Home

Parket bij de Hoge Raad, 26-07-2022, ECLI:NL:PHR:2022:724, 21/04113

Parket bij de Hoge Raad, 26-07-2022, ECLI:NL:PHR:2022:724, 21/04113

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
26 juli 2022
Datum publicatie
12 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:PHR:2022:724
Formele relaties
Zaaknummer
21/04113

Inhoudsindicatie

A-G Niessen heeft een conclusie genomen inzake een geschil over de vraag of de Overbruggingsuitkering aan een ex-beroepsvoetballer is aan te merken als een lijfrente als bedoeld in artikel 18, lid 2, verdrag Nederland - Australië.

Belanghebbende is belast met de uitvoering van de voor beroepsvoetballers in Nederland in het leven geroepen overbruggingsregeling. Belanghebbende en de inspecteur zijn in de VSO overeengekomen welk land het recht op belastingheffing toekomt over de overbruggingsuitkeringen wanneer een uitkeringsgerechtigde naar het buitenland verhuist. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 heeft de inspecteur zijn standpunt gewijzigd. Partijen hebben besloten een proefprocedure te starten.

[A] (hierna: de speler) is een beroepsvoetballer die op 1 januari 2018 een overbruggingsuitkering (hierna: de Overbruggingsuitkering) ontving. Op het moment van de uitkering was de speler inwoner van Australië. Belanghebbende heeft op de Overbruggingsuitkering, in overeenstemming met de VSO, geen loonbelasting ingehouden, nu Australië op grond van artikel 18 Verdrag heffingsbevoegd is. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat wel loonbelasting verschuldigd is op grond van artikel 17 Verdrag.

De Rechtbank verwerpt het standpunt van de Inspecteur dat uit HR BNB 2017/179 volgt dat de toekenning van een recht op periodieke uitkeringen door een werkgever aan een werknemer nooit kan kwalificeren als lijfrente. Naar het oordeel van de Rechtbank kwalificeert de Overbruggingsuitkering wel als lijfrente in de zin van artikel 18, lid 2, Verdrag.

Het Hof leidt uit HR BNB 2017/179 evenmin af dat de enkele omstandigheid dat een recht op uitkeringen opkomt in het kader van een dienstbetrekking aan de kwalificatie van lijfrente in de weg staat. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een lijfrente als bedoeld in het Verdrag, acht het Hof van belang voor wiens rekening de verschuldigde premies komen. Naar het oordeel van het Hof is de gehele premie een werknemersbijdrage, waardoor de Overbruggingsuitkering onder het Verdrag kwalificeert als lijfrente. Er is geen Nederlandse loonbelasting verschuldigd.

Om te worden aangemerkt als lijfrente onder de definitie van het Verdrag, dient sprake te zijn van een tegenprestatie in geld of geldswaarde. Het komt de A-G voor dat ook arbeid een opoffering is die kan worden uitgedrukt in geldswaarde. Echter, uit de in geschil zijnde overweging van HR BNB 2017/179 volgt dat wanneer een recht op een uitkering louter wordt verkregen in het kader van de beëindiging van een dienstbetrekking, kennelijk niet kan worden gezegd dat hier een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde in de zin van het Verdrag tegenover staat.

Met zijn primaire klacht voert de Staatssecretaris onder verwijzing naar HR BNB 2017/179 aan dat de lijfrentebepaling niet van toepassing is, omdat de Overbruggingsuitkering opkomt in het kader van een dienstbetrekking. De A-G verwerpt dit standpunt en volgt de overweging van het Hof. De gehanteerde toetssteen van de Hoge Raad is volgens hem dan ook de vraag of sprake is van een ‘voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde’ en niét de vraag of sprake is van een dienstbetrekking.

Dan resteert de vraag of tegenover de Overbruggingsuitkering een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat. De Staatssecretaris betoogt dat geen sprake is van een tegenprestatie in geld, omdat volgens hem sprake is van een werkgeversbijdrage in plaats van een werknemersbijdrage. Naar mening van de A-G is de discussie over de vraag of sprake is van een werkgevers- dan wel werknemersbijdrage, hierbij niet relevant. Het gaat in het Verdrag om een civielrechtelijke vraag, namelijk of tegenover de uitkering een prestatie is geleverd, zonder dat daarbij relevant is door wie is gepresteerd. In de tekst van de lijfrentedefinitie van het Verdrag doet het alleen ertoe of de premiestorting een toereikende dekking levert voor het recht op en de betalingen uit de Overbruggingsuitkering. Daar dit laatste het geval is, is volgens de A-G in de begripsvorming van het Verdrag dus sprake van een lijfrente.

Naar het oordeel van de A-G is op de Overbruggingsuitkering dus terecht geen Nederlandse loonbelasting ingehouden.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond dient te worden verklaard.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 21/04113

Datum 26 juli 2022

Belastingkamer III

Onderwerp/tijdvak Loonbelasting

Nr. Gerechtshof 20/00391

Nr. Rechtbank AWB 18/5904

CONCLUSIE

R.E.C.M. Niessen

in de zaak van

de Staatssecretaris van Financiën

tegen

Stichting [X]

In geschil is of de Overbruggingsuitkering aan een ex-beroepsvoetballer is aan te merken als een lijfrente als bedoeld in artikel 18, lid 2, verdrag Nederland - Australië.

1 Inleiding

1.1

Aan de Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) is voor het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 januari 2018 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd.

1.2

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur1 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank2. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag vernietigd.3

1.4

De Inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Hof4. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond bevonden en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.5

1.5

De Staatssecretaris6 heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft laten weten niet te zullen repliceren.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

Het Hof heeft de feiten als volgt vastgesteld. Belanghebbende is belast met de uitvoering van de voor beroepsvoetballers in Nederland in het leven geroepen overbruggingsregeling, verankerd in het Reglement Betaald Voetbal van de KNVB, het standaardspelerscontract en de CAO Betaald Voetbal. De regeling moet standaard in elk spelerscontract worden opgenomen en voorziet in een periodieke uitkering vanaf het einde van de voetballoopbaan.

2.2

In verband met de aanspraak op overbruggingsuitkeringen is de voetbalclub als werkgever een fondspremie verschuldigd die de voetbalclub inhoudt op het brutoloon van de beroepsvoetballers. De ingehouden premies dienen door de voetbalclub te worden afgedragen aan het Hoofdfonds dat door belanghebbende wordt beheerd.

2.3

Artikel 49 van het Reglement Betaald Voetbal van de KNVB luidt:

Artikel 49 - Overbruggingsuitkering De betaaldvoetbalorganisatie kent aan de contractspelers een aanspraak toe op één of meer overbruggingsuitkeringen als bedoeld in de Statuten en het Overbruggingsreglement van de Stichting [X] en onder de voorwaarden als vermeld in laatstgenoemd reglement.

2.4

Overbruggingsreglement A van belanghebbende luidt, voor zover voor deze procedure van belang, als volgt:

Artikel 1: Begrippen

(...)

Deelnemer: Deelnemer aan het Hoofdfonds is:

a) een actieve Contractspeler die uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst met een Club een aanspraak heeft opgebouwd op een overbruggingsuitkering, daartoe premies afdraagt en voor wie de Beheerder een Deelnemersfonds administreert en beheert.

b) een gewezen Contractspeler die uit hoofde van zijn voormalige arbeidsovereenkomst met een Club een aanspraak heeft opgebouwd op een overbruggingsuitkering, daartoe premies heeft afgedragen en voor wie de Beheerder een Deelnemersfonds administreert en beheert.

Voor een gewezen Contractspeler moet aanvullend een van de volgende situaties van toepassing zijn:

a. zijn overbruggingsuitkering is nog niet is aangevangen;

b. zijn reeds lopende overbruggingsuitkering is aangevangen op of na 1 november 2008;

c. zijn reeds lopende uitkering is aangevangen vóór 1 november 2008 maar de duur van de uitkering is tussen 1 november 2008 en 1 juni 2009 ingekort op basis van de eenmalige mogelijkheid die art. 5 lid 4 van het toen geldende Combinatieregiement de deelnemer bood.

(...)

Deelnemersfonds: De waarde van de participatie die de Deelnemer in het Hoofdfonds heeft opgebouwd zoals die blijkt uit de administratie van het Hoofdfonds, waarbij de aanspraak op het nog bij te schrijven rendement over het lopende boekjaar niet in aanmerking wordt genomen.

(...)

Artikel 2: Fondspremie Profvoetballers

1. De Club is voor de Profvoetballer elke maand een fondspremie verschuldigd overeenkomstig de volgende tabel zolang het saldo van zijn overbruggingsfonds het in lid 3 genoemde maximum nog niet heeft bereikt. (...)

4. De Club houdt op het aan de Profvoetballer uit te keren bruto loon een fondspremie in die hij bepaalt op basis van de tabel in lid 1. Binnen tien dagen na het verstrijken van elke kalendermaand draagt de Club de voor die maand verschuldigde fondspremie af aan het Hoofdfonds.

(...)

6. De Beheerder is gehouden de Profvoetballers voor wie fondspremies door hun Club niet of niet tijdig worden afgedragen, in kennis te stellen van de nalatigheid van hun Club.

Artikel 3: Bijzondere fondspremie Profvoetballers

1. Indien de Club aan een Profvoetballer Hand- en tekengeld toekent, is de Club hierover gedurende een vastgestelde termijn een bijzondere fondspremie verschuldigd. (...)

4. De Club houdt op het aan de Profvoetballer uit te keren bruto Hand- en tekengeld een zodanige bijzondere fondspremie in, dat aan het bepaalde in leden 2 en 3 wordt voldaan.

5. De Club, die de verschuldigde fondspremie niet tijdig afdraagt, is onverminderd de verplichting om de fondspremie te betalen rente verschuldigd op basis van het percentage van de wettelijke rente dat geldt op de datum waarop de afdracht behoorde plaats te vinden. De rente wordt berekend over de periode welke is verstreken tussen de dag dat de premie betaald behoorde te zijn en de dag dat de bijschrijving op de bankrekening van het Hoofdfonds heeft plaatsgevonden. Buitengerechtelijke invorderingskosten zijn voor rekening van de Club, onverminderd de overige kosten van vervolging welke volgens de wet zijn verschuldigd. De nota dient onverminderd de nakoming van de betalingsverplichting als overigens in dit artikel vermeld omgaand door de Club te worden voldaan.

6. De Beheerder is gehouden de Profvoetballers voor wie bijzondere fondspremies door hun Club niet tijdig worden afgedragen, in kennis te stellen van de nalatigheid van hun Club.

(...)

Artikel 5: Deelnemersfondsen

1. De Beheerder administreert ter bepaling van de rechten voor elke Deelnemer afzonderlijk een Deelnemersfonds. Het saldo van het Deelnemersfonds vormt het positieve verschil van de bij- en afboekingen.

2. De bijboekingen kunnen bestaan uit:

a. de ontvangen (geschatte) fondspremies en bijzondere fondspremies (artikel 2, 3 en 4);

b. voordelig netto rendement (artikel 6);

c. extra toevoegingen als gevolg van een besluit van de Beheerder;

d. overschotten in verband met waardeoverdracht van pensioenrechten (artikel 14)

e. afkoopwaarde van nabestaandenpensioenrechten

f. rente van de Club (...) wegens te late betaling (artikel 2, 3 en 4).

3. De afboekingen kunnen bestaan uit:

a. overbruggingsuitkeringen (artikel 6 t/m 9);

b. (...)

c. nadelig netto rendement (artikel 6); (...)

Artikel 6: Belegging, risico & rendement

1. Het in een Deelnemersfonds opgebouwde saldo wordt belegd conform het beleggingsbeleid. (...)

2. Het netto jaarrendement van het Hoofdfonds wordt vastgesteld per 1 juli (...). De Beheerder schrijft elk jaar per dezelfde datum het voordelig c.q. nadelig netto rendement bij op elk Deelnemersfonds.

(...)

2.5

Overbruggingsreglement B van belanghebbende luidt, voor zover voor deze procedure van belang, als volgt:

Artikel 1: Begrippen

In dit reglement wordt verstaan onder: (...)

Conversiedatum : De ingangsdatum van de overbruggingsuitkering.

Deelnemer : Deelnemer is:

1) een gewezen Contractspeler:

- voor wie de Beheerder een Deelnemersfonds administreert en beheert, én

- die uit hoofde van zijn voormalige arbeidsovereenkomst met een Club een aanspraak heeft opgebouwd op een overbruggingsuitkering van de Beheerder welke is aangevangen vóór I november 2008 en die nog niet is geëindigd, (...).

2.6

Bij resolutie van 30 november 1972, B71/24.096, Infobulletin 1972, 11 (hierna: de Resolutie), heeft de staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris) de aanspraak op de overbruggingsuitkeringen aangewezen als niet tot het loon behorende aanspraken:

Hierbij deel ik u mede, dat ingevolge een door de Koninklijke Nederlandsche Voetbalbond (KNVB) in overleg met de tot het betaalde voetbal toegelaten lichamen en de zgn. contractspelers een algemene regeling is getroffen ingevolge welke de deelnemende contractspeler jegens de Stichting ‘ [X] ’ te [Q] aanspraak heeft op het ontvangen van overbruggingsuitkeringen na het duurzaam beëindigen van zijn loopbaan als contractspeler.

Met toepassing van artikel 10, letter h, van de Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1965 heb ik bij beschikking, dragende dagtekening en nummer dezes, vorenbedoelde aanspraken op uitkeringen aangewezen als aanspraken op uitkeringen welke niet tot het loon behoren.

Deze aanwijzing berust thans op artikel 11, lid 2, van de Wet op de loonbelasting 19647 (hierna: Wet LB) juncto artikel 3.3a, aanhef en onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (hierna: URLB). Uit de aanwijzing vloeit voort dat de aanspraken op overbruggingsuitkeringen zijn vrijgesteld en dat de overbruggingsuitkeringen behoren tot het loon in de zin van artikel 10 Wet LB.

2.7

Op 18 maart 2015 zijn belanghebbende en de Inspecteur in een vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) overeengekomen welk land het recht op belastingheffing toekomt over de overbruggingsuitkeringen wanneer een uitkeringsgerechtigde naar het buitenland verhuist:

‘In de praktijk is het voor [X] soms lastig om vast te stellen of loonbelasting, premie volksverzekeringen en bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd zijn over de aan de deelnemer aan de overbruggingsregeling uitbetaalde overbruggingsuitkering. Dit is met name het geval wanneer de deelnemer in het buitenland gaat wonen dan wel van het ene naar het andere buitenland verhuist dan wel van het buitenland naar Nederland verhuist.

(...)

In de meeste gevallen is er voor een [X] -deelnemer die in het buitenland woont geen premieplicht voor de volksverzekeringen en geen bijdrageplicht voor de Zorgverzekeringswet. Normaal gesproken hoeft [X] uitsluitend te bepalen of er sprake is van inhoudingsplicht voor loonbelasting. (...)

Groep 1: geen loonbelasting

(...) Australië (...)

Op uitkeringen aan deelnemers die in deze landen wonen, houdt [X] geen loonbelasting in (0%-tarief).

2.8

Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 20178 heeft de Inspecteur zijn standpunt gewijzigd. Bij emailbericht van 17 januari 2018 bevestigt de Inspecteur de met belanghebbende gemaakte afspraken over een proefprocedure. Bij brief van 28 maart 2018 schrijft de Inspecteur het volgende aan belanghebbende:

Op 20 maart 2015 hebben wij een nieuwe vaststellingsovereenkomst gesloten om te bepalen wanneer [X] loonbelasting moet inhouden op [X] -uitkeringen uitbetaald aan niet-inwoners van Nederland. Deze vso is gebaseerd op het uitgangspunt dat wanneer het belastingverdrag dat gesloten is met het woonland van de deelnemer een ruime lijfrentedefinitie bevat - zoals in de casus die ten grondslag lag aan de uitspraak van Hof Amsterdam van 3 januari 1986 (BNB 1987/182) - het woonland mag heffen over de [X] -uitkering.

In 2017 hebt u de vraag voorgelegd of de Belastingdienst dit standpunt nog steeds inneemt na het arrest van de Hoge Raad van 17 mei 2017 (ECLI:NL:20I7:913).

De Belastingdienst is van mening dat uit dit arrest kan worden afgeleid dat bij een [X] -uitkering niet langer aan de lijfrentedefinitie uit het belastingverdrag getoetst moet worden om te bepalen welk land heffingsbevoegd is, maar aan het sportersartikel (of het artikel niet-zelfstandige arbeid). Dit leidt ertoe dat niet het woonland van de deelnemer het heffingsrecht heeft, maar Nederland. [X] is van mening dat deze conclusie niet aan het arrest verbonden kan worden.

Wij hebben afgesproken dat wij via een proefprocedure duidelijkheid willen krijgen over de vraag of het lijfrente-artikel dan wel het sportersartikel (of het artikel niet-zelfstandige arbeid) van toepassing is op [X] -uitkeringen uitbetaald aan niet-inwoners van Nederland wonend in landen met een met Nederland gesloten belastingverdrag met ruime lijfrentedefinitie. Wij hebben daarvoor inmiddels een casus geselecteerd en door de Belastingdienst is een naheffingsaanslag toonheffingen opgelegd die als onderwerp van geschil dient voor deze proefprocedure.

Ik bevestig met deze brief dat de vaststellingsovereenkomst van 20 maart 2015 door de Belastingdienst is opgezegd met ingang van de eerste maand volgend op de maand van bekendmaking van de uitspraak van de Hoge Raad in het kader van de proefprocedure, indien de Hoge Raad in deze uitspraak de mening van de Belastingdienst onderschrijft dat op de [X] -uitkering niet de lijfrentebepaling van toepassing is, maar het sportersartikel (of het artikel niet-zelfstandige arbeid). Indien de Hoge Raad in het kader van de beantwoording van prejudiciële vragen oordeelt dat het sportersartikel (of het artikel nietzelfstandige arbeid) uit het belastingverdrag van toepassing is op de [X] -uitkering geldt dit ook als een uitspraak van de Hoge Raad in het kader van de proefprocedure.

Wij hebben afgesproken te trachten de Hoge Raad zo snel mogelijk tot een uitspraak in deze proefprocedure te bewegen en dat u de deelnemers zo spoedig mogelijk informeert over de opzegging van de vaststellingsovereenkomst en daaruit voortvloeiende gevolgen voor de deelnemers.

2.9

[A] (hierna: de speler) is een gewezen beroepsvoetballer die een aanspraak heeft opgebouwd op een overbruggingsuitkering welke is aangevangen voor 1 november 2008. Zijn uitkeringen zijn daarom gebaseerd op Overbruggingsreglement B. Partijen hebben ter zitting bij het Hof eenparig verklaard dat zijn deelnemersfonds is opgebouwd volgens bepalingen die overeenstemmen met de desbetreffende bepalingen van Overbruggingsreglement A.

2.10

In januari 2018 ontving de speler een overbruggingsuitkering uit het fonds (hierna: de Overbruggingsuitkering9). Op het moment van uitkering was de speler inwoner van Australië. Belanghebbende heeft op de Overbruggingsuitkering geen loonbelasting ingehouden, omdat zij zich op het standpunt stelt dat geen Nederlandse loonbelasting is verschuldigd op grond van artikel 18 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië tot het vermijden van dubbele belasting10 (hierna: het Verdrag). De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat wel loonbelasting verschuldigd was op grond van artikel 17 Verdrag en heeft daarom een naheffingsaanslag opgelegd.

Rechtbank Gelderland

2.11

Voor de Rechtbank was tussen partijen in geschil of de Inspecteur terecht de naheffingsaanslag loonheffingen heeft opgelegd.

2.12

De Rechtbank onderzoekt allereerst in hoeverre het Verdrag een inbreuk maakt op hetgeen is overeengekomen in de Resolutie, namelijk dat de aanspraak op de Overbruggingsuitkering niet tot het loon behoort en de gedane Overbruggingsuitkering zodoende in de heffing van de Nederlandse loonbelasting dient te worden betrokken. Naar het oordeel van de Rechtbank is dit het geval indien de Overbruggingsuitkering op grond van het Verdrag door Australië en niet door Nederland mag worden belast.

2.13

Bij de vraag of de Overbruggingsuitkering kan worden beschouwd als lijfrente zoals bedoeld in artikel 18, lid 2, Verdrag, verwerpt de Rechtbank het standpunt van de Inspecteur dat uit HR BNB 2017/17911 volgt dat de toekenning van een recht op periodieke uitkeringen door een werkgever aan een werknemer nooit kan kwalificeren als lijfrente. Deze algemene betekenis kan niet uit dit arrest worden afgeleid, aldus de Rechtbank.

2.14

Naar het oordeel van de Rechtbank komt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een lijfrente doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van een ‘voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde’. Hiertoe overweegt de Rechtbank dat de betaalde fondspremie op de vergoedingen van de beroepsvoetballers wordt ingehouden door de werkgever en vervolgens wordt afgedragen aan belanghebbende. Daartegenover staat de verplichting voor belanghebbende om na de beëindiging van de loopbaan overbruggingsuitkeringen te doen. Aldus is de Rechtbank van oordeel dat sprake is van een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde.

2.15

Ook aan de overige elementen van de lijfrentedefinitie volgens het Verdrag is naar oordeel van de Rechtbank voldaan. Nu het Verdrag een zelfstandige definitie kent van het begrip lijfrente, kan volgens de Rechtbank niet worden teruggevallen op de betekenis van het begrip volgens de nationale wetgeving.

2.16

Dit leidt de Rechtbank tot de slotsom dat de Overbruggingsuitkering kwalificeert als lijfrente in de zin van artikel 18 Verdrag, wat betekent dat Australië als woonland heffingsbevoegd is.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

2.17

Voor het Hof was tussen partijen eveneens in geschil of Nederland het recht heeft belasting te heffen over de Overbruggingsuitkering. Meer in bijzonder was in geschil of de Overbruggingsuitkering is aan te merken als een lijfrente als bedoeld in artikel 18 Verdrag.

2.18

Het Hof overweegt dat in het geval dat de Overbruggingsuitkering is aan te merken als lijfrente, het heffingsrecht op grond van artikel 18 Verdrag slechts toekomt aan woonstaat Australië. Indien de Overbruggingsuitkering niet is aan te merken als een lijfrente, heeft Nederland het heffingsrecht op grond van artikel 17 Verdrag.

2.19

Uit HR BNB 2017/179 leidt het Hof af dat geen sprake is van een ‘voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde’ zoals bedoeld in artikel 18, lid 2, Verdrag, indien een werkgever aan een werknemer een recht op periodieke uitkeringen toekent waarvan de kosten volledig voor rekening van de werkgever komen. In andere gevallen kan naar het oordeel van het Hof wel sprake zijn van een lijfrente in bedoelde zin. De enkele omstandigheid dat een recht op uitkeringen opkomt in het kader van een dienstbetrekking staat hieraan niet in de weg, aldus het Hof.

2.20

Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een lijfrente als bedoeld in het Verdrag, acht het Hof van belang voor wiens rekening de verschuldigde premies komen. Het gaat in dit geval erom of de voor het recht op de Overbruggingsuitkering betaalde premies volledig voor rekening van de speler zijn gekomen en dus werknemersbijdragen zijn, dan wel of de premies zijn aan te merken als volledig voor rekening van de club komende werkgeversbijdragen, onder verlaging van het brutoloon van de werknemer met een bedrag gelijk aan de premies. Het Hof overweegt dat het Overbruggingsreglement A hierin niet eenduidig is. Sommige bepalingen leggen er de nadruk op dat de club als werkgever de premies betaalt, andere bepalingen wijzen erop dat de premies voor rekening van de werknemer komen.

2.21

Het Hof begrijpt de bepaling in onderlinge samenhang gelezen aldus dat op de club de verplichting rust de fondspremie in te houden op het loon van de speler en deze ingehouden premie af te dragen aan belanghebbende. Het Overbruggingsreglement A houdt kennelijk in dat de club verplicht is ervoor zorg te dragen dat de premie aan belanghebbende wordt betaald. Dat staat volgens het Hof niet eraan in de weg dat de premie (door inhouding) voor rekening van de speler komt. Naar het oordeel van het Hof is daarom de gehele premie een werknemersbijdrage.

2.22

Tot slot stelt het Hof vast dat de term lijfrente in het Verdrag is gedefinieerd en dat die tekst er niet op wijst dat bij een lijfrente sprake moet zijn van een wezenlijke onzekerheid. Integendeel: de tekst vermeldt uitdrukkelijk dat het kan gaan om betalingen van een vaste som gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak. Weliswaar betekent de term lijfrente in het Nederlands veelal een reeks uitkeringen met een wezenlijke onzekere gebeurtenis, maar daaraan komt naar het oordeel van het Hof in dit geval geen betekenis toe, nu het Verdrag de term uitdrukkelijk definieert.

2.23

Het Hof oordeelt dat de Overbruggingsuitkering is aan te merken als een lijfrente als bedoeld in artikel 18, lid 2, Verdrag en over de Overbruggingsuitkering zodoende geen Nederlandse loonbelasting verschuldigd is.

3 Het geding in cassatie

3.1

De Staatssecretaris komt in cassatie met één middel. Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat de Overbruggingsuitkering is aan te merken als een lijfrente als bedoeld in artikel 18 Verdrag, zodat het heffingsrecht toekomt aan Australië als woonstaat en niet aan Nederland als bronstaat.

Dit middel onderbouwt de Staatssecretaris met twee nadere klachten. Primair stelt de Staatssecretaris dat de lijfrentebepaling niet van toepassing is bij een in het kader van de dienstbetrekking opgekomen aanspraak.

Subsidiair stelt de Staatssecretaris dat sprake is van een werkgeversbijdrage. De Staatssecretaris acht het oordeel van het Hof dat de bepalingen uit het Overbruggingsreglement slechts inhouden dat de werkgever verplicht is ervoor zorg te dragen dat de premie aan belanghebbende wordt betaald onbegrijpelijk.

3.2

Hierna bespreek ik het middel. Daarbij zet ik eerst het relevante juridische kader uiteen en behandel ik de primaire klacht van de Staatssecretaris (onderdeel 4). Vervolgens bespreek ik het relevante juridische kader met betrekking tot de subsidiaire klacht van de Staatssecretaris, waarna ik die klacht bespreek (onderdeel 5).

4 Gevolgen HR BNB2017/179 voor de kwalificatie van de Overbruggingsuitkering

5 Beoordeling van de tegenprestatie

6 Conclusie