dat hij voornemens is van de aangifte IB/PVV 2013 af te wijken en geen aftrek te verlenen voor de specifieke zorgkosten. Belanghebbende heeft bij brief van 12 april 2016 gereageerd op dit voornemen.
Met dagtekening 8 juni 2016 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2013 vastgesteld en is daarbij afgeweken van de aangifte IB/PVV 2013 door de aftrekpost inzake de specifieke zorgkosten te corrigeren. Het daartegen gerichte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar afgewezen. Belanghebbende heeft tegen die beslissing op 6 december 2016 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Op 2 december 2016 heeft de Inspecteur aan belanghebbende vragen gesteld over de persoonsgebonden aftrek in de aangiftes IB/PVV 2014 en 2015 en hem verzocht deze aftrek voor 16 december 2016 te onderbouwen.
Belanghebbende heeft de vragen van verweerder bij brief van 6 december 2016, binnengekomen bij de belastingdienst op 12 december 2016, niet inhoudelijk beantwoord. Evenmin heeft hij bewijsstukken verstrekt. Belanghebbende heeft in zijn reactie het volgende aangegeven:
“(…)
ik ontving uw brieven over mijn aangifte 2014 en 2015.
uw stellingname dat mijn zorgkosten over 2013 zouden zijn afgewezen is niet juist.
Zoals reeds aangegeven heb ik beroep aangetekend bij de bestuursrechter in Arnhem, en volgens goed gebruik dient die uitspraak daarover door u te worden afgewacht. Wel heb ik de rechter gevraagd voorzover het binnen zijn mogelijkheden ligt ook over de voorliggende werkwijze van de belastingdienst te Amsterdam inzake mijn definitief vastgestelde aangiften 2014 en 2015 te beslissen.
In de brief van 13 december 2016 verzoekt de Inspecteur belanghebbende nogmaals zijn aftrek van specifieke zorgkosten in de aangiftes IB/PVV 2014 en 2015 aannemelijk te maken.
In overleg met belanghebbende is afgesproken het verzoek van de Inspecteur om informatie aan te houden in afwachting van een uitspraak op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de aanslag IB/PVV 2013.
Op 2 juni 2017 heeft een eerste onderzoek ter zitting bij de rechtbank plaatsgevonden ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2013. In het proces-verbaal van die zitting is onder meer het volgende opgenomen:
“(...)
Rechter geeft aan dat hij begrijpt hoe eiser zich vast voelt te zitten in een woud van brievenschrijverij en dat hij daar graag een oplossing voor wil vinden. Hij vraagt of de aangiftes 2010, 2011 en 2012 definitief zijn vastgesteld. Eiser en verweerder bevestigen dat. Voor 2014 en 2015 zijn de aangifte wel vastgesteld, maar verweerder kan niet bevestigen of 2014 en 2015 definitief zijn vastgesteld en of daar specifieke zorgkosten in voorkomen.
De rechter legt aan verweerder de vraag voor hoe hij aankijkt tegen 2013, rekening houdende met de kosten die in de omliggende jaren zijn opgenomen en mogelijk zijn goedgekeurd.
Verweerder kan niet bevestigen of de zorgkosten in alle jaren zijn goedgekeurd.
Aan eiser houdt de rechter voor dat er voor 2013 geen stukken in het dossier aanwezig zijn op basis waarvan de aftrek kan worden verleend.
De rechter vraagt beide partijen of ze akkoord kunnen gaan met het aanhouden van de behandeling, waarbij verweerder de gelegenheid krijgt om te kijken naar de aftrek van zorgkosten in de aangiftes 2010, 2011, 2012, 2014 en 2015 en dan een standpunt zal bepalen over de aftrek van de zorgkosten in 2013. Verweerder gaat akkoord.
Eiser wil graag toevoegen dat er niet meer inhoudelijk naar de zorgkosten in de aangiftes wordt gekeken. De partner vindt dat de zorgkosten waarvoor geen bewijsstukken hoeven worden aangeleverd sowieso moeten worden meegenomen.
Partijen gaan akkoord met het voorstel.
(...)”
In het schorsingsbesluit dat op 13 juni 2017 naar partijen is verzonden, is onder meer het volgende opgenomen:
“(...)
De behandeling van het beroep is geschorst omdat verweerder bereid is gevonden de persoonsgebonden aftrek voor uitgaven van specifieke zorgkosten die in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 is opgenomen opnieuw te beoordelen. Daarvoor wordt verweerder in de gelegenheid gesteld om de aangiften IB/PVV van eiser voor de jaren 2010, 2011, 2012, 2014 en 2015 te bekijken, enkel om vast te stellen of in die aangiftes een persoonsgebonden aftrek voor uitgaven van specifieke zorgkosten in aanmerking is genomen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat wanneer uit de definitief vastgestelde aangiftes IB/PVV voor de genoemde jaren blijkt dat een persoonsgebonden aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking is genomen, hij de rechtbank zal informeren voor welk gedeelte hij bereid is deze aftrek in de aangifte IB/PVV 2013 alsnog te accepteren. Verweerder zal deze aftrek in de definitieve aangiftes niet inhoudelijk beoordelen.
(...)”
De Inspecteur heeft in de procedure over de aanslag IB/PVV 2013 op 15 juni 2017 een nader stuk bij de rechtbank ingediend. Daarin heeft hij geschreven dat uit nader onderzoek is gebleken dat belanghebbende in de jaren 2010 tot en met 2012 de volgende specifieke zorgkosten ' in aftrek heeft gebracht: € 75 (2010), €4.337 (2011) en €5.890 (2012). De aanslagen zijn conform de aangiften vastgesteld, zonder dat onderzoek is gedaan naar de aanvaardbaarheid van de afgetrokken bedragen. Verder heeft de Inspecteur geconstateerd dat belanghebbende in de jaren 2014 en 2015 bedragen van € 6.567 (2014) en € 7.827 (2015) aan specifieke zorgkosten in aftrek heeft gebracht. Ook die aangiften zijn zonder nader onderzoek gevolgd en de aanslagen zijn conform de aangiften van belanghebbende vastgesteld. De Inspecteur heeft in het nadere stuk geconcludeerd dat de aftrek van specifieke zorgkosten in de jaren 2010 tot en met 2012, 2014 en 2015 nimmer inhoudelijk is onderzocht, dat de aanvaarding van de aftrek in geen van die jaren is gebaseerd op een ingenomen standpunt en dat daarom geen lijn is door te trekken naar het jaar 2013. Voor het jaar 2013 dient daarom volgens hem geen aftrek van specifieke zorgkosten te worden verleend.
Belanghebbende heeft in een brief van 25 juni 2017 op het nadere stuk van de Inspecteur gereageerd.
Vervolgens heeft bij de Rechtbank een tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 1 december 2017. De Rechtbank heeft op 15 januari 2018 uitspraak gedaan en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 22 januari 2018 vraagt de Inspecteur belanghebbende nogmaals om informatie met betrekking tot de door hem in de aangiftes IB/PVV 2014 en 2015 in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten.
Bij brief van 1 februari 2018 reageert belanghebbende op de brief van de Inspecteur en verwijst naar de beroepsprocedure tegen de aanslag IB/PVV 2013.
In een brief van 2 maart 2018 deelt de Inspecteur aan belanghebbende mee voornemens te zijn om navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 op te leggen. De Inspecteur is van mening dat belanghebbende de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten niet aannemelijk heeft maakt.
Op 6 maart 2018 reageert belanghebbende op de brief van de Inspecteur van 2 maart 2018. Belanghebbende meent dat op grond van het schorsingsbesluit van 2 juni 2017 de aftrek van specifieke zorgkosten in de aangiften IB/PVV 2010, 2011, 2012, 2014 en 2015 niet meer inhoudelijk beoordeeld mogen worden.
In zijn brief van 12 maart 2018 geeft de Inspecteur aan van mening te zijn dat het schorsingsbesluit van 2 juni 2017 niet betekent dat de specifieke zorgkosten over 2014 en 2015 niet meer mogen worden getoetst. Daarbij verwijst de Inspecteur naar de rechtbankuitspraak. Tevens herhaalt de Inspecteur zijn voornemen na te vorderen.
In een brief van 12 maart 2018, ontvangen op 20 maart 2018, reageert belanghebbende op de brief van de Inspecteur van 12 maart 2018 en herhaalt zijn standpunten zonder onderbouwing van zijn aangegeven specifieke zorgkosten over 2014 en 2015.
Op 12 maart 2018 heeft de Inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 opgelegd en de in die jaren eerder in aftrek aanvaarde specifieke zorgkosten nagevorderd.
Op 6 april 2018 verstuurt de Inspecteur een reactie op de brief van belanghebbende van 12 maart 2018.
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 september 2018 de bezwaren ongegrond verklaard. De uitspraken op bezwaar vermelden - voor zover hier van belang - het volgende:
“(…)
Beoordeling van uw bezwaar
U heeft middels een email van 10 september 2018 gereageerd op mijn vooraankondiging van 7 september 2018. Uw email heeft mij geen nieuwe informatie opgeleverd waardoor ik geen aanleiding heb om mijn voorgenomen standpunt te herzien.
U refereert aan een uitspraak van de belastingrechter van datum 2 juni 2017. In deze uitspraak staat dat de specifieke zorgkosten betreffende de jaren 2010, 2011, 2012, 2014 en 2015 niet meer inhoudelijk beoordeeld mogen worden.
In de brief van 12 maart 2018 refereert de heer R. de Wal aan de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 januari 2018, punt 10.
In de uitspraak van rechtbank Gelderland van 15 januari 2018 wordt in punt 10 het volgende weergegeven:
10. Eiser heeft nog naar voren gebracht dat hij in de veronderstelling verkeert dat tijdens de eerste zitting is afgesproken dat verweerder de specifieke zorgkosten in 2013 zou accepteren als in de zorgkosten in de voorafgaande jaren 2010 2011, 2012 en in de opvolgende jaren 2014 en 2015 zorgkosten in lijn zouden liggen met de zorgkosten in 2013 en de kosten in die andere jaren wel zijn geaccepteerd. Eiser gaat hierbij echter uit van een onjuiste opvatting en lezing van het proces-verbaal en het schorsingsbesluit. De rechtbank wijst erop dat tijdens de eerste zitting is afgesproken dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om de behandeling van de zorgkosten in genoemde jaren te bekijken en vervolgens de rechtbank te berichten of hij bereid is ook voor het jaar 2013 zorgkosten te accepteren. In het schorsingsbesluit is daarover opgenomen dat hij de rechtbank zal berichten voor welk gedeelte hij bereid is deze aftrek in 2013 te accepteren. In zijn brief aan de rechtbank van 15 juni 2017 heeft verweerder bericht dat dit gedeelte nihil is omdat in eerdere (en latere) jaren weliswaar zorgkosten zijn geaccepteerd, maar de kosten in eerdere jaren nooit inhoudelijk zijn beoordeeld. Van een onvoorwaardelijke toezegging door verweerder dat hij de zorgkosten ook In 2013 zou accepteren, is geen sprake. Voorzover eiser zich beroept op het vertrouwensbeginsel omdat verweerder tijdens de eerste zitting een toezegging zou hebben gedaan, faalt hij dit beroep.
Hier wordt niet aangegeven dat de toetsing over 2014 en 2015 achterwege zal blijven inzake de opgevoerde specifieke zorgkosten.
Ik kom tot dezelfde conclusie als de heer R. de Wal.
Volgens u zijn er ter zitting afspraken gemaakt met de Belastingdienst. Uit mijn informatie blijkt niet dat er dergelijke afspraken zijn gemaakt.
U stuurde geen stukken mee waaruit blijkt dat u specifieke zorgkosten heeft gehad. Ik ben daarom van plan om niet aan uw bezwaar tegemoet te komen.
Belastingrente
In artikel 30f, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna de AWR, is bepaald dat
belasting rente wordt berekend ingeval van een voorlopige aanslag, een aanslag of een navorderingsaanslag wordt vastgesteld, In artikel 30fc AWR is geregeld wanneer belastingrente in rekening wordt gebracht.
Bij het vaststellen van de definitieve aanslag is gebleken dat in de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2014 en 2015 van u de aangeleverde gegevens niet geheel juist waren en dat is dan ook aangepast. Dit heeft geresulteerd in een aanslag met een te betalen bedrag, Artikel 30fc lid 1 AWR bepaalt dat belastingrente in rekening wordt gebracht over het positieve bedrag van de aanslag.
Ik ben van mening dat de belastingrente terecht en tot het juiste bedrag in rekening is gebracht.
(...)”
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in de uitspraak van 22 januari 2019, nr. 18/00094, ECLI:NL:GHARL:2019:442 betreffende de aanslag IB/PVV 2013 onder meer als volgt geoordeeld:
“4.7. De uitlatingen van de Inspecteur, zoals weergegeven in het proces-verbaal en het schorsingsbesluit, in onderlinge samenhang bezien, kunnen objectief en redelijkerwijs bezien (vanuit het perspectief van een belastingplichtige) zo worden opgevat dat wanneer er zonder nader inhoudelijk onderzoek volledige aftrek van zorgkosten is verleend in de omliggende jaren, een navenante aftrek in 2013 door de Inspecteur zal worden verleend. Gelet hierop, alsmede op de omstandigheid dat belanghebbende inhoudelijk niet deskundig is, dient naar het oordeel van het Hof het voordeel van de twijfel op dit punt, in het kader van de behandeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel, aan belanghebbende te worden gegund. De voorwaarde voor aftrek die volgens de Inspecteur is gesteld, namelijk dat voor 2013 alleen aftrek kan volgen als de aftrek van zorgkosten van de omliggende jaren is toegestaan na een inhoudelijke toets en standpuntbepaling, blijkt onvoldoende uit de geciteerde passages. De Inspecteur heeft deze voorwaarde naar het oordeel van het Hof onvoldoende kenbaar gemaakt. Het Hof merkt nadrukkelijk nog op dat het hier gegeven oordeel van het Hof dat de Inspecteur vertrouwen heeft gewekt met betrekking tot de aftrek van specifieke zorgkosten alleen geldt voor het jaar 2013. Het proces-verbaal en het schorsingsbesluit zien immers alleen op verklaringen die de Inspecteur in het kader van aftrek in het jaar 2013 heeft gedaan. Belanghebbende kan derhalve voor andere jaren niet hierop een beroep doen.”
De Rechtbank heeft het beroep tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Rechtbank Gelderland
Voor de Rechtbank was tussen partijen in geschil of de Inspecteur terecht de aftrek van specifieke zorgkosten in de jaren 2014 en 2015 heeft gecorrigeerd door middel van navorderingsaanslagen. Dit is naar het oordeel van de Rechtbank het geval.
Aan belanghebbende komt voor de jaren 2014 en 2015 geen beroep toe op door de Inspecteur gewekt vertrouwen dat de zorgkosten volledig in aftrek zouden komen. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de Rechtbank namelijk geen feiten of omstandigheden gesteld die leiden tot de conclusie dat sprake is van in rechte te beschermen vertrouwen dat in de weg zou staan aan het opleggen van de navorderingsaanslagen.
Naar het oordeel van de Rechtbank hoefde de Inspecteur bij het opleggen van de primitieve aanslagen – na met normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangiften – in redelijkheid niet te twijfelen aan de juistheid van de in de aangiften opgenomen posten, met name de zorgkosten. Nu volgens de Inspecteur pas tijdens de procedure bij de rechtbank over de aanslag IB / PVV 2013 aan het licht is gekomen dat elke onderbouwing van de zorgkosten ontbreekt, beschikt de Inspecteur volgens de Rechtbank voor de jaren 2014 en 2015 over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.
Van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat is volgens de Rechtbank verder geen sprake. De stelling van belanghebbende dat de aangiften handmatig zijn gecontroleerd voorafgaand aan de aanslagregeling wordt door de Rechtbank verworpen, aangezien de Inspecteur onweersproken heeft verklaard dat de brieven van de Belastingdienst allen geautomatiseerd zijn aangemaakt, een voorlopig karakter hebben en dat handmatige controle achterwege is gebleven.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Voor het Hof was, voor zover in cassatie nog van belang, tussen partijen eveneens in geschil of de Inspecteur terecht de aftrek van specifieke zorgkosten voor de jaren 2014 en 2015 heeft gecorrigeerd. Naar het oordeel van het Hof bestond er voor de Inspecteur geen reden om aan de juistheid van de in de aangiften opgenomen aftrekpost in redelijkheid te twijfelen. Het was volgens het Hof zeer wel mogelijk dat deze zorgkosten in aftrek mochten worden gebracht. Het Hof is daarom van oordeel dat de Inspecteur geen ambtelijk verzuim heeft begaan door de aangiften IB / PVV voor de jaren 2014 en 2015 niet aan een nader onderzoek te onderwerpen.
Nadat belanghebbende ten aanzien van het jaar 2013 geen inhoudelijke antwoorden op de vragen betreffende de specifieke zorgkosten heeft gegeven, bestond volgens het Hof voor de Inspecteur voor het eerst aanleiding vragen te stellen over de specifieke zorgkosten voor de jaren 2014 en 2015. Dat belanghebbende de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten voor de jaren 2014 en 2015 niet kon onderbouwen vormde volgens het Hof een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De omstandigheid dat belanghebbende ervan uit is gegaan dat naar goed gebruik door het instellen van beroep inzake het jaar 2013 de Inspecteur zou wachten met het opleggen van navorderingsaanslagen 2014 en 2015, maakt volgens het Hof nog niet dat geen sprake is van een nieuw feit.
Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel ten aanzien van de jaren 2014 en 2015 slaagt naar het oordeel van het Hof niet. Voor zover de uitlatingen van de Inspecteur vertrouwen hebben kunnen wekken met betrekking tot de volledige aftrek van zorgkosten zonder nader inhoudelijk onderzoek, geldt dit volgens het Hof alleen voor het jaar 2013. Ook het betoog van belanghebbende dat de uitspraken op bezwaar ondeugdelijk zijn gemotiveerd en dat om die reden de uitspraken moeten worden vernietigd, faalt. Uit de motivering van de uitspraak op bezwaar blijkt volgens het Hof namelijk duidelijk dat de Inspecteur zich op het standpunt stelt dat er op de zitting betreffende het jaar 2013 geen afspraken zijn gemaakt ten aanzien van de jaren 2014 en 2015.
3 Het geding in cassatie
In cassatie richt belanghebbende verschillende klachten tegen het oordeel van het Hof.
De eerste klacht van belanghebbende bestrijdt als onjuist dan wel als niet naar behoren gemotiveerd het oordeel van het Hof dat belanghebbende er niet op mocht vertrouwen dat in de onderhavige jaren de aftrek van de zorgkosten zou worden geaccepteerd door de Inspecteur. Belanghebbende meent aan uitlatingen die de Inspecteur heeft gedaan tijdens de procedure over de aanslag voor het jaar 2013 vertrouwen te mogen ontlenen dat ook in de jaren 2014 en 2015 de aftrek van zorgkosten zou worden geaccepteerd zonder daarvoor een nadere onderbouwing te hoeven geven.
De tweede klacht van belanghebbende betoogt dat het Hof ten onrechte voorbij is gegaan aan de stelling van belanghebbende dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door de aanslag IB / PVV voor de jaren 2014 en 2015 conform de ingediende aangiften vast te stellen zonder de aangiften aan een (nader) onderzoek te onderwerpen.
Tot slot klaagt belanghebbende over de (mogelijke) toepassing van het zogenoemde Project 1043 in onderhavige zaak. Volgens belanghebbende zijn hij en zijn vrouw door de Belastingdienst onder dit project aangemerkt als fraudeur, als gevolg waarvan de Inspecteur volgens belanghebbende onder meer is teruggekomen op de aftrek van de zorgkosten voor de jaren 2014 en 2015. Het Hof is volgens belanghebbende ten onrechte voorbij gegaan aan deze klacht.
In het kader van de (mogelijke) toepassing van Project 1043 verzoekt belanghebbende in cassatie ook (i) de toekenning van een immateriële schadevergoeding in verband met het leed dat hij en zijn vrouw hebben ondervonden, (ii) de verwijdering van het vinkje bij zijn naam en de naam van zijn vrouw in de systemen van de Belastingdienst op straffe van een dwangsom en (iii) te bepalen dat het kantoor van de Belastingdienst in Utrecht zijn aangiften IB / PVV moet behandelen in plaats van het kantoor Amsterdam. Nu deze verzoeken ervan uit gaan dat inderdaad sprake is van toepassing van Project 1043, zal ik eerst ingaan op die vraag. Daarna kan pas worden toegekomen aan de behandeling van deze verzoeken.
Aangezien de eerste twee klachten van belanghebbende zien op de vraag of de Inspecteur de aftrek van specifieke zorgkosten voor de jaren 2014 en 2015 kon corrigeren door middel van navorderingsaanslagen, zal ik deze klachten samen behandelen (onderdeel 4). Hierna zet ik allereerst het juridisch kader uiteen voor wat betreft deze klachten, waarna ik de klachten behandel. Hierbij zal ik de tweede klacht van belanghebbende eerst behandelen, aangezien pas aan de eerste klacht wordt toegekomen indien deze klacht niet tot cassatie zou leiden.
Tot slot bespreek ik het juridisch kader voor Project 1043 (onderdelen 5 en 6), waarna ik de klachten en verzoeken van belanghebbende in dit verband behandel (onderdeel 7).