Parket bij de Hoge Raad, 15-11-2022, ECLI:NL:PHR:2022:1070, 21/03671
Parket bij de Hoge Raad, 15-11-2022, ECLI:NL:PHR:2022:1070, 21/03671
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 november 2022
- Datum publicatie
- 9 december 2022
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2022:1070
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1270
- Zaaknummer
- 21/03671
Inhoudsindicatie
A-G IJzerman heeft conclusie genomen in een zaak waarin de Inspecteur ten onrechte in een informatieverzoek aan Jersey heeft aangegeven dat er sprake was van ‘criminal tax matters’. Gevolgen voor de rechtmatigheid van de opgelegde informatiebeschikkingen? Heeft de Inspecteur ten onrechte opnieuw gevraagd naar informatie waarvan al eerder was geoordeeld dat belanghebbende die niet behoefde te geven? In hoeverre is een algemeen gevolmachtigde, bij geestelijk onvermogen van belanghebbende, verplicht informatie te verschaffen aan de Inspecteur?
Het gaat om het beroep in cassatie van de staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2021, nrs. 20/00445 en 20/00446, ECLI:NL:GHARL:2021:6902.
Aan belanghebbende zijn in 2015 en 2016 informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a van de AWR afgegeven met betrekking tot aangekondigde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 tot en met 2012.
De verzochte informatie ziet op een op Jersey gevestigde trust en de verhouding van belanghebbende tot die trust. De Inspecteur wil aan de hand van de gevraagde informatie nagaan of vermogen van en inkomsten uit de trust moeten worden toegerekend aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de informatiebeschikkingen ten onrechte zijn opgelegd.
Bij akte van 22 april 1985 is de trust opgericht naar het recht van Jersey en aldaar gevestigd. Belanghebbende, die ten tijde van de oprichting woonde in het Verenigd Koninkrijk, heeft als settlor vermogen onder trustverband geplaatst. De beheerder (trustee) beheert het trustvermogen op basis van een door belanghebbende verstrekte ‘letter of wishes’.
In een eerdere procedure heeft Rechtbank Haarlem, daarin gevolgd door Gerechtshof Amsterdam, de door de inspecteur aangebrachte correcties in de aan belanghebbende opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 tot en met 2005 ongedaan gemaakt en geoordeeld dat belanghebbende de informatieverplichting ingevolge artikel 47 van de AWR niet heeft geschonden. De inspecteur had, uitgaande van fiscale transparantie van de trust, de bezittingen van de trust rechtstreeks aan belanghebbende toegerekend.
Op 6 oktober 2014 heeft de Inspecteur, via het Central Liaison Office (het CLO), op grond van artikel 4 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staten van Jersey inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (de TIEA) de autoriteiten van Jersey om informatie verzocht betreffende de trust. In het informatieverzoek is, onder aanduiding van een ‘criminal tax matter’, tevens verzocht om informatie die ziet op een periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van de TIEA.
Op 5 januari 2015 hebben de autoriteiten van Jersey de gevraagde informatie, uitgaande van de gemelde aanwezigheid van ‘criminal tax matters’, ook met betrekking tot de periode voorafgaand aan 1 januari 2009, digitaal aangeleverd aan de Nederlandse autoriteiten. Deze informatie is op 19 januari 2015 doorgeleverd aan de Inspecteur. Naar aanleiding van de uit Jersey verkregen informatie heeft de Inspecteur de informatiebeschikkingen afgegeven.
Belanghebbende lijdt sinds 2010 aan de ziekte van Alzheimer en is niet langer in staat de huidige situatie of procedure te begrijpen. Bij akte (levenstestament) van 26 februari 2016 heeft belanghebbende zijn gemachtigde aangesteld als algemeen gevolmachtigde.
Bij het Hof heeft de Inspecteur erkend dat er geen redelijk vermoeden van overtreding van een strafrechtelijke norm bestond op het moment dat in het informatieverzoek aan de autoriteiten van Jersey gemeld werd dat sprake was van ‘criminal tax matters’. Dat brengt volgens het Hof mee dat de Inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld door in het informatieverzoek te stellen dat sprake is van ‘criminal tax matters’. Het Hof gebruikt de uit Jersey verkregen informatie daarom slechts voor zover deze ziet op de periode vanaf 1 januari 2009.
De in de informatiebeschikkingen neergelegde verzoeken om informatie van de kant van belanghebbende, alsmede door belanghebbende op te stellen overzichten, opgaven en opstellingen, die neerkomen op schriftelijke verklaringen van belanghebbende, behoeven volgens het Hof gezien de slechte gezondheidstoestand van belanghebbende, alleen te worden beantwoord indien en voor zover de gemachtigde van belanghebbende deze informatie voorhanden heeft.
Ook heeft het Hof geoordeeld dat de informatiebeschikking van 28 oktober 2015 niet kan zien op de jaren 2002 tot en met 2005, omdat de Inspecteur daarmee in feite vraagt om een herbeoordeling van het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam.
Het Hof heeft ten slotte de in de informatiebeschikkingen neergelegde vragen nader vastgesteld. De Staatssecretaris komt thans in cassatie op tegen de Hofuitspraak, onder aanvoering van twee middelen.
In het eerste middel wordt gesteld dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat een deel van het bewijsmateriaal dat is verkregen uit Jersey van gebruik moet worden uitgesloten, waardoor de informatiebeschikkingen voor zover die zien op de jaren vóór 2009, vernietigd moeten worden.
De A-G acht de desbetreffende oordelen van het Hof echter juist, zodat dit middel faalt.
In het tweede middel wordt gesteld dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de gemachtigde van belanghebbende alleen de in de informatiebeschikkingen neergelegde vragen behoeft te beantwoorden voor zover hij de benodigde informatie reeds voorhanden heeft.
De A-G merkt daarover op dat belanghebbende vertegenwoordigingsbevoegdheden heeft gegeven aan zijn gemachtigde. Deze mag die bevoegdheden uitoefenen naar - nog redelijk te achten - eigen inzicht. De strekking van de volmacht is niet om rechten te verlenen aan derden die buiten de contractuele relatie staan. Niettemin lijkt het de A-G in het maatschappelijk verkeer redelijk te achten dat de gemachtigde informatie die hij voorhanden heeft of op eenvoudige wijze kan verkrijgen, desverzocht geeft aan de Inspecteur.
Het is volgens de A-G niet in algemene termen mogelijk uit de volmacht af te leiden dat de gemachtigde verplicht is, voor zover objectief mogelijk, aan de Inspecteur de informatie te verschaffen die belanghebbende zelf niet meer kan geven gezien zijn gezondheidssituatie.
Aldus faalt ook het tweede middel.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van de Staatssecretaris ongegrond dient te worden verklaard.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03671
Datum 15 november 2022
Belastingkamer B
Onderwerp/tijdvak Informatiebeschikking 2015 en 2016
Nrs. Gerechtshof 20/00445 en 20/00446
Nrs. Rechtbank AWB 18/4446 en 18/4447
CONCLUSIE
R.L.H. IJzerman
in de zaak van
de staatssecretaris van Financiën
tegen
[X]
1 Inleiding
Heden neem ik conclusie naar aanleiding van het beroep in cassatie van de staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2021 (hierna: het Hof).1
Aan belanghebbende zijn in 2015 en 2016 informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) afgegeven met betrekking tot aangekondigde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 tot en met 2012 en een aanslag over 2013.
De verzochte informatie ziet op de onderstaande trust en de verhouding van belanghebbende tot die trust. De Inspecteur wil aan de hand van de gevraagde informatie met name nagaan of vermogen van en inkomsten uit de trust moeten worden toegerekend aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de informatiebeschikkingen ten onrechte zijn opgelegd.
Bij akte van 22 april 1985 is [A] Trust (hierna: de Trust) opgericht. De Trust is opgericht naar het recht van Jersey en aldaar gevestigd. Belanghebbende, die ten tijde van de oprichting woonde in het Verenigd Koninkrijk, heeft als settlor vermogen onder trustverband geplaatst. De beheerder (trustee) van de trust is [B] Limited. Deze beheert het trustvermogen op basis van een door belanghebbende verstrekte ‘letter of wishes’.2
Tot het vermogen van de Trust behoorden de aandelen in [C] Limited en [D] Limited, alsmede onder meer een woning in Nederland waarin belanghebbende heeft gewoond.
In een eerdere procedure heeft Rechtbank Haarlem de door de inspecteur aangebrachte correcties in de aan belanghebbende opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 tot en met 2005 ongedaan gemaakt en geoordeeld dat belanghebbende de informatieverplichting uit artikel 47 van de AWR niet heeft geschonden.3 De inspecteur had, uitgaande van fiscale transparantie van de Trust, de bezittingen van de Trust rechtstreeks aan belanghebbende toegerekend. Gerechtshof Amsterdam heeft de uitspraak van Rechtbank Haarlem bevestigd.4 Er is geen beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam, zodat die definitief geworden is.
Op 6 oktober 2014 heeft de Inspecteur, via het Central Liaison Office te Almelo (hierna: het CLO), op grond van artikel 4 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staten van Jersey inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (hierna: de TIEA) de autoriteiten van Jersey om informatie verzocht (hierna: het informatieverzoek). Het informatieverzoek bevat vragen over de Trust en [C] Limited. In het informatieverzoek is onder meer het volgende opgenomen:
Time period or taxable event for which or in relation to which the information is sought:
The information is requested for the period 1 January 2008 to 31 December 2013 inclusive.
(…)
Questions
[A] Trust5
I would like to receive all the business records of [A] Trust (this includes all correspondence, letters, memos, file notes, telephone discussions or instructions, in any form, relating to the activities of [A] Trust or relating to any correspondence between the Trustee and [X] or his authorized representative concerning [A] Trust), as from the moment it was set up until 31 December 2013 inclusive.
In my view, these business records include at least the information mentioned below regarding the period from 1 January 2008 up to and including 31 December 2013:
(…)
In het informatieverzoek is, onder aanduiding van een ‘criminal tax matter’, tevens verzocht om informatie die ziet op een periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van de TIEA:
General remark in relation to the requested information
In my opinion, this case concerns a ‘criminal tax matter’ covered by the TIEA. This means that information can be requested in relation to the period prior to the TIEA coming into force. In addition, I would like to remark that the business records of [A] Trust and [C] Limited regarding the years prior to 2009 affect the taxation of the period after 1 January 2009. These business records give insight into transparency of [A] Trust and [C] Limited and the realisation of the values in Trust and Limited. [X] ’s power of disposal of the assets can have great influence on the determination of the ultimate values. As ultimate beneficiary, [X] has an actual interest in the results of the Trust and the Limited, because these affect the valuations in the tax returns after 1 January 2009. These values are important for the valuation of the assets and liabilities (box 3) in the income tax returns. In my opinion, the result of the above is that the period in relation to which information can be requested is not limited to 1 January 2009 - 31 December 2013, but the information can be requested in relation to the entire period as from the set-up of [A] Trust and [C] Limited.
(…)
In het informatieverzoek is het vakje aangekruist met ‘investigation or prosecution of criminal tax matters’ als ‘tax purpose for which the information is requested’, met als toelichting:
Intentionally filing incorrect gift tax returns, inheritance tax returns and income tax returns regarding the years 2008 - 2012, by not mentioning the possession of foreign allocated funds is punishable under Section 69 of the General Tax Act. Therefore, I rely on the retroactive provision as referred to in Article 11, par. a of the Agreement between the Kingdom of the Netherlands and the States of Jersey for the exchange of information relating to tax matters.
(…)
Op 5 januari 2015 hebben de autoriteiten van Jersey de gevraagde informatie, uitgaande van de gemelde aanwezigheid van ‘criminal tax matters’, ook met betrekking tot de periode voorafgaand aan 1 januari 2009, digitaal aangeleverd aan de Nederlandse autoriteiten. Deze informatie is op 19 januari 2015 doorgeleverd aan de Inspecteur.
Naar aanleiding van de uit Jersey verkregen informatie heeft de Inspecteur vragen gesteld aan belanghebbende en daarop volgend informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a van de AWR aan belanghebbende afgegeven:
(i) met dagtekening 28 oktober 2015 met betrekking tot aangekondigde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2002 tot en met 2009; en
(ii) met dagtekening 22 januari 2016 met betrekking tot aangekondigde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2010 tot en met 2012 en een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2013.
Hierna gezamenlijk aangeduid als: de informatiebeschikkingen. De Inspecteur wil aan de hand van de gevraagde informatie met name nagaan of vermogen van en daardoor inkomsten uit de Trust moeten worden toegerekend aan belanghebbende.
Tegen belanghebbende en zijn gemachtigde in feitelijke instanties (hierna: de gemachtigde) is naar aanleiding van de uit Jersey verkregen informatie strafrechtelijke vervolging ingesteld. Daarbij is het kantoor van de gemachtigde doorzocht en zijn dossiers in beslag genomen.
Belanghebbende lijdt sinds 2010 aan de ziekte van Alzheimer en is niet langer in staat de huidige situatie of procedure te begrijpen. Bij akte (levenstestament) van 26 februari 2016 heeft belanghebbende de gemachtigde aangesteld als algemeen gevolmachtigde.
Na vergeefs bezwaar heeft Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) de beroepen inzake de informatiebeschikkingen ongegrond verklaard en belanghebbende een nadere termijn gesteld om alsnog de verzochte informatie te verstrekken.6
Volgens de Rechtbank is voor het antwoord op de vraag of voor een belanghebbende een verplichting bestaat aan de inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken, voldoende dat de inspecteur zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de belastingheffing ten aanzien van de belanghebbende. De bewijslast rust hierbij op de inspecteur.7
De Rechtbank stelt vast dat de vragen van de Inspecteur in wezen betrekking hebben op de vraag hoe de Trust fiscaal moet worden gekwalificeerd en dan met name of de Trust als transparant moet worden aangemerkt. Hiervoor is van belang om vast te stellen of belanghebbende over het vermogen van de Trust kan beschikken alsof het zijn eigen vermogen is.8
Belanghebbende stelt dat het CLO in het kader van zijn informatieverzoek aan Jersey onjuiste informatie heeft verstrekt - namelijk dat hij een crimineel zou zijn - teneinde van de autoriteiten van Jersey gegevens van vóór 2009 te verkrijgen.9 Belanghebbende ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan belastingontduiking. Daarom acht belanghebbende het informatieverzoek in zoverre onrechtmatig en mag de Inspecteur zich niet beroepen op de aldus verkregen gegevens.
De Rechtbank stelt vast dat het CLO in het verzoek om informatie heeft aangegeven dat het doel van het informatieverzoek is onderzoek naar het strafbare feit van artikel 69 van de AWR en niet heeft aangegeven dat belanghebbende dat artikel daadwerkelijk heeft overtreden. De Rechtbank is het eens met de stelling van de Inspecteur dat, als sprake is van een situatie waarin de Trust als transparant moet worden aangemerkt, niet valt uit te sluiten dat zal worden onderzocht of sprake is van overtreding van artikel 69 van de AWR voor wat betreft de inkomstenbelasting. Het informatieverzoek bevat in zoverre geen onjuiste informatie en de Rechtbank benadrukt in dit verband dat daarin ook niet staat dat belanghebbende een crimineel is.10
De Rechtbank komt tot het oordeel dat de Inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd - de gegevens afkomstig uit Jersey die dateren vanaf 1985 - het mogelijke heffingsbelang voor alle jaren aannemelijk heeft gemaakt.11
In hoger beroep heeft belanghebbende zich wederom op het standpunt gesteld dat de Inspecteur in het informatieverzoek aan Jersey ten onrechte heeft opgenomen dat sprake is van ‘criminal tax matters’ en dat daardoor ten onrechte informatie is gevraagd en verkregen met betrekking tot de jaren vóór 1 januari 2009. Volgens belanghebbende is sprake van onrechtmatig verkregen bewijs en dient alle informatie die is voortgekomen uit het informatieverzoek aan Jersey als bewijs te worden uitgesloten.12
De Inspecteur heeft daarop erkend dat er geen redelijk vermoeden van overtreding van een strafrechtelijke norm bestond op het moment dat in het informatieverzoek aan de autoriteiten van Jersey gemeld werd dat sprake was van ‘criminal tax matters’, maar dat dit ook niet noodzakelijk is. Volgens de Inspecteur is het voldoende dat de mogelijkheid bestaat dat het misdrijf van artikel 69 van de AWR in beeld kan komen als gevolg van de informatie die verkregen wordt aan de hand van het informatieverzoek.13
Hoewel uit het commentaar bij de Model Agreement on Exchange of Information on Tax Matters (hierna: het TIEA-modelverdrag) valt af te leiden dat de Inspecteur het opzet niet behoefde te bewijzen aan de autoriteiten van Jersey, betekent dit naar het oordeel van het Hof niet dat de Inspecteur kon stellen dat sprake was van ‘criminal tax matters’ zonder dat ook maar een redelijk vermoeden van schuld bestond. Een andersluidend oordeel zou volgens het Hof het onderscheid in artikel 11 van de TIEA tussen enerzijds ‘criminal tax matters’ en anderzijds ‘all other matters’ zinledig maken, nu, zoals de Inspecteur ter zitting heeft beaamd, alle verzoeken om informatie aan Jersey er in beginsel toe kunnen leiden dat bekend wordt dat artikel 69 van de AWR geschonden is en dat zodoende in alle verzoeken zou kunnen worden vermeld dat het om ‘criminal tax matters’ gaat.14
Naar het oordeel van het Hof mocht door de Inspecteur niet aan de autoriteiten van Jersey worden gemeld dat sprake was van een ‘investigation or prosecution of criminal tax matters’. Dat brengt volgens het Hof mee dat de Inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld door in het informatieverzoek te stellen dat sprake is van ‘criminal tax matters’.15
Vervolgens komt het Hof op basis van de feiten en omstandigheden tot het oordeel dat sprake is van in het informatieverzoek gegeven kwalificaties die - gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 november 200616 - aanleiding kunnen geven om de verkregen informatie uit te sluiten als onrechtmatig verkregen bewijs. Het Hof gebruikt de uit Jersey verkregen informatie daarom slechts voor zover deze ziet op de periode vanaf 1 januari 2009.17
De in de informatiebeschikkingen neergelegde verzoeken om informatie van de kant van belanghebbende, alsmede door belanghebbende op te stellen overzichten, opgaven en opstellingen, die neerkomen op schriftelijke verklaringen van belanghebbende, behoeven volgens het Hof gezien de slechte gezondheidstoestand van belanghebbende, alleen te worden beantwoord indien en voor zover de gemachtigde deze informatie voorhanden heeft.18
Ook heeft het Hof geoordeeld dat de informatiebeschikking van 28 oktober 2015 niet kan zien op de jaren 2002 tot en met 2005, omdat de Inspecteur daarmee in feite vraagt om een herbeoordeling van het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam (zie onderdeel 1.7 van deze conclusie).19
Het Hof heeft ten slotte de in de informatiebeschikkingen neergelegde vragen nader vastgesteld.20
De Staatssecretaris komt thans in cassatie op tegen de Hofuitspraak, onder aanvoering van twee middelen.
De opbouw van deze conclusie is verder als volgt. In onderdeel 2 zijn de feiten en het geding in feitelijke instanties weergegeven. Onderdeel 3 bevat een uiteenzetting van het geding in cassatie. Onderdeel 4 omvat een overzicht van de relevante wet- en regelgeving, parlementaire geschiedenis, jurisprudentie en literatuur. In onderdeel 5 worden de cassatiemiddelen van de Staatssecretaris beoordeeld; gevolgd door de conclusie in onderdeel 6.21
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten zijn door het Hof als volgt vastgesteld:
Bij akte van 22 april 1985 is [A] Trust (hierna: de Trust) ingesteld. De Trust is ingesteld naar het recht van het eiland Jersey en aldaar gevestigd. Belanghebbende, ten tijde van het opstellen van de akte woonachtig in het Verenigd Koninkrijk, is settlor en heeft vermogen onder trustverband geplaatst (hierna ook: het trustvermogen). De beheerder (trustee) van de Trust is [B] Limited.
In de trustakte van 22 april 1985 is in punt 15 vermeld: ‘This Trust hereby created shall be irrevocable.’ In punt 3 onder (2) is vermeld: ‘The Trustees may subject as hereinafter provided at any times by instrument nominate persons or classes of persons to be members of the class of Beneficiaries and no Beneficiary may prevent the nomination of new members it being nevertheless provided that no person who is a trustee for the time being hereof may be so nominated.’
In ‘Part II The beneficiairies’ is vermeld:
‘1. [E] of [T] France.
2. [F] of [U] France.
3. Any person who is the subject of a nomination under Clause 3(2) hereof nothwithstanding that such nomination is not in respect of a charitable purpose.’
Belanghebbende heeft in de periode 1958 tot zijn terugkeer naar Nederland in 1998 in hoofdzaak in het buitenland gewerkt en gewoond.
Tot het vermogen van de Trust behoren de aandelen in [C] Limited (hierna: [C] ). [C] heeft in 1995 een woning, [a-straat 1] in [Q] , gekocht. Deze woning is vanaf 22 juni 1998 bewoond door belanghebbende en wordt door belanghebbende van [C] gehuurd. Tot het vermogen van de Trust behoren eveneens de aandelen in [D] Limited (hierna: [D] ). Deze vennootschap is statutair gevestigd in Gibraltar. Tot het vermogen van [C] en [D] behoort een in Portugal, aan de [c-straat 1] te [R] gelegen woning waar belanghebbende in het verleden (mede) heeft verbleven.
Met dagtekening 23 september 2002 heeft belanghebbende een “letter of wishes” aan de trustee gestuurd ter vervanging van een eerdere “letter of wishes” van 25 april 1996. In deze “letter of wishes” heeft belanghebbende onder meer als zijn wens geuit dat na zijn overlijden de belangen van de Trust in [C] en [D] worden verkocht en dat de opbrengst hiervan wordt belegd. Verder heeft belanghebbende als zijn wens geuit dat de inboedel van de woningen in [S] en Portugal naar [G] gaat en dat deze persoon 25% van het jaarlijkse inkomen van de Trust ontvangt, met een minimum van € 20.000. Voor de overige 75% van het jaarlijkse inkomen van de Trust, met een minimum van € 60.000 heeft belanghebbende als wens geuit dat deze ten goede komen aan liefdadigheidsinstellingen die door de trustees worden aangewezen en in ieder geval aan twee met name genoemde instellingen.
De Trust heeft in de periode van 28 december 1990 tot en met 1 maart 1993 zes overeenkomsten van levensverzekering afgesloten bij in Nederland gevestigde verzekeringsmaatschappijen. Belanghebbende is op deze polissen als begunstigde aangewezen.
Op 11 oktober 2005 is tussen [C] en Rijkswaterstaat Noord-Holland overeenstemming bereikt over de verkoop van de woning te [Q] . [C] heeft op 16 oktober 2006 een andere woning verkregen, [b-straat 1] in [Q] . Belanghebbende heeft deze woning voor aankoop bezichtigd en is betrokken geweest bij de aankoop van deze woning. Belanghebbende was tot 7 november 2007 ingeschreven op het adres [a-straat 1] en vanaf deze datum ingeschreven op het adres [b-straat 1] in [Q] .
Tot de gedingstukken behoort een balans van de Trust per 31 december 2005. Hierin is vermeld dat de bezittingen bestaan uit “participations", “quoted investments”, “loans” (aan [G] ), “debtors” en “bank accounts”. Het vermogen van de Trust bedraagt volgens dit overzicht € 2.175.029.
Bij het opleggen van de aanslagen inkomstenbelasting 2002 tot en met 2005 is de Inspecteur afgeweken van de aangiftes en heeft hij correcties aangebracht die zijn gebaseerd op het standpunt dat de Trust op grond van artikel 13 van het Haags Trustverdrag dan wel fraus legis genegeerd dient te worden en dat, uitgaande van transparantie van de Trust, belanghebbende onmiddellijk aandeelhouder is van [C] en [D] (hierna gezamenlijk ook: de ltd's) en dat de overige bezittingen van de Trust tot de grondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende dienen te worden gerekend. Daarbij heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 47 van de AWR de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard.
Op 13 mei 2009 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden in verband met (onder andere) de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2002, 2003, 2004 en 2005. Van dit hoorgesprek is door de Inspecteur een verslag opgemaakt. Hierin is onder meer geschreven dat van de zijde van de Belastingdienst is opgemerkt dat informatie uit Jersey kan worden opgevraagd.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 14 september 2009 de bezwaren inzake de aanslagen IB/PVV 2003 tot en met 2005 ongegrond verklaard. Bij uitspraak op bezwaar van 1 oktober 2009 is het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2002 gegrond verklaard en is op de berekende belasting in box 1 een korting van € 38.565 toegepast wegens een onverrekend verlies uit aanmerkelijk belang van vóór 2001.
Bij uitspraak van 27 januari 2011 heeft de Rechtbank Haarlem de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de correcties ongedaan gemaakt. De Rechtbank Haarlem heeft daarbij bepaald dat belanghebbende niet artikel 47 van de AWR geschonden had.
Bij uitspraak van 8 november 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5802, heeft het Gerechtshof te Amsterdam het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank Haarlem bevestigd. Daarbij is bevestigd dat belanghebbende artikel 47 van de AWR niet had geschonden. In dat verband heeft het gerechtshof niet aannemelijk geacht dat belanghebbende kon beschikken over de gevraagde jaarstukken (r.o. 5.4). Tegen deze uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam is geen beroep in cassatie ingesteld.
Hierna heeft de Inspecteur de volgende primitieve aanslagen IB/PVV opgelegd: 2007 (met dagtekening 9 juni 2010), 2008 (met dagtekening 2 januari 2013), 2009 (met dagtekening 27 februari 2013), 2010 (met dagtekening 15 augustus 2013), 2011 (met dagtekening 7 juni 2014) en 2012 (met dagtekening 24 juni 2014). De primitieve aanslag 2006 is opgelegd vóór 9 juni 2010.
Op 6 oktober 2014 heeft de Inspecteur via de Central Liaison Office te Almelo (hierna: CLO) aan de autoriteiten in Jersey op de voet van artikel 4 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staten van Jersey inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (hierna: de TIEA) informatie gevraagd over de Trust (hierna: het informatieverzoek). In het informatieverzoek is het volgende opgenomen:
“Time period or taxable event for which or in relation to which the information is sought:
The information is requested for the period 1 January 2008 to 31 December 2013 inclusive.
Reason for requesting information from 2008
Section 16, par 4 of the Dutch General Tax Act determines that, if too little tax has been levied on a part of the object of any tax which is held or has emerged abroad, additional tax assessments can be made until 12 years after the tax debt came about.
Information requested:
On 22 April 1985, [X] set up a trust, named [A] Trust. The Trust is formally set up by [H] Limited, [d-straat 1] , [V] Jersey. Trustee was toen [H] Limited, [B] [e-straat 1] , [V] , Jersey [...] . Later on, [B] took over the role of trustee. Beneficiaries are the persons mentioned in part 2 of the Second Schedule: two French charities and the persons added by the trustee. [X] is one of the beneficiaries.
Over the years, [X] has drawn up several letters of wishes. The NTCA assumes that he drew up a letter of wishes on or around the date the Trust was set up. The content of this letter of wishes is unknown to the NTCA. On 25 April 1996, [X] drew up a new letter of wishes, of which the content is also unknown. On 23 September 2002, [X] replaces the old letter of wishes by the new one. This letter of wishes shows that [X] is closely involved and that he made two Dutch charities and a certain person ‘" [G] ” beneficiaries after his death. The details of this person were made illegible. The authorised representative, [J] , is given an important role in the execution of [X] 's wishes.
The NTCA has no annual accounts of the Trust, apart from one A4 paper with the heading: “Balance Sheet (as at 3 1 December 2005)”. At the end of 2005, the equity of the Trust amounts to
€ 2,175,029.
The participation in the balance sheet is probably [C] Ltd. This is also the most important possession of the trust. The Trust incorporated this company in 1995. [C] Ltd is a company incorporated under Jersey law and is registered with the Chamber of Commerce in Jersey under no. 62795. The business address is [d-straat 1] [V] , Jersey. The (practically) sole activity of [C] Ltd is investing in a villa in the Netherlands. [X] re-emigrated from Belgium to the Netherlands on 22 June 1998. In the meantime, he also lived in Spain and in the UK. His wife does not come with him to the Netherlands.
Questions
[A] Trust
I would like to receive all the business records of [A] Trust (this includes all correspondence, letters, memos, file notes, telephone discussions or instructions, in any form, relating to the activities of [A] Trust or relating to any correspondence between the Trustee and [X] or his authorized representative concerning [A] Trust), as from the moment it was set up until 31 December 2013 inclusive.
In my view, these business records include at least the information mentioned below regarding the period from 1 January 2008 up to and including 31 December 2013:
I. What type of Trust is [A] Trust (for example, a discretionary trust, a lift interest trust, a purpose trust, etc.)?
II. Copies of the following documents relating to [A] Trust
a. The trust deed and any amending deeds;
b. Letter of indemnity;
c. Letter of wishes;
d. Declaration of Trust;
e. Memorandum or deed of addition;
f. Authorisations (for example for granting loans to beneficiaries, or for making certain investments);
g. Notarial deeds of transfer of assets and private agreements;
h. All correspondence (such as bank statements, authorisation forms, opening forms, closing forms) with regard to bank accounts of [A] Trust and its subsidiaries; i. Computer files relating to [A] Trust;
j. Any letters, memos, emails, file notes of telephone discussions or instructions, in any form, which refer to or contain details of the settlor(s) or beneficiaries of [A] Trust;
k. All documents concerning the settled funds/assets and any other property held by the trustee; the management and investment of those funds/assets and the distribution of any of the assets, capital or income held in trust.
III. Copies of any financial accounts or statements, relating to [A] Trust, prepared by or on behalf of the trustees of [H] Limited/ [B] which include the period in whole or in part.
IV. Details of all depositions or payments (including the amounts and dates) made by the trustee to [X] or his dependents during the period; whether directly or indirectly and whether by loan, gift, transfer or any other means whatsoever or made to any other person at their request, will or instruction.
V. Order or client form, or management agreement which states which services are exactly ordered, and who are the beneficiaries of the trust (KYC = Know Your Client);
VI. Copies of any other correspondence (not already provided under II-V above) between the trustees and [X] .
[C] Limited
I would like to receive all the business records of [C] Limited (this includes all correspondence, letters, memos, file notes, telephone discussions or instructions, in any form, relating to the activities of [C] Limited or relating to any correspondence between the director/management and [X] or his authorized representative concerning [C] Limited), as from the moment it was set up until 31 December 2013 inclusive.
In my view, these business records include at least the information mentioned below regarding the period from 1 January 2008 up to and including 31 December 2013:
I. Copies of the following documents relating to [C] Limited
a. Authorisations (for example for granting loans to beneficiaries, or for making certain investments);
b. Notarial deeds of transfers of assets and private agreements;
c. All correspondence (such as bank statements, authorisation forms, opening forms, closing forms) with regard to bank accounts of [C] Limited and its subsidiaries;
d. Computer files relating to [C] Limited;
e. Any letters, memos, emails, file notes of telephone discussions or instructions, in any form, which refer to or contain details of the beneficiaries of [C] Limited;
f. All documents concerning the settled funds/assets and any other property' held by the director, the management and investment of those funds/assets and the distribution of any of the assets, capital or income held in limited.
II. Copies of any financial accounts or statements, relating to [C] Limited and its subsidiaries, prepared by or on behalf of the director/management of [B] which include the period in whole or in part.
III. Details of all depositions or payments (including the amounts and dates) made by the Limited/director to [X] or his dependents during the period; whether directly or indirectly and whether by loan, gift, transfer or any other means whatsoever or made to any other person at their request, will or instruction.
IV. Order or client form, or management agreement which states which services are exactly ordered, and who are the beneficiaries of the Limited (KYC = Know Your Client);
V. Copies of any other correspondence (not already provided under I - IV above) between the director/management and [X] .
General remark in relation to the requested information
In my opinion, this case concerns a ‘criminal tax matter’ covered by the TIEA. This means that information can be requested in relation to the period prior to the TIEA coming into force. In addition, I would like to remark that the business records of [A] Trust and [C] Limited regarding the years prior to 2009 affect the taxation of the period after 1 January 2009. These business records give insight into transparency of [A] Trust and [C] Limited and the realisation of the values in Trust and Limited. [X] ’s power of disposal of the assets can have great influence on the determination of the ultimate values. As ultimate beneficiary, [X] has an actual interest in the results of the Trust and the Limited, because these affect the valuations in the tax returns after 1 January 2009. These values are important for the valuation of the assets and liabilities (box 3) in the income tax returns. In my opinion, the result of the above is that the period in relation to which information can be requested is not limited to 1 January 2009 - 31 December 2013, but the information can be requested in relation to the entire period as from the set-up of [A] Trust and [C] Limited.
(...)
Tax purpose for which the information is requested. Please indicate:
□ determination, assessment & collection of taxes
□ recovery and enforcement of tax claims
□ investigation of civil tax matters
X investigation or prosecution of criminal tax matters
□ other (please specify):
Intentionally filing incorrect gift tax returns, inheritance tax returns and income tax returns regarding the years 2008-2012, by not mentioning the possession of foreign allocated funds is punishable under Section 69 of the General Tax Act. Therefore, I rely on the retroactive provision as referred to in Article 11, par. a of the Agreement between the Kingdom of the Netherlands and the States of Jersey for the exchange of information relating to tax matters.
(...)
Power of disposition - income tax interest requirement
In 1985, the Supreme Court pronounced judgement that is vital for the (Dutch) foundation, and that also applies to other allocated funds, such as the Trust and Limited, according to the general assumptions in the literature. The question that raised in the judgement, was whether a taxpayer- sole director of a foundation - had such power of disposition of the assets available that they should be allocated to him.
In HR 30 October 1985, no. 22715, BNB 1986/16 in r.o. 42, the Supreme Court took into consideration that:
"If it is established that a taxpayer can dispose of the available assets of the foundation as if it were his own assets, there is no need to meet the requirement as referred to in the plea, to treat the available assets of the foundation as if they were the taxpayer's own assets for the levy of income and wealth tax.”
The independence of the foundation (Trust/Limited) is absent if founders/capital providers/directors/beneficiaries can dispose of the foundation's assets as if they were their own assets, according to the judgement pronounced with regard to income tax. In that case the assets of the foundation and the income resulting from it, are allocated to them who have the disposition of power.
In this case, it is vital for the levy of taxes in the Netherlands to be able to prove the transparency of [A] Trust and [C] Limited, and to show that the assets of [A] Trust and [C] Limited remained in disposal of [X] , as if they were his own assets. To substantiate this transparency the accounts of [A] Trust and [C] Limited are very important sources of information.
In order to prove this transparency it is especially important to know the facts and circumstances in the period before 2009. To a major extent, the execution of the events in this period determine whether the assets of [A] Trust and [C] Limited remained in disposal of [X] as if they were his own assets. For the levy of income tax for the years 2009 to 2013 inclusive, the NTCA also has to prove the transparency with regard to the assets.
The events in the years before 2009 form the basis for this transparency. The information regarding this period is vital for the determination of the tax obligations for the years 2009-2013 inclusive.
(...)
Request to refrain from notifying the taxpayer(s) involved. Please indicate:
X Yes □ No
If yes, please indicate the reason(s):
□ disclosure might identify a person who has provided information
□ there are reasonable grounds for suspecting that the taxpayer has committed a relevant criminal offence
X disclosure of that information would prejudice the assessment or collection of tax
□ other (please specify):
(…)”
Op 5 januari 2015 hebben de autoriteiten van Jersey de gevraagde informatie, ook met betrekking tot de periode vóór 1 januari 2009, digitaal aangeleverd aan de Nederlandse autoriteiten. Op 19 januari 2015 is deze informatie in handen gekomen van de Inspecteur.
Op 29 juni 2015 stuurt de Inspecteur met betrekking tot de aangifte inkomstenbelasting 2013 een brief aan belanghebbende. Hierin staat onder meer:
“Ik verzoek u de volgende vragen te beantwoorden:
1. Hoe heeft u de hoogte van de verkrijgingsprijzen van [D] Limited en [C] Limited bepaalt?
2. Graag zie ik bewijsstukken tegemoet welke aannemelijk maken dat de verkrijgingsprijs van [D] Limited € 362.014 en [C] Limited € 677.796 bedraagt.
3. Datzelfde geldt voor de schuld in verband met de financiering van het aanmerkelijk belang.
4. Verder ontvang ik graag de (volledige) jaarstukken van [D] Limited en [C] Limited over de jaren 2010 tot en met 2013. Met volledige jaarstukken bedoel ik de stukken waaruit alle bezittingen en schulden blijken en niet alleen dat deel dat in de Nederlandse vennootschapsbelasting betrokken wordt.
5. [D] Limited en [C] Limited bezitten onroerende zaken. Ik ontvang graag per huurder een opgave van de betaalde huurpenningen én de betalingsbewijzen, over de periode 2010 tot en met 2013.
6. Indien u zelf huurder annex gebruiker van de onroerende zaken (geweest) bent ontvang ik van u eenzelfde overzicht en een opstelling van de dagen waarop u van de onroerende zaken gebruik gemaakt heeft.
7. Als u geen huur betaald heeft in de periode 2010 tot en 2013 dan verzoek ik u toe te lichten waarom de betaling van huurpenningen achterwege gebleven is.
8. Op grond van artikel 12a Wet LB 1964 dient iedere aanmerkelijk belanghouder een zogenaamd gebruikelijk loon te hanteren. Ik zie dat u geen loon uit zowel [D] Limited als [C] Limited genoten heeft. Graag verneem ik van u waarom u geen rekening houdt met dit gebruikelijk loon.
Overig vermogen
Uit aan mij ter beschikking staande informatie blijkt dat u één (of meer) bank- en spaarrekeningen in het buitenland heeft (gehad). In de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2013 zie ik voor het eerst dat opgaaf wordt gedaan van een buitenlandse bankrekening, [001] met een saldo van € 58.218. Graag ontvang ik van u een opgave van uw bank- en spaarrekeningen, deposito's, effectenrekeningen enz. welke door u in de periode 2010 tot en 2013 buiten Nederland zijn aangehouden. Tevens verzoek ik u de bankafschriften per bankrekening te verstrekken.”
Bij brief van (vrijdag) 3 juli 2015 heeft de Inspecteur navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2002 tot en met 2009 aangekondigd, alsmede boetes en gevraagd om nadere informatie. In deze brief is het volgende opgenomen:
"Uit de informatie die ik uit Jersey heb ontvangen komt naar voren dat u mijn vragen eenvoudig had kunnen beantwoorden omdat u en uw gemachtigde over de gevraagde informatie beschikten of konden beschikken door navraag te doen bij de trustee. U had wel degelijk inzage in de jaarstukken, zelfs al vanaf 1985, welke jaarstukken u nota bene hebt ondertekend (bijlage 2). U gaf, strikte instructies aan de trustee, onder andere over uitkeringen uit de trust en de wijze van instrueren (bijlage 3). En uw gemachtigde, [J] trad namens u zeer directief op richting de trustee. Zo blijkt uit het mapje ‘Correspondence 2008' dat hij op 21 augustus 2008 per email de trustee instrueert hoe de reactie richting de Nederlandse Belastingdienst moet zijn om vooral te benadrukken dat het gaat om een discretionaire irrevocable trust (bijlage 4). Voor het ten onrechte niet of onvolledig verstrekken van belangrijke stukken, zoals jaarstukken heb ik het voornemen aan u zogenoemde informatiebeschikkingen af te geven.”
In de informatiebeschikking van 28 oktober 2015 is het volgende opgenomen:
"2. De gevraagde inlichtingen (zie mijn brief van 3 juli 2015. kenmerk [...] )
2. Alle documenten (telefoonverslagen, overeenkomstenjaarrekeningen, emails, brieven enz.) ter inzage te verstrekken die door de trustee danwel de besturen van de Limiteds aan uw cliënt danwel [J] verstrekt zijn.
3. Een overzicht van betalingen tussen uw cliënt en de trust. Onder betalingen versta ik o.a. betalingen van uw cliënt aan de trust (zoals stortingen, verstrekte leningen, schenkingen) en betalingen van de trust aan uw cliënt (zoals uitkeringen, leningen, etc.).
4. Ik vroeg uw cliënt om een overzicht van betalingen tussen u en [C] Limited. Onder betalingen versta ik o.a. betalingen van uw cliënt aan de Ltd (zoals stortingen, verstrekte leningen, schenkingen) en betalingen van de Limited aan u (zoals uitkeringen, leningen, etc).
5. Ik verzocht u om een overzicht van betalingen tussen uw cliënt en [D] Limited. Onder betalingen versta ik o.a. betalingen van uw cliënt aan de Limited (zoals stortingen, verstrekte leningen, schenkingen) en betalingen van de Limited aan u (zoals uitkeringen, leningen, etc).
6. [D] Limited en [C] Limited bezitten onroerende zaken. Ik ontvang graag per huurder een opgave van de betaalde huurpenningen én de betalingsbewijzen, over de periode 2002 tot en met 2009.
7. Indien uw cliënt zelf huurder annex gebruiker van de onroerende zaken (geweest) is ontvang ik van u eenzelfde overzicht en een opstelling van de dagen (data) waarop uw cliënt van de onroerende zaken gebruik gemaakt heeft.
8. Als uw cliënt geen (of een onzakelijke) huur betaald heeft in de periode 2002 tot en 2009 dan verzocht ik u toe te lichten waarom de betaling van huurpenningen achterwege gebleven is.
10. Een opgave van de bank- en spaarrekeningen, deposito's, effectenrekeningen, waardepapieren enz. welke door uw cliënt in de periode 2002 tot en met 2009 buiten Nederland zijn aangehouden. Tevens verzocht ik uw cliënt de bankafschriften per bank-, effectenen- of depositorekening te verstrekken.
Gevraagd is naar stukken over de periode 2002 t/m 2009. U heeft slechts jaarrekeningen ten name van [D] Limited verstrekt vanaf 2007. Over de periode 2000 t/m 2006 zijn in het geheel geen stukken terzake verstrekt. Deze stukken ontbreken.
(zie mijn brief van 16 oktober 2015, kenmerk [...] )
7. Tevens vraag ik u om bewijstukken waaruit volgt dat [X] kosten terzake [C] Limited en [D] Limited voorgeschoten danwel betaald heeft én verzoek ik u mij inzage te verstrekken in de waarde in het economische verkeer van de woning staande en gelegen [c-straat 1] te [R] , over de periode 2002- 2009."
In de informatiebeschikking van 22 januari 2016 is het volgende opgenomen:
“2. De gevraagde Inlichtingen (zie mijn brief van 29 juni 2015, kenmerk [...] , mijn rappel van 6 augustus 2015 en brief van 6 november 2015, kenmerk [...] )
1. Hoe heeft uw cliënt de hoogte van de verkrijgingsprijzen van [D] Limited en [C] Limited bepaald? U stelt in uw brief van 29 september 2015 dat de verkrijgingsprijzen van de aandelen in [C] Limited en [D] Limited bepaald zijn op de historische kostprijs zoals u dit van de trustee heeft doorgekregen, conform het overgangsrecht bij de in 2010 ingevoerde wetgeving rondom het afgezonderd particulier vermogen. Ik ontvang daarom graag de opgave(n) en een toelichting op uw visie ten aanzien van het overgangsrecht van artikel 10a.7, vijfde lid Wet IB 2001 in samenhang met artikel 16 Uitv. best. 1B 2001. Verder begrijp ik uw opmerking niet dat op voorstel van de voorzitter bepaald is dat de door de Belastingdienst aangegeven (hogere) waarde van de aandelen [C] Limited en [D] Limited zou verschuiven van box 3 naar box 2. Het jaar waarin de hoogte van de verkrijgingsprijs aan de orde komt (of gaat komen) is toch niet in geschil geweest. Kunt u deze opmerking nader voor mij duiden?
2. Graag zie ik de bewijsstukken tegemoet welke aannemelijk maken dat de verkrijgingsprijs van [D] Limited € 362.014 en [C] Limited € 677.796 bedraagt.
3. (...)
4. (...)
5. [D] Limited en [C] Limited bezitten onroerende zaken. Ik ontvang graag per huurder een opgave van de betaalde huurpenningen én de betalingsbewijzen, over de periode 2010 tot en met 2013.
6. Indien uw cliënt zelf huurder annex gebruiker van de onroerende zaken (geweest) is ontvang ik van u eenzelfde overzicht en een opstelling van de dagen waarop hij van de onroerende zaken gebruik gemaakt heeft.
7. Als uw cliënt geen huur betaald heeft in de periode 2010 tot en 2013 dan verzoek ik u toe te lichten waarom de betaling van huurpenningen achterwege gebleven is. Tevens vraag ik u om bewijstukken waaruit volgt dat [X] kosten terzake [C] Limited en [D] Limited voorgeschoten danwel betaald heeft én verzoek ik u mij inzage te verstrekken in de waarde in het economische verkeer van de woning staande en gelegen [c-straat 1] te [R] , over de periode 2010-2013.
8. Op grond van artikel 12a Wet LB 1964 dient iedere aanmerkelijk belanghouder een zogenaamd gebruikelijk loon te hanteren. Ik zie dat [X] geen loon uit zowel [D] Limited als [C] Limited genoten heeft. Graag verneem ik van u waarom u geen rekening houdt met dit gebruikelijk loon. U stelt dat [X] geen werkzaamheden voor [C] Limited en [D] Limited verricht (heeft). Mijn vervolgvraag is dan ook: wie heeft dan wel werkzaamheden voor [C] Limited en [D] Limited verricht en wat was de aard en het volume van deze werkzaamheden (tijdsbeslag). Tenslotte verzoek ik u mij inzage te geven in de bankafschriften van alle bankrekeningen van [X] over de periode 2010 tot en met 2013.”
Tegen belanghebbende en zijn gemachtigde [J] (hierna: de gemachtigde) is naar aanleiding van de uit Jersey verkregen informatie strafrechtelijke vervolging ingesteld. Daarbij is het kantoor van de gemachtigde doorzocht en zijn dossiers in beslag genomen.
Belanghebbende lijdt sinds 2010 aan de ziekte van Alzheimer en is thans niet langer in staat de huidige situatie of procedure te begrijpen. Bij akte (levenstestament) van 26 februari 2016 heeft belanghebbende de gemachtigde aangesteld tot algemeen gevolmachtigde.
Bij brief van 8 maart 2021 is belanghebbende door de Officier van Justitie in kennis gesteld van een “Kennisgeving van niet verdere vervolging’’, waarbij als reden “niet-strafbaarheid van de verdachte" is opgegeven.
Rechtbank Gelderland
De geschilomschrijving bij de Rechtbank luidt:
12. In geschil is of de informatiebeschikkingen terecht zijn afgegeven. Eiser is van mening dat verweerder niet langer bevoegd is om de aangekondigde navorderingsaanslagen IB/PVV op te leggen zodat ook geen informatiebeschikking kan worden gegeven. Daartoe voert eiser onder meer aan dat geen sprake is van een nieuw feit en dat ook geen sprake is van kwade trouw en dat het rechtszekerheidsbeginsel aan navordering in de weg staat in het geval een rechter over de opgelegde primitieve aanslagen al in het voordeel van de belastingplichtige heeft beslist. Ook heeft verweerder niet voortvarend gehandeld vanaf het moment dat er aanwijzingen waren over buitenlands vermogen zodat verweerder ook daarom niet meer kan navorderen. Eiser heeft ook gesteld dat het verzoek om informatie aan de autoriteiten van Jersey onjuiste informatie bevat en dat daarom sprake is van misbruik van bevoegdheid.
De Rechtbank heeft hierover als volgt geoordeeld:
13. Een ieder is verplicht om door de inspecteur gevraagde gegevens en inlichtingen die van belang zijn voor zijn belastingheffing te verstrekken. Ook moet een ieder op verzoek aan de inspecteur de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan beschikbaar stellen als dat van belang kan zijn voor zijn belastingheffing (artikel 47, eerste lid, van de AWR).
14. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking aan de hiervoor genoemde verplichtingen niet of niet volledig wordt voldaan, kan de inspecteur dit op grond van artikel 52a, eerste lid, van de AWR vaststellen bij voor bezwaar vatbare informatiebeschikking. Als een informatiebeschikking onherroepelijk wordt, kan de bewijslast ten nadele van de belanghebbende worden omgekeerd en verzwaard (artikelen 25 en 27e van de AWR).
15. Voor het antwoord op de vraag of voor een belanghebbende een verplichting bestaat aan de inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken, is voldoende dat de inspecteur zich, gelet op de door hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de belastingheffing ten aanzien van deze belanghebbende. De bewijslast rust hierbij op de inspecteur.23
16. De rechtbank stelt vast dat de vragen van verweerder in wezen betrekking hebben op de vraag hoe de trust fiscaal moet worden gekwalificeerd en dan met name of de trust als transparant moet worden aangemerkt. Hiervoor is van belang om vast te stellen of eiser over het vermogen van de trust kan beschikken alsof het zijn eigen vermogen is. De rechtbank acht met hetgeen verweerder heeft aangevoerd - de hierboven in punt 6 vermelde gegevens afkomstig uit Jersey die dateren vanaf 1985 - het mogelijke heffingsbelang voor alle jaren aannemelijk gemaakt. Die gegevens bevatten namelijk aanwijzingen dat eiser, dan wel zijn gemachtigde, nauw betrokken zijn bij de trust en de trustee instructies geven over het beheer ervan en ook dat zij over méér gegevens konden beschikken dan zij eerder aan verweerder hebben aangeleverd.
17. Eiser heeft gesteld dat het CLO onjuiste informatie heeft verstrekt teneinde van de autoriteiten van Jersey gegevens van vóór 2008 te verkrijgen, namelijk dat eiser een crimineel is. Hierdoor is het informatieverzoek onrechtmatig en mag verweerder zich dus niet beroepen op de hierdoor verkregen gegevens. De rechtbank stelt vast dat het CLO in het verzoek om informatie heeft aangegeven dat het doel van het informatieverzoek is onderzoek naar het strafbare feit van artikel 69 van de AWR en niet heeft aangegeven, zoals eiser lijkt te suggereren, dat eiser dat artikel daadwerkelijk heeft overtreden. Dat artikel stelt strafbaar het opzettelijk onjuist doen van aangifte. Verweerder heeft gesteld dat als sprake is van een situatie waarin de trust als transparant moet worden aangemerkt, niet valt uit te sluiten dat zal worden onderzocht of sprake is van overtreding van artikel 69 van de AWR wat betreft - in deze procedure relevant - de inkomstenbelasting. De rechtbank is het eens met deze stelling. Het informatieverzoek bevat in zoverre geen onjuiste informatie en de rechtbank benadrukt in dit verband dat daarin ook niet staat dat eiser een crimineel is.
18. Eiser heeft aangevoerd dat er geen heffingsbelang meer is omdat verweerder de bevoegdheid mist om (navorderings)aanslagen op te leggen. Met name heeft eiser erop gewezen dat verweerder al sinds 1994 op de hoogte is van het feit dat eiser bij een trust is betrokken en in de procedures over de jaren 2002 tot en met 2006 in het ongelijk is gesteld wat betreft de vraag of eiser aan zijn inlichtingenverplichtingen daaromtrent heeft voldaan.
19. De rechtbank onderschrijft dit betoog niet. De rechtbank stelt hierbij voorop dat in een procedure over een informatiebeschikking slechts marginaal wordt getoetst of verweerder bevoegd is om na te vorderen.24 Dit houdt in dat de informatiebeschikking alleen komt te vervallen als kan worden vastgesteld dat verweerder niet langer bevoegd is tot navordering. Daarvan is in dit geval geen sprake. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de informatie uit Jersey verweerder niet eerder ter beschikking heeft gestaan en bovendien dat op grond daarvan niet kan worden uitgesloten dat sprake is van kwade trouw bij eiser. Ook de vraag of sprake is van een ambtelijk verzuim aan de kant van verweerder kan in deze procedure slechts marginaal aan de orde komen en naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hieromtrent onvoldoende aangevoerd om vast te stellen dat daarvan sprake is. En omdat op voorhand kwade trouw niet kan worden uitgesloten, kan in deze procedure ook in het midden blijven welke invloed de oordelen van de Rechtbank Haarlem en het Gerechtshof Amsterdam hebben. In geval van kwade trouw kan namelijk nogmaals worden nagevorderd over hetzelfde feit.25
20. Eiser heeft er ook nog op gewezen dat bij de jaren waarvoor de verlengde navorderingstermijn geldt verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld zodat om die reden niet meer kan worden nagevorderd. De eis van voortvarendheid geldt echter niet in relatie tot derde-landen, zoals Jersey.26 Ook in zoverre bestaat geen beletsel voor verweerder om de informatie bij eiser op te vragen.
21. Eiser heeft voor het overige geen gronden gericht tegen de vragen zelf. Gelet hierop moet de conclusie zijn dat de informatiebeschikking in redelijkheid is afgegeven. De beroepen worden daarom ongegrond verklaard. De rechtbank zal eiser een termijn stellen van zes weken vanaf de dag dat deze uitspraak onherroepelijk is geworden om alsnog de verzochte informatie te verstrekken.
22. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Bij het Hof was in geschil of de Inspecteur de informatiebeschikkingen mocht afgeven.
Het Hof is, voor zover in cassatie van belang, gekomen tot de volgende beoordeling:
Bevoegdheid tot navordering nummers
Op grond van artikel 16, lid 1 AWR is navordering mogelijk in het geval een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Is een aanslag naar aanleiding van een beroepsprocedure verminderd, dan zal voor de beantwoording van de vraag of hij tot een te laag bedrag is vastgesteld, van het verminderde bedrag moeten worden uitgegaan (TK 1954-1955, 4080, nr. 3, blz. 16). De vraag of in een dergelijk geval navordering mogelijk is, moet naar het oordeel van het Hof dan ook worden beantwoord aan de hand van de fiscaal relevante feiten en omstandigheden op het moment waarop de (primitieve) aanslag door de rechter is verminderd.
Het vorenstaande brengt mee dat in dit geval de vraag voorligt of na de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 8 november 2012 nieuwe feiten zijn gebleken die tot navordering zouden kunnen leiden. Navordering is uitgesloten indien dit berust op een feit dat de inspecteur kende dan wel waarmee hij redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. De Inspecteur wil navorderen ter zake van inkomsten die belanghebbende uit de Trust zou hebben genoten. Naar het oordeel van het Hof was de Inspecteur in het onderhavige geval gehouden nader onderzoek te verrichten. Reeds in een hoorgesprek op 13 mei 2009 (zie 2.10) had de Inspecteur geopperd dat hij informatie in Jersey kon opvragen omtrent de Trust. [C] en [D] . Door dit onderzoek na te laten, is sprake van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat.
Ondanks een ambtelijk verzuim is navordering toch toegestaan, als de belastingplichtige te kwader trouw is ter zake van het feit dat aanleiding geeft tot navordering. Daarvan is sprake als de belastingplichtige opzettelijk aan de inspecteur onjuiste inlichtingen heeft verstrekt of juiste inlichtingen heeft onthouden.
Belanghebbende heeft ontkend dat sprake is van kwade trouw. De vragen die door de Inspecteur zijn gesteld kunnen echter licht werpen op de vraag of belanghebbende te kwader trouw was en dus op de vraag of de Inspecteur bevoegd is na te vorderen. De Inspecteur mag in beginsel vragen stellen om te bepalen of hij gerechtigd is na te vorderen (vgl. Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:203:LJN AF7498). Naar het oordeel van het Hof mag de Inspecteur vervolgens ook vragen stellen die, indien hij tot navordering bevoegd zou blijken te zijn, van belang kunnen zijn voor het vaststellen van de hoogte van die aanslag.
Onrechtmatig verkregen bewijs
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de Inspecteur ten onrechte in het informatieverzoek heeft opgenomen dat sprake is van ‘criminal tax matters’ en dat om deze reden ten onrechte informatie is gevraagd en verkregen met betrekking tot jaren vóór 1 januari 2009. Volgens belanghebbende is sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. Alle informatie verkregen op grond van het informatieverzoek dient naar zijn mening als bewijs te worden uitgesloten. De Inspecteur stelt dat geen redelijk vermoeden van overtreding van een strafrechtelijke norm bestond op het moment dat aan de autoriteiten in Jersey in het informatieverzoek gemeld werd dat sprake was van “criminal tax matters", maar dat dit ook niet noodzakelijk is. Volgens de Inspecteur is het voldoende dat de mogelijkheid bestaat dat het misdrijf van artikel 69 AWR in beeld kan komen als gevolg van de informatie die verkregen wordt aan de hand van het verzoek.
De TIEA bevat de volgende bepalingen:
(…)27
De ‘memorandum of understanding’ behorend bij de TIEA bevat geen verdere uitleg rond het begrip “criminal tax matters”.
In het commentaar bij het OECD-modelverdrag voor een Agreement on Exchange of Information on Tax Matters staat in het commentaar, voor zover relevant, het volgende:
(…)
Hoewel uit het commentaar valt af te leiden dat de Inspecteur het opzet niet behoefde te bewijzen aan de autoriteiten in Jersey, betekent dit naar het oordeel van het Hof niet dat de Inspecteur kon stellen dat sprake was van "criminal tax matters” zonder dat ook maar een redelijk vermoeden van schuld bestond. Een andersluidend oordeel zou het onderscheid tussen “criminal tax matters” enerzijds en “all other matters” in artikel 11 van de TIEA anderzijds zinledig maken, nu, zoals de Inspecteur ter zitting heeft beaamd, alle verzoeken om informatie aan Jersey er in beginsel toe kunnen leiden dat bekend wordt dat artikel 69 van de AWR geschonden is en dat in alle verzoeken om die reden kan worden vermeld dat het om “criminal tax matters” gaat.
Ter zitting heeft de Inspecteur zich tevens op het standpunt gesteld dat de autoriteiten in Jersey zich ook op het standpunt stellen dat, wil er sprake zijn van “criminal tax matters”, voldoende is dat de mogelijkheid bestaat dat een misdrijf in beeld kan komen als gevolg van de informatie die verkregen wordt aan de hand van het verzoek. De Inspecteur heeft geen bewijs voor deze stelling bijgebracht en het Hof acht dit, gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, niet aannemelijk.
De Inspecteur heeft verder ter zitting verder aangevoerd dat de autoriteiten in Jersey zelfstandig beoordelen of sprake is van “criminal tax matters”. Ook voor deze stelling heeft de Inspecteur geen bewijs bijgebracht. Het Hof acht deze stelling niet aannemelijk, gelet op het commentaar bij het OECD-modelverdrag voor Agreements on Exchange of Information on Tax Matters:
“77. Where a requested Party, in reliance on such statements, provides information to the applicant Party it remains within the framework of this Agreement. A requested Party is under no obligation to research or verify the statements provided by the applicant Party. The responsibility for the accuracy of the statement lies with the applicant Party.
Gelet op het vorenstaande kon door de Inspecteur niet aan de autoriteiten op Jersey worden gemeld dat sprake was van een “investigation or prosecution of criminal tax matters”. Het vorenstaande brengt mee dat de Inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld door in het informatieverzoek te stellen dat sprake is van 'criminal tax matters’. Verder heeft de Inspecteur daarmee jegens de autoriteiten op Jersey gehandeld in strijd met de goede verdragstrouw. De omstandigheid dat uit de aldus verkregen informatie uit Jersey mogelijk kan worden afgeleid dat belanghebbende niet de vereiste aangiftes heeft gedaan, acht het Hof niet relevant. Deze informatie is immers het resultaat geweest van een optreden van de Inspecteur waarbij de geldende wettelijke voorschriften niet met voldoende zorgvuldigheid in acht zijn genomen waardoor dit optreden niet rechtmatig kan worden geacht.
Gebruik van op onrechtmatige wijze verkregen bewijsmiddelen door de inspecteur is echter slechts dan niet toegestaan, indien zij zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht (Hoge Raad 1 juli 1992, nummer 26331, ECLI:NL:HR: 1992:ZC5028). In dat kader heeft de strafkamer van de Hoge Raad geoordeeld dat onrechtmatigheden waardoor particulieren voor het bewijs relevant materiaal in handen hebben gekregen, niet aan het gebruik van dat materiaal voor bewijs in een strafzaak in de weg behoeven te staan, behoudens aanwijzingen dat overheidsdienaren direct of indirect bij die onrechtmatige verkrijging betrokken zijn geweest (Hoge Raad 14 november 2006, nummer 02324/05, ECLI:NL:HR:2006:AX7471). De belastingkamer van de Hoge Raad heeft geoordeeld dat er geen reden is hierover anders te oordelen als het gaat om het in een belastingzaak door de inspecteur te leveren bewijs (Hoge Raad 8 november 2019, nummer 18/01347, ECLI:NL:HR:2019:1715). 4.14. Het CLO is onderdeel van de Belastingdienst en de personen aldaar werkzaam zijn overheidsdienaren. Verder acht het Hof het aannemelijk dat het CLO het informatieverzoek heeft opgesteld en ingediend in nauwe samenwerking met de inspecteur - eveneens een overheidsdienaar - nu de gegevens vermeld in het informatieverzoek alleen van de Inspecteur afkomstig kunnen zijn geweest. Daarmee staat vast dat niet alleen overheidsdienaren bij de onrechtmatige verkrijging betrokken zijn geweest, maar dat, voor zover het handelen van de CLO niet aan de Inspecteur kan worden toegerekend of de CLO niet met de Inspecteur dient te worden vereenzelvigd, de Inspecteur de onrechtmatige verkrijging minstens heeft geïnitieerd en gefaciliteerd. Blijkens het aangehaalde arrest van 14 november 2006 zijn dit met name genoemde kwalificaties die aanleiding kunnen geven om onrechtmatig verkregen bewijs uit te sluiten.
Gelet op het bovenstaande zal het Hof de uit Jersey verkregen informatie slechts gebruiken, voor zover deze ziet op de periode vanaf 1 januari 2009. Het Hof wijst er daarbij op dat de Inspecteur de uit Jersey verkregen informatie slechts zeer fragmentarisch heeft ingebracht.
Belemmeringen van fysieke en/of psychische aard
De vraag of omkering en verzwaring achterwege dienen te blijven, zal moeten worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de in artikel 47, lid 1, AWR voorziene medewerking die de inspecteur verlangt. Voor zover die medewerking neerkomt op het mondeling of schriftelijk afleggen van een verklaring zullen ernstige belemmeringen van fysieke en/of psychische aard onder omstandigheden toereikende grond kunnen zijn voor een bevestigende beantwoording van die vraag (Hoge Raad 13 november 2015, nr. 15/00014, ECLI:NL:HR:2015:3273).
Namens belanghebbende is gemotiveerd gesteld dat hij lijdt aan de ziekte van Alzheimer, dat hij niet meer in staat is de onderhavige procedure te begrijpen en dat hij niet in staat is vragen te beantwoorden of anderszins inlichtingen te verstrekken. De Inspecteur heeft dit niet (gemotiveerd) bestreden. Belanghebbende heeft van het Openbaar Ministerie, een "Kennisgeving van niet verdere vervolging", ontvangen, waarbij als reden "niet-strafbaarheid van de verdachte" is opgegeven.
De Inspecteur heeft in de informatiebeschikkingen onder meer gevraagd om informatie van belanghebbende, alsmede door belanghebbende op te stellen overzichten, opgaven en opstellingen, die neerkomen op schriftelijke verklaringen van belanghebbende. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende niet in staat is medewerking te verlenen bij het geven van de gevraagde inlichtingen dan wel het opstellen van de gevraagde overzichten, opgaven en opstellingen. Deze vragen behoeven derhalve alleen beantwoord te worden indien en voor zover de zaakwaarnemer/gemachtigde van belanghebbende de informatie (benodigd voor het opstellen) voorhanden heeft.
De informatiebeschikking van 28 oktober 2015
Voor het opleggen van een informatiebeschikking geldt, voor zover van belang, de voorwaarde dat niet of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de AWR.
De Inspecteur baseert zijn bevoegdheid om de informatiebeschikking af te geven voor deze jaren op voorgenomen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2002 tot en met 2005. In deze navorderingsaanslagen zoals deze zijn aangekondigd, worden dezelfde inkomensbestanddelen in de heffing betrokken welke eerder als correcties waren opgenomen in de aanslagen inkomstenbelasting 2002 tot en met 2005 en welke in (hoger) beroep ongedaan zijn gemaakt. Met betrekking tot de jaren 2002 tot en met 2005 heeft het Gerechtshof Amsterdam in laatste instantie tevens geoordeeld, dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende kon beschikken over de jaarstukken en dat daarom niet kan worden geconcludeerd dat belanghebbende niet de gevraagde informatie heeft verstrekt.
Met de informatiebeschikking van 28 oktober 2015 vraagt de Inspecteur in feite om een herbeoordeling van dit oordeel. Naar het oordeel van het Hof kan een Inspecteur een belastingplichtige niet vragen gegevens en inlichtingen te verstrekken, wanneer in rechte is komen vast te staan dat de belastingplichtige niet daarover kan beschikken. Dit kan anders zijn, indien sprake is van feiten en omstandigheden die de Inspecteur voor de uitspraak niet bekend waren en ook niet redelijkerwijs bekend konden zijn, en die relevant zijn voor het vragen van nadere gegevens en inlichtingen. De Inspecteur draagt aan, dat de informatie die hij nadien uit Jersey heeft ontvangen de aanleiding is voor het hernieuwd stellen van de vragen. Het Hof heeft hiervoor onder 4.15 overwogen, dat de Inspecteur die informatie uit Jersey die zien op deze jaren niet mag gebruiken. Nu de Inspecteur geen andere gronden heeft aangedragen die het opnieuw vragen van gegevens en inlichtingen over de jaren 2002 tot en met 2005 rechtvaardigen, en de vragen in de informatiebeschikking zien op dezelfde voorgenomen correcties die al eerder in rechte geen stand hebben gehouden, is belanghebbende niet gehouden de vragen te beantwoorden. De informatiebeschikking kan dus niet zien op de jaren 2002 tot en met 2005.
De vragen
(…)
3 Het geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben conclusies van repliek en dupliek ingediend.
Als eerste middel draagt de Staatssecretaris voor:
Schending van het recht met name van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelasting (hierna: AWR) en in het bijzonder van de algemene beginselen van behoorlijk procesrecht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dan wel artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), en/of verzuim van vormen doordat het Hof heeft geoordeeld dat een deel van het bewijsmateriaal dat is verkregen uit Jersey van gebruik moet worden uitgesloten waardoor de informatiebeschikkingen voor zover die zien op de jaren vóór 2009 (2002 tot en met 2008) vernietigd moeten worden, zulks ten onrechte, althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen, omdat:
a. het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de Inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld door bij het inlichtingenverzoek aan Jersey te stellen dat sprake is van ‘criminal tax matters’. Uit het OECD commentaar bij het OECD Model ‘Agreements on exchange of information on tax matters’ kan afgeleid worden dat de werkwijze van het Central Liaison Office (hierna: CLO) pleitbaar is, zodat niet gesproken kan worden van een werkwijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht;
b. het Hof voorbij is gegaan aan de stelling van de inspecteur dat ook de informatie die is verkregen over de periode na inwerkingtreden van de Tax Information Exchange Agreement (hierna: TIEA) (vanaf 1-1-2009) vragen oproept over de transparantie van de trust in de periode voorafgaand aan 2009, zodat de vragen over de periode vóór 2009 in de informatiebeschikking ook gebaseerd kunnen worden op de informatie waarvan niet in geschil is dat deze rechtmatig is verkregen.
Onderdeel a. van het eerste cassatiemiddel wordt als volgt toegelicht:
De TIEA tussen Jersey en Nederland is in werking getreden op 1 maart 2008 en ingevolge artikel 11 van de TIEA kan bij 'criminal tax matters' informatie worden opgevraagd vanaf die datum (ook over de periode vóór 1 maart 2008). Voor alle overige aangelegenheden kan op basis van hetzelfde artikel informatie worden gevraagd voor belastingtijdvakken die aanvangen op of na 1 maart 2008. Aangezien voor de inkomstenbelasting - uitzonderingen daargelaten - wordt uitgegaan van kalenderjaren begint het eerstvolgende tijdvak op 1 januari 2009.
In artikel 3 van de TIEA is opgenomen:
(…)29
De door Nederland afgesloten Tax Information and Exchange Agreements zijn gebaseerd op het OECD model 'Agreement on exchange of information on tax matters'. De OECD heeft een commentaar bij deze modelovereenkomst opgesteld en hierin wordt artikelsgewijs een nadere toelichting/interpretatie gegeven. Het model en het commentaar zijn door de OECD in samenspraak met de deelnemende OECD landen ontwikkeld. Het commentaar is niet bindend. Echter landen die gebruikmaken van het OECD model worden geadviseerd dit commentaar te volgen. Nederland heeft zich geconformeerd aan dit commentaar (zie paragraaf 2.6 van Notitie verdragsbeleid 2020). Dit is overeenkomstig de toepassing van de OECD Model 'Tax convention on income and on capital' en het daarbij behorende commentaar.
In het commentaar bij de 'Agreement on exchange of information on tax matters' is ondermeer het volgende opgenomen:
(…)
De definitie van 'criminal law' en het commentaar (in onderdeel 37) maakt duidelijk dat de strafrechtelijke bepalingen in artikel 69 AWR kunnen worden aangemerkt als 'criminal law' onder de TIEA. De interpretatie van het begrip 'criminal tax matters' heeft in het verleden tot discussie geleid. Uiteindelijk heeft de OECD (Working Party 10, CTPA/CFA/WP10(2011)31/CONF) een nadere duiding gegeven aan 'criminal tax matters':
9 The words "liable to" in the definition of "criminal tax matter" make it clear that at the time the applicant Party makes a request the asserted conduct to which such request relates must be capable of leading to prosecution but that it is not required that the matter has already moved to the stage of actual prosecution.
10 The applicant Party will need to provide an explanation as to why the tax matter it is investigating is a "tax matter involving intentional conduct liable to prosecution". This should not give rise to any issues where the tax matter has already moved to the prosecution stage as this is the clearest sign that the tax matter is liable to prosecution.
11 However, as explained above, a request can also be made at an earlier stage in the process. In such a case, it is necessary that the applicant Party provide a full explanation of the specific facts and circumstances that have led to its request, its applicable laws and why, assuming the case is as expected (which may in part be confirmed or disproven by the information requested), the conduct investigated is liable to criminal prosecution. The applicant Party is not required to prove to the requested State an element of intent in connection with the actual conduct under investigation (see paragraph 35 of the Commentary to the Model Agreement).
12 Where the relevant requirements are met, the applicant Party can request information under the Model Agreement on the basis that its request relates to a criminal tax matter, even if following the receipt of such information the applicant Party does not bring criminal charges for a tax crime. In such a case, the Model Agreement permits the applicant Party to use the information provided to it by the requested State within the confines of Article 8 (Confidentiality) which includes the use of such information for tax assessment and collection purposes.
13 Because of the types of situations that frequently lead to TIEA requests a number of them will therefore fall within the category "criminal tax matters." For instance, where the applicant Party has reason to believe that the taxpayer has wilfully omitted or concealed sums subject to tax, made false or incomplete statements of facts to the tax or other authorities which obstruct the collection of tax, etc. (see the typical categories of conduct that constitute tax crimes that are listed in paragraph 36 of the Commentary to the Model Agreement), the request will typically be a criminal tax matter, irrespective of whether the investigation is conducted as a criminal investigation at the time it is made. However, that still leaves a number of cases that would typically not be "criminal tax matters" but would rather fall within the category of "all other matters covered in Article 1". For instance, transfer pricing and similar requests may fall into this category, as would routine requests for the purposes of checking certain facts included on a personal tax return."
Uit het bovenstaande kan worden afgeleid, dat 'criminal tax matters':
- niet betekent dat sprake moet zijn van een lopend strafrechtelijk onderzoek;
- betekent dat sprake moet kunnen zijn van opzettelijk gedrag dat volgens het strafrecht van het verzoekende land kan worden vervolgd;
- geen verplichting schept om te bewijzen dat sprake is van opzet in verband met de feitelijke gedraging die wordt onderzocht;
- uiteindelijk niet hoeven te leiden tot een strafrechtelijke vervolging.
Daarnaast is aangegeven dat in het inlichtingenverzoek een omschrijving van de specifieke feiten en omstandigheden moet worden gegeven, zodat duidelijk wordt dat de onderzochte gedraging kan leiden tot een strafrechtelijke vervolging. Bij deze omschrijving kan worden uitgegaan van de veronderstelling hoe de zaak naar verwachting (van de fiscale autoriteit) verloopt. De gevraagde informatie kan deels de vermoedens (dat sprake is van een strafbaar of beboetbaar feit) van de fiscale autoriteit bevestigen of weerleggen.
De OECD geeft aan dat wanneer er op basis van 'criminal tax matters' informatie is verkregen, wordt besloten om geen strafrechtelijke vervolging in te stellen, het is toegestaan om de verkregen informatie te gebruiken in het fiscale administratieve traject.
De OECD onderkent dat in de situaties waarin aanleiding bestaat tot TIEA-verzoeken, deze kunnen vallen binnen de categorie 'criminal tax matters', terwijl geen sprake is van een strafrechtelijk onderzoek op het moment dat het verzoek wordt gedaan. De OECD geeft aan dat er echter zaken blijven die vallen onder de categorie 'andere aangelegenheden', zoals routineverzoeken om bepaalde feiten in een aangifte in verband met de inkomstenbelasting te controleren.
De OECD geeft een ruime uitleg aan het begrip 'criminal tax matters'. Door CLO mag een inlichtingenverzoek op basis van een TIEA conform deze ruime interpretatie worden opgemaakt.
Dit betekent overigens niet dat bij ieder verzoek op basis van een TIEA automatisch wordt aangegeven dat sprake is van 'criminal tax matters'. In ieder uitwisselingsdossier wordt door CLO een beoordeling gemaakt op basis van de bekende feiten en omstandigheden. Voor de beoordeling of sprake zou kunnen zijn van 'criminal tax matters', kunnen onder meer de volgende aspecten van belang zijn:
- de juistheid en volledigheid van een fiscale aangifte wordt onderzocht;
- door de Belastingdienst wordt een diepgaand onderzoek ingesteld;
- in de loop van het onderzoek zijn aanwijzingen gevonden / is een vermoeden ontstaan dat mogelijk sprake is van een opzettelijk onjuist ingediende fiscale aangifte;
- in het onderzoek is door de Belastingdienst aan de belastingplichtige (adviseur/gemachtigde) meerdere malen gevraagd om informatie te verstrekken;
- door belastingplichtige (adviseur/gemachtigde) is gevraagde informatie niet, deels of onvolledig verstrekt (onleesbaar gemaakte passages in verstrekte informatie);
- een structuur met buitenlandse rechtsvorm(en) en/of buitenlandse bankrekening(en);
- de buitenlandse rechtsvorm is opgericht en/of gevestigd in een (voormalig) belastingparadijs;
- een bepaalde buitenlandse rechtsvorm, waarvan bekend is dat deze vaak gebruikt wordt in belastingontwijkingsconstructies;
- de buitenlandse rechtsvorm is opgericht in een periode dat Nederland geen internationale overeenkomst tot inlichtingenuitwisseling met het betreffende land had;
- de buitenlandse rechtsvorm is gevestigd in een land dat langere tijd in de vestigingsperiode geen internationale overeenkomst tot inlichtingenuitwisseling met Nederland had;
- betrokkenheid gespecialiseerd advieskantoor bij opzetten van de structuur;
- omvang van financiële en fiscale belangen.
Voor 'criminal tax matters' is het niet noodzakelijk dat alle bovengenoemde aspecten in de betreffende casus voorkomen. Een combinatie van een aantal aspecten maakt dat CLO tot het oordeel kan komen dat een 'criminal tax matter' gesteld kan worden. Overigens wordt dit meestal met de betrokken behandelaars van het fiscale dossier besproken. Gelet op de aard van de zaak zijn er naar mijn opvatting in de onderhavige casus voldoende raakvlakken om van 'criminal tax matters' te kunnen spreken.
Voorstellen tot inlichtingenverzoeken afkomstig uit bijvoorbeeld beperkte fiscale onderzoeken/aanslagregeling en massale risicoanalyse projecten zullen vrijwel nooit kwalificeren als 'criminal tax matters'.
Dat CLO bij het opstellen van TIEA-verzoeken wel degelijk een afweging maakt met betrekking tot 'criminal tax matters' komt ook naar voren uit de cijfers. Navraag bij het CLO heeft mij geleerd dat van de in de periode 1 januari 2010 tot en met 1 augustus 2021 aan Jersey gerichte inlichtingenverzoeken, waarin is aangegeven dat het belastingtijdvak aanvangt op 1 januari 2009 (of eerder), in ongeveer 35% van de gevallen is aangegeven dat sprake is van 'criminal tax matters'."
Het in deze zaak gedane inlichtingenverzoek aan Jersey
In het betreffende inlichtingenverzoek is door CLO aangegeven:
(…)30
Daarnaast heeft CLO in een eerder inlichtingenverzoek aan Jersey over artikel 69 AWR het volgende opgemerkt:
In the Netherlands we have the 'General Act pertaining to national taxes' (General Tax Act) this act pertains to rules and regulations common to a number of national taxes of the Netherlands.
In this Act a chapter (IX) is devoted to fiscal criminal prosecution. The main provision is section 69. This provision (paragraph 4) states that the fiscal criminal prosecution under section 69 has precedence over the prosecution under the Criminal Code (section 225 pertains to falsification of documents). Section 69 General Tax Act is a Lex Specialis of section 225 Criminal Code.
Daarbij is tevens een Engelse vertaling van artikel 69 AWR verstrekt.
In het betreffende inlichtingenverzoek aan Jersey zijn voor het opvragen van de informatie bij de bevoegde autoriteit op Jersey over de periode vóór 1 januari 2009 twee redenen opgenomen.
In de eerste plaats is opgenomen, dat in het onderhavige dossier sprake is van 'criminal tax matters' (zie hierboven). Ten tweede is aangegeven, dat informatie ontstaan voor 1 januari 2009 van belang kan zijn voor de belastingheffing in de periode na 1 januari 2009.
(…)31
In het oordeel heeft het Hof met betrekking tot de verkregen informatie van vóór 2009 in haar overwegingen niet meegenomen dat in het verzoek naast 'criminal tax matters' nog een andere reden is gegeven voor het opvragen van informatie over de jaren vóór 2009.
In het inlichtingenverzoek is een uitgebreide casusbeschrijving en een onderbouwing van het belang voor de belastingheffing opgenomen. Hieruit komen mijns inziens voldoende aanknopingspunten (feiten en omstandigheden) naar voren die passen binnen de hiervoor genoemde aspecten die de toepassing van 'criminal tax matters' mogelijk maken. Ook maakt deze beschrijving het mogelijk voor de autoriteiten op Jersey om te beoordelen of zij met het CLO van mening zijn dat sprake is van 'criminal tax matters'.
Uit bovenstaande volgt dat anders dan het Hof oordeelt CLO terecht het verzoek zo heeft geredigeerd als het in deze zaak gedaan heeft. Naar mijn opvatting is het verzoek in overeenstemming met de toelichtingen van de OECD, althans op zijn minst pleitbaar. Dit betekent dat in ieder geval geen sprake is van een situatie die zozeer in strijd is met deze toelichtingen dat geoordeeld kan worden dat sprake is van een 'zozeer indruist' situatie, zoals overwogen door het Hof in r.o. 4.13.
De toelichting op onderdeel b. van het eerste cassatiemiddel luidt:
Verder verliest het Hof uit het oog dat de informatie die is verkregen over de periode vanaf 2009 met betrekking tot de beschikkingsmacht van belanghebbende over het vermogen van de trust ook licht kan werpen op de beschikkingsmacht in de periode daarvoor. Met andere woorden indien de inspecteur op basis van informatie over de jaren 2009 en verder kan en mag veronderstellen dat belanghebbende vrije beschikkingsmacht had over het vermogen van de trust, dan kan dat aanleiding zijn om aan belanghebbende vragen te stellen over de periode voorafgaand aan 2009. In zoverre zijn c.q. kunnen de vragen aan belanghebbende over de periode voorafgaand aan 2009 ook gebaseerd zijn op de informatie die is verkregen over de periode vanaf 2009. Met betrekking tot die informatie is het Hof van oordeel dat deze rechtmatig is verkregen. Daarmee zijn de vragen met betrekking tot de jaren vóór 2009 niet uitsluitend gebaseerd op informatie met betrekking tot de jaren vóór 2009 en heeft het Hof ten onrechte de informatiebeschikking in zoverre vernietigd.
Als tweede middel van cassatie draagt de Staatssecretaris voor:
Schending van het recht, met name van artikel 52a AWR en/of artikel 8:77 Awb doordat het Hof heeft geoordeeld dat de zaakwaarnemer/gemachtigde alleen de vragen hoeft te beantwoorden voor zover hij de benodigde informatie reeds voorhanden heeft, zulks ten onrechte dan wel op gronden die de beslissing niet kunnen dragen omdat:
a. belanghebbende ten tijde van het opvragen van de informatie en de vaststelling van de informatiebeschikkingen nog handelingsbekwaam was, en hij pas daarna (nog steeds handelingsbekwaam) een zaakwaarnemer/gemachtigde heeft aangesteld;
b. niet valt in te zien waarom de gemachtigde de informatie die belanghebbende kon opvragen bij de trust in zijn rol als gemachtigde niet ook zelf kon opvragen, mede gelet op de rol die gemachtigde bij de advisering en het geven van instructies aan de trustee vervulde.
De Staatssecretaris licht het tweede cassatiemiddel als volgt toe:
Het Hof overweegt in r.o. 4.18 dat vanwege het feit dat belanghebbende (inmiddels) leidt aan de ziekte van Alzheimer:
(…)
In de procedure is uitdrukkelijk gesteld (zie o.a. het nader stuk aan het Hof van 2 april 2021) dat gemachtigde op 26 februari 2016 - dat is enige tijd na de dagtekeningen van de informatiebeschikkingen - in het (notarieel opgestelde) levenstestament van belanghebbende is aangesteld als algemeen gevolmachtigde. Op dat moment in 2016 was belanghebbende nog handelingsbekwaam en in staat de gevraagde verklaringen en informatie desgevraagd aan de inspecteur te verstrekken. Derhalve was belanghebbende in staat om zowel tijdens het stellen van de vragen als bij het vaststellen van de informatiebeschikking de schriftelijke verklaringen te verstrekken. Zie ook HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3273.
In de informatiebeschikking wordt vastgesteld dat belanghebbende ten onrechte informatie niet heeft verstrekt, die hij op basis van artikel 47 AWR wel had moeten verstrekken. Gelet op bovenstaande feiten is dat een juiste vaststelling. Dat belanghebbende mogelijk later niet meer in staat is dat te doen, neemt niet weg dat terecht is vastgesteld dat hij dat ten tijde van de situatie dat hij daar nog wel toe in staat was, had kunnen en moeten doen.
Kan de nadien ingetreden ziekte van Alzheimer, althans het benoemen van een gemachtigde bij levenstestament, ertoe leiden dat het (bewijs)risico van niet verstrekken van de gevraagde informatie bij de inspecteur komt te liggen? Dat acht ik niet in overeenstemming met de wet. Het Hof had in het licht van uw arrest HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3273 moeten beslissen dat belanghebbende ten tijde van de vaststelling van de informatiebeschikking ervoor had moeten zorgdragen dat hij zou kunnen voldoen of hebben voldaan aan het verzoek om de gevraagde informatie te verstrekken. De uitspraak is in zoverre onjuist dan wel onbegrijpelijk, in elk geval waar het gaat om de gevraagde bescheiden, maar mijns inziens ook met betrekking tot de af te leggen verklaringen.
Eveneens is onbegrijpelijk (althans zonder nadere toelichting die ontbreekt) dat de vragen alleen behoeven te worden beantwoord indien en voor zover de zaakwaarnemer/gemachtigde die informatie voorhanden heeft. De zaakwaarnemer is immers ten volle gemachtigd en heeft daarmee evenveel bevoegdheden om de beschikking te krijgen over de gevraagde informatie als belanghebbende zelf. De betreffende gemachtigde is bovendien reeds sinds jaar en dag betrokken bij deze structuur, dus alle informatie zou de gemachtigde ook in die hoedanigheid voorhanden moeten kunnen hebben. Ook was gemachtigde betrokken bij de eerdere bezwaar- en beroepsprocedures betreffende de aanslagen over de jaren 2002 tot en met 2005.
Uit de stukken van het geding blijkt dat de gemachtigde van belanghebbende de trustee instrueerde over de aan belanghebbende te verrichten uitkeringen en de wijze waarop gereageerd moest worden op de informatieverzoeken van de inspecteur (benadrukken dat het zou gaan om discretionaire irrevocable trust als gevolg waarvan belanghebbende niet kon beschikken over de jaarstukken). Uit e-mails uit de periode na 1 januari 2009 blijkt dat gemachtigde telefonisch en per e-mail contact heeft met de trustee en dat hij desgevraagd informatie krijgt van de trustee, hij instructies geeft aan de trustee, hij zich bezighoudt met het zoeken van financiering van de structuur, hij de financiële herstructurering van de structuur vorm geeft en door de trustee aan hem advies wordt gevraagd bij het opstellen van jaarstukken (zie bijlagen 3, 4, 5, 9 en 10 bij het hoorverslag, zoals opgenomen in bijlage 3 bij het verweerschrift met betrekking tot 2002-2009 en bijlage 2 bij het verweerschrift met betrekking tot 2010-2013).
Hieruit kan afgeleid worden dat gemachtigde, net als belanghebbende, de gevraagde gegevens van de trustee kan verkrijgen als hij daarom vraagt. Het Hof heeft de verplichting tot beantwoorden van de gestelde vragen derhalve ten onrechte beperkt tot de vragen die gemachtigde kon beantwoorden met de informatie die hij reeds voorhanden had. In zoverre heeft het Hof in r.o. 4.22 de vraagstelling van vraag 2 ten onrechte beperkt tot de documenten die de trust al eerder aan de gemachtigde had verstrekt.
Vaststaat derhalve dat [J] optreedt als gemachtigde van belanghebbende en in het levenstestament is benoemd als algemeen gevolmachtigde. Bovendien onderhoudt gemachtigde rechtstreeks contact met de trustee. Niet valt in te zien waarom gemachtigde (in zijn hoedanigheid van gemachtigde van belanghebbende) de gevraagde stukken niet kon c.q. moest opvragen.
Iets vergelijkbaars geldt voor vraag 3. Het gevraagde overzicht kan van belang zijn zowel voor de vraag of de inspecteur kan navorderen als voor de vaststelling van de hoogte van een eventuele navorderingsaanslag. Het Hof acht het echter aannemelijk dat belanghebbende niet in staat is een dergelijk overzicht op te stellen. Dat belanghebbende hiertoe mogelijk wel in staat was in een eerder stadium van de procedure, acht het Hof ten onrechte niet van belang. Het overzicht zal volgens het Hof opgesteld dienen te worden door de gemachtigde, waarbij rekening zal dienen te worden gehouden met de beperkingen die dat oplevert. Voor vraag 4, 5, 6, 7 en 10 geldt hetzelfde.
Ook hier valt niet in te zien waarom voor gemachtigde (als algemeen gevolmachtigde) niet een inspanningsplicht geldt om de gevraagde informatie te verkrijgen.
Bij vraag 6 oordeelt het Hof aanvullend:
"Belanghebbende is echter geen bestuurder van [D] of [C] . De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende over de gevraagde informatie beschikt, buiten eventuele informatie en betalingsbewijzen waarover hij als huurder/gebruiker van de panden in Portugal en in [Q] beschikt."
Het Hof miskent dat de trust, gelet op de informatie met betrekking tot de periode vanaf 2009 transparant lijkt/is en belanghebbende daarmee als aandeelhouder of een daarmee gelijk te stellen gerechtigde aangemerkt kan worden van de vennootschappen. Bovendien blijkt uit de CLO-informatie van na 1 januari 2009 dat via gemachtigde over informatie betreffende de trust kan worden beschikt. Ook hiervoor geldt dat niet valt in te zien waarom voor gemachtigde (als algemeen gevolmachtigde van de aandeelhouder) niet een inspanningsplicht geldt om de gevraagde informatie te verkrijgen.
Dat laatste geldt naar mijn opvatting ook voor veel andere oordelen van het Hof met betrekking tot de overige vragen en de tweede informatiebeschikking.
Tot slot merk ik nog op dat het Hof met betrekking tot vraag 8 oordeelt dat eerst een fiscale kwalificatie vereist is voordat de vraag beantwoord kan worden. Dat oordeel is onbegrijpelijk omdat belanghebbende zelf weet of hij wel of geen huur heeft betaald. In zoverre mocht de inspecteur hem ook vragen om een toelichting daarop.