Home

Parket bij de Hoge Raad, 26-04-2024, ECLI:NL:PHR:2024:474, 22/04093

Parket bij de Hoge Raad, 26-04-2024, ECLI:NL:PHR:2024:474, 22/04093

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
26 april 2024
Datum publicatie
10 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:474
Zaaknummer
22/04093

Inhoudsindicatie

Bijlage: ECLI:NL:PHR:2024:487

BPM; art. 110 VWEU; product van de overige lidstaten? Koerslijst EurotaxGlass's; 'bijstelling marksituatie' en 'bijstelling dealersituatie'; disclaimer; mag belastingplichtige bijstellingen toepassen na opname disclaimer in koerslijst?

De koerslijst EurotaxGlass’s biedt de mogelijkheid de handelsinkoopwaarde te corrigeren met de zogenaamde ‘bijstelling marktsituatie’ en de ‘bijstelling dealersituatie’. Uit HR 15 november 2019, 18/00246 volgt dat de belastingplichtige bij toepassing van de koerslijstmethode rekening mag houden met deze bijstellingen, zonder dat hij nader bewijs hoeft te leveren.

Vanaf 4 oktober 2021 biedt EurotaxGlass’s niet langer de mogelijkheid de bijstellingen in de koerslijst toe te passen. De aanbieder van de koerslijst heeft een disclaimer geplaatst in de koerslijst waarin deze keuze wordt toegelicht. De aanbieder acht de bijstellingen niet langer relevant voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde. Voorts dient de toepassing van de bijstellingen volgens de aanbieder effectief bewezen te worden door de gebruiker van de koerslijst.

In deze zaak staat de vraag centraal of belanghebbende de bijstellingen in de koerslijst EurotaxGlass’s mag toepassen zonder nader bewijs te leveren, ook na opname van de disclaimer. Het Hof oordeelt dat belanghebbende de bijstellingen niet mag toepassen, omdat geen sprake is van een product van de overige lidstaten als bedoeld in art. 110 VWEU. A-G Ettema komt in deze conclusie tot de slotsom dat het Hof de juiste beoordelingsmaatstaf heeft aangelegd, aangezien het Hof doorslaggevend heeft geacht waar de auto is aangekocht. De A-G geeft de Hoge Raad in overweging het principale beroep van belanghebbende ongegrond te verklaren.

Het Hof heeft veronderstellenderwijs overwogen dat belanghebbende de bijstellingen zonder nader bewijs had kunnen toepassen als art. 110 VWEU van toepassing was geweest. Het voorwaardelijke incidentele beroep van de Staatssecretaris keert zich tegen dit oordeel. De A-G komt tot de slotsom dat belanghebbende de bijstellingen zonder nader bewijs mag toepassen, doch slechts indien hij aangifte heeft gedaan vóór 4 oktober 2021 en de koerslijstmethode van toepassing is. Nu in deze zaak de taxatiemethode van toepassing is, staat het belanghebbende niet vrij de bijstellingen toe te passen zonder nader bewijs te leveren. Het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris is dan gegrond.

Het principale beroep in cassatie is ongegrond. Het voorwaardelijke incidentele beroep van de Staatssecretaris behoeft geen behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 22/04093

Datum 26 april 2024

Belastingkamer A

Onderwerp/tijdvak Belasting pers.auto's en motorrijw. 2019

Nr. Gerechtshof 21/00363

Nr. Rechtbank 20/5135

CONCLUSIE

C.M. Ettema

In de zaak van

[X]

tegen

de staatssecretaris van Financiën

1 Inleiding

1.1

Belanghebbende heeft op aangifte bpm voldaan voor een gebruikte BMW. De auto is in Duitsland geproduceerd voor de Canadese markt, daarna naar Canada verscheept, aldaar voor het eerst in gebruik genomen, en na enige tijd als gebruikte auto naar Nederland overgebracht en geregistreerd. Voorafgaand aan deze registratie is de auto in Duitsland geregistreerd. In deze procedure is de vraag gerezen of deze auto een ‘product van de overige lidstaten’ is als bedoeld in artikel 110 VWEU. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. Het Hof heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat voor de vraag of een ingevoerde auto een ‘product van de overige lidstaten’ is, doorslaggevend is waar deze auto wordt gekocht. Het principale beroep in cassatie van belanghebbende is tegen dat oordeel gericht. Volgens de klacht is het voldoende dat de auto zich feitelijk in Duitsland bevond en aldaar is geregistreerd.

1.2

Voor het geval belanghebbendes klacht mocht slagen, wordt toegekomen aan de vraag of de zogenoemde ‘bijstelling marktsituatie’ en ‘bijstelling dealersituatie’ in de koerslijst EurotaxGlass’s mogen worden toegepast nadat die koerslijst die keuzemogelijkheid heeft geschrapt. Deze tweede vraag speelt ook in andere bij de Hoge Raad aanhangige zaken, onder meer de zaken met nummers 23/00142 en 23/00143. In die zaken heeft het Hof de toepassing van de correctiefactoren geweigerd.

1.3

In de onderhavige zaak komt het Hof daarentegen tot het oordeel dat belanghebbende in beginsel wel aanspraak kan maken op de correctiefactoren, ware het niet dat belanghebbende in dit geval niet wordt beschermd door art. 110 VWEU en toch ongelijk krijgt. Het incidentele beroep van de staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris) is gericht tegen dit oordeel. Het is ingesteld onder de voorwaarde dat het principale beroep gegrond is. Bij deze zaak gaat een gemeenschappelijke bijlage, waarin ik deze tweede vraag bespreek.

1.4

Ik kom tot de slotsom dat het Hof voor de beoordeling of art. 110 VWEU is geschonden terecht van doorslaggevend belang heeft geacht waar de auto is aangekocht. Het Hof heeft de juiste maatstaf aangelegd. Ik geef de Hoge Raad in overweging het principale beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond te verklaren.

1.5

Het voorwaardelijke incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris behoeft dan geen behandeling. Mocht daar toch aan worden toegekomen, dan geef ik de Hoge Raad in overweging het incidentele beroep in cassatie gegrond te verklaren. Het Hof heeft de bijstellingen (veronderstellenderwijs) van toepassing geacht, zonder nader bewijs te verlangen van belanghebbende. Nu de taxatiemethode van toepassing is, getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is het onvoldoende gemotiveerd. Verwijzing moet dan volgen.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

Belanghebbende heeft in mei 2019 een bedrag van € 4.626 aan bpm op aangifte voldaan ter zake van de registratie van een BMW 535Xi High Executive xDrive (de auto).

2.2

De auto is oorspronkelijk geproduceerd in Duitsland voor de Canadese markt. De auto is na de productie naar Canada verscheept en aldaar op 25 oktober 2013 voor het eerst in gebruik genomen.1 Belanghebbende heeft de auto op enig moment gekocht.

2.3

De auto is in Nederland ingevoerd en op 3 mei 2019 geregistreerd in het Nederlandse kentekenregister. Belanghebbende heeft aangifte bpm gedaan ter zake van de registratie. Voor de berekening van de bpm heeft belanghebbende gebruikgemaakt van een taxatierapport.

2.4

De inspecteur heeft met dagtekening 12 februari 2020 aan belanghebbende een naheffingsaanslag bpm opgelegd van € 7.609, vermeerderd met een bedrag van € 16 aan belastingrente. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 augustus 2020 de naheffingsaanslag verminderd tot € 4.023 en de beschikking belastingrente verminderd tot € 8.

De Rechtbank 2

2.5

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Holland (de Rechtbank). Voor zover van belang in cassatie is in geschil of belanghebbende de correctiefactoren ‘bijstelling marktsituatie’ en ‘bijstelling dealersituatie’ in de koerslijst EurotaxGlass’s mag toepassen.

2.6

De Rechtbank overweegt dat niet is weersproken dat de auto niet voorkomt op de koerslijst van Eurotaxglass’s. Om die reden komt belanghebbende geen beroep toe op de correctiefactoren in die koerslijst.3

2.7

De Rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Het Hof 4

2.8

Voor zover van belang in cassatie is in hoger beroep in geschil of belanghebbende met vrucht een beroep kan doen op art. 110 VWEU en, zo ja, of belanghebbende de correctiefactoren ‘bijstelling marktsituatie’ en ‘bijstelling dealersituatie’ in de koerslijst EurotaxGlass’s kan toepassen.

2.9

Het Hof stelt voorop dat het op de weg van belanghebbende ligt aannemelijk te maken dat sprake is van een situatie als bedoeld in art. 110 VWEU. In het bijzonder dient hij daarbij aannemelijk te maken dat de auto een product van een andere lidstaat is. Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat de auto afkomstig is van de Duitse markt. De omstandigheid dat de auto in Duitsland is vervaardigd brengt niet mee dat de auto reeds daarom moet worden aangemerkt als ‘een product van een andere lidstaat’ als bedoeld in art. 110 VWEU. Ook de omstandigheid dat de auto eerst in Duitsland is geregistreerd alvorens deze in Nederland werd geregistreerd, is volgens het Hof onvoldoende. Deze omstandigheid sluit volgens het Hof niet uit dat de auto in Canada is gekocht, te minder nu de auto in Duitsland is geregistreerd door een onderneming die facilitaire diensten verleent bij de import en export van auto’s. Gelet hierop kan de auto volgens het Hof niet worden aangemerkt als een product van de overige lidstaten in de zin van art. 110 VWEU en is het hoger beroep ongegrond.

2.10

Indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat art. 110 VWEU wel toepassing vindt, volgt het Hof belanghebbende niet in zijn stelling dat de Inspecteur gehouden is de ‘bijstellingen’ in de koerslijst EurotaxGlass’s ambtshalve toe te passen, nu de Hoge Raad in zijn arrest 15 november 2019, nr. 18/002465 heeft geoordeeld dat de belastingplichtige met de bijstellingen rekening mag houden. Dit neemt volgens het Hof niet weg dat het belanghebbende vrij staat alsnog een beroep te doen op een voor hem gunstiger koerslijst, ook indien de daaruit voortvloeiende handelsinkoopwaarde enkel is terug te voeren op het (alsnog) toepassen van in die koerslijst voorziene bijstellingen. Nu belanghebbende zich beroept op de door de Inspecteur ingebrachte koerslijst en niet in geschil is dat de bijstellingen tezamen 15% bedragen en leiden tot een handelsinkoopwaarde van € 19.937, hoeft belanghebbende geen nieuwe uitdraai van de koerslijst over te leggen. Toepassing van de bijstellingen leidt volgens het Hof tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 3.059. Tot een gegrondverklaring van het hoger beroep kan dit evenwel niet leiden, nu art. 110 VWEU toepassing mist.

3 Het geding in cassatie

3.1

Het principale beroep in cassatie van belanghebbende bestrijdt het oordeel van het Hof dat de auto niet een ‘product van de overige lidstaten’ is en dat art. 110 VWEU zodoende toepassing mist. Volgens de klacht is het Europese recht van toepassing zodra een auto in een lidstaat van de Europese Unie is geregistreerd. Dit volgt ook uit Richtlijn 1999/37/EG, aldus de klacht. Door voor de beoordeling of sprake is van een ‘product van de overige lidstaten’ doorslaggevend te achten waar de auto is gekocht, is het Hof uitgegaan van een onjuist toetsingskader. Volgens de klacht is het voldoende dat de auto zich feitelijk in Duitsland bevond en aldaar is geregistreerd.

Verweerschrift

3.2

De staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris) stelt voorop dat vaststaat dat de auto in Duitsland is geproduceerd voor de Canadese markt en dat de auto op 25 oktober 2013 in Canada voor het eerst in gebruik is genomen. Gelet op deze feiten is naar zijn mening geen sprake van ‘een product van een andere lidstaat’, aangezien de auto vanuit de markt van een derde land wordt binnengebracht in Nederland. Art. 110 VWEU mist dan toepassing, aldus de Staatssecretaris. De verwijzing door belanghebbende naar Richtlijn 1999/37/EG maakt dit volgens hem niet anders.

3.3

Volgens de Staatssecretaris oordeelt het Hof terecht dat voor toepassing van art. 110 VWEU niet voldoende is dat de auto in Duitsland is vervaardigd en de auto eerder in Duitsland geregistreerd is geweest. De rechtsklachten treffen daarom volgens hem geen doel. Voor het overige is het oordeel van het Hof van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk. Op grond van het voorgaande faalt de klacht volgens de Staatssecretaris.

Incidenteel beroep in cassatie

3.4

De Staatssecretaris stelt tevens voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie in voor het geval de Hoge Raad oordeelt dat het principale beroep in cassatie slaagt en art. 110 VWEU van toepassing is. Daarbij stelt hij één middel voor, bestaande uit een rechtsklacht en twee motiveringsklachten.

3.5

Voor zover het Hof in punt 5.18 oordeelt dat het enkele beroep op de ‘bijstelling marktsituatie’ en de ‘bijstelling dealersituatie’ reeds voldoende is voor toepassing ervan, getuigt het oordeel volgens het middel van een onjuiste rechtsopvatting. De belastingplichtige dient aannemelijk te maken dat de desbetreffende correctiefactoren op hem van toepassing zijn. Het Hof heeft dit miskend, aldus het middel.

3.6

Volgens de twee motiveringsklachten is het Hof voorts ten onrechte en ongemotiveerd voorbijgegaan aan het betoog van de Inspecteur dat de correctiefactoren in het onderhavige geval niet van toepassing zijn en dat de aanbieder van de koerslijst EurotaxGlass’s inmiddels een disclaimer in de koerslijst heeft opgenomen die erop neerkomt dat de desbetreffende bijstellingen op nihil moeten worden gesteld.

4 Beoordeling van de klacht

5 Conclusie