Home

Parket bij de Hoge Raad, 02-08-2024, ECLI:NL:PHR:2024:802, 24/00266

Parket bij de Hoge Raad, 02-08-2024, ECLI:NL:PHR:2024:802, 24/00266

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
2 augustus 2024
Datum publicatie
23 augustus 2024
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:802
Zaaknummer
24/00266

Inhoudsindicatie

Sprongcassatie; verrekening van voortgewentelde buitenlandse bronbelasting op innovatiebox-royalty's. Art. 36, 36a, 37 en 44 Bvdb en art. 12b Wet Vpb. Kan voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting in latere jaren alleen verrekend worden met Vpb over innovatiebox-royalty's? Ook als de gerechtigde door wetswijziging niet meer voldoet aan de boxvoorwaarden en verrekening daardoor voorgoed uitgesloten zou zijn? Procesbelang

In geschil is of bij de voortwenteling van onverrekende buitenlandse bronheffingen (at. 37 jo. 44 Bvdb) onderscheid moet worden gemaakt tussen de bronbelasting op innovatiebox-royalty’s en die op overige passieve inkomsten in die zin dat innovatiebox-bronbelasting ook na het ontvangstjaar alleen verrekend kan worden met Vpb over in latere jaren ontvangen innovatiebox-royalty’s, dus niet met Vpb op in latere jaren ontvangen reguliere passieve inkomsten, ook niet als de belastingplichtige door wetswijziging uit het innovatiebox-regime is gevallen en dus geen verrekenruimte meer zal ontstaan.

Feiten: De belanghebbende ontving in 2017 en 2018 buitenlandse royalty’s die in het innovatiebox-regime van art. 12b e.v. Wet Vpb vielen en waarop buitenlandse bronbelasting was ingehouden. Ter verrekening daarvan heeft de Inspecteur een vermindering van de Vpb 2017 en 2018 verleend op basis van de belastingverdragen tussen Nederland en de bronlanden en van art. 36 en 36a Bvdb. Die verminderingen zijn niet in geschil.

Wel in geschil zijn de voortwentelingsbeschikkingen die de Inspecteur ex art. 37 jo. 44 Bvdb heeft genomen omdat in 2017 en 2018 niet alle in die jaren ingehouden bronbelasting kon worden verrekend. Hij heeft onderscheid gemaakt tussen innovatiebox-bronbelasting (art. 36a Bvdb) en bronbelasting op andere passieve inkomsten (art. 36 Bvdb). Volgens hem kan de voort te wentelen innovatiebox-bronbelasting 2017 en 2018 alleen verrekend worden met Vpb over innovatiebox-royalty’s ontvangen in latere jaren.

Belanghebbendes royalty’s vallen echter vanaf 2017 slechts deels en vanaf 2020 helemaal niet meer in de innovatiebox, volgens haar als gevolg van de aanscherping van de wettelijke eisen voor toegang tot de innovatiebox. Wordt in die omstandigheden het standpunt van de Inspecteur gevolgd, dan is de voort te wentelen innovatiebox-bronbelasting 2017 en 2018 effectief uitgesloten van toekomstige verrekening. Dat kan volgens de belanghebbende niet de bedoeling zijn en de tekst van de art. 36, 36a en 37 Bvdb dwingt daar haars inziens ook geenszins toe.

Volgens de Rechtbank heeft de Besluitgever doelbewust een apart verrekeningsregime ingevoerd voor bronbelasting op innovatiebox-royalty’s door die in art. 36a(2)(b) Bvdb in hun ontvangstjaar alleen verrekenbaar te verklaren met de Vpb op innovatiebox-royalty’s. Zij acht het niet denkbaar dat de Besluitgever meteen ná het ontvangstjaar weer van die compartimentering zou hebben willen afzien. Art. 37 Bvdb kan haars inziens zo gelezen worden dat voortgewentelde bronbelasting wordt aangemerkt als buitenlandse bronbelasting in de zin van art. 36 respectievelijk art. 36a. Die tekst sluit niet uit dat de voortwentelingsbeschikking de voort te wentelen bedragen ex art. 36 en ex art. 36a separaat vaststelt. De Rechtbank heeft ook belanghebbendes beroep op de evenredigheids- en gelijkheidsbeginselen verworpen.

De belanghebbende stelt vier cassatiemiddelen voor. De Rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat:

(i) bronbelasting op innovatiebox-royalty’s in het ontvangstjaar alleen verrekend kan worden met Vpb over innovatiebox-royalty’s;

(ii) ook voortgewentelde bronbelasting op innovatiebox-royalty’s alleen verrekend kan worden met Vpb over innovatiebox-royalty’s in latere jaren;

(iii) een voortwentelingsbeschikking reguliere bronbelasting ex art. 36 en innovatiebox-bronbelasting ex art. 36a moet separeren; en

(iv) het evenredigheidsbeginsel niet is geschonden.

A-G Wattel acht middel (i) ongegrond. Art. 36a Bvdb regelt de Vpb-vermindering specifiek ter zake van innovatiebox-royalty’s in de zin van art. 12b Wet Vpb, terwijl art. 36 Bvdb in het algemeen de Vpb-vermindering regelt ter zake van dividenden, interest en reguliere royalty’s. Duidelijk lijkt hem daarmee dat art. 36a Bvdb de lex specialis is als een Vpb-plichtige buitenlandse innovatiebox-royalty’s ontvangt en de daarop ingehouden bronbelasting wil verrekenen met haar Vpb over dat ontvangstjaar. Voor dat jaar beperkt art. 36a Bvdb de verrekeningsbasis voor die buitenlandse innovatiebox-bronbelasting tot de Vpb over innovatiebox-royaty’s.

Ad middelen (ii) en (iii) stelt de A-G vast dat uit de tekst van het Bvdb niet volgt dat de compartimentering van de verrekeningsbasis die in het ontvangstjaar geldt (art. 36a Bvdb), ook geldt in de latere jaren waarnaartoe de excess foreign tax credit wordt voortgewenteld. Art. 37 Bvdb merkt ongespecificeerd ‘het bedrag’ van de ex art. 36 en art. 36a Bvdb onverrekend gebleven bronbelasting aan als ‘vanwege andere Mogendheden geheven belasting van het daaropvolgende jaar’ en ook art. 44 draagt de Inspecteur ongespecificeerd op om ‘het bedrag’ van de voortwenteling bij (één) beschikking vast te stellen. Dit suggereert dat ‘het bedrag’ geen compartimenten heeft. Die suggestie wordt ook gevoed doordat de Besluitgever bij de voorkoming van dubbele inkomstenbelasting wél expliciet heeft bepaald dat voort te wentelen buitenlandse belasting per box, en binnen box 1 per inkomenscategorie, gecompartimenteerd blijft in latere jaren.

Uit de totstandkomingsgeschiedenis blijkt niet welke bedoeling de Besluitgever had. De toelichting op de wijziging van art. 37 Bvdb in 2007, die voortwenteling van innovatiebox-bronbelasting regelde, is zeer summier en biedt geen gezichtspunten. Art. 36a Bvdb maakte in 2007 innovatiebox-bronbelasting verrekenbaar doordat lid 1 de aan verrekening in de weg staande grondslag-eis losliet voor innovatiebox-bronbelasting, maar de tweede verrekeningslimiet in die bepaling houdt wel rekening met het veel lagere effectieve Vpb-tarief op innovatiebox-royalty’s. Die tweede limiet is gebaseerd op het uitgangspunt van ordinary credit: niet méér buitenlandse bronbelasting verrekenen dan de Vpb die Nederland heft over de inkomsten waarop die bronbelasting drukt. Daaruit volgt echter niet dat voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting niet verrekend kan worden met tax capacity die in die latere jaren overblijft na verrekening van de ‘reguliere’ bronbelasting. Daarmee wordt immers niet Nederlandse winstbelasting op Nederlandse winsten teruggegeven, maar wordt slechts de Nederlandse bijheffing op andere buitenlandse passieve inkomsten beperkt. De algemene uitlatingen van de Besluitgever over de tweede limiet bieden op zichzelf dus geen steun aan compartimentering van voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting.

Voor de benadering van de Rechtbank valt volgens de A-G veel te zeggen omdat als de buitenlandse brutobelasting op andere buitenlandse passieve inkomsten lager is dan de Nederlandse netto-Vpb-heffing over die andere buitenlandse inkomsten, ruimte ontstaat om de onverrekende innovatiebox-bronbelasting uit eerdere jaren alsnog te verrekenen, hetgeen inderdaad het onderscheid in het ontvangstjaar tussen innovatiebox-bronbelasting en andere bronbelasting vrij betekenisloos zou maken in latere jaren als dat onderscheid in die latere jaren niet volgehouden wordt. Blijft een belastingplichtige in de innovatiebox of kiest zij er zelf voor om die te verlaten, dan acht de A-G de uitleg van het Bvdb door de Rechtbank dan ook juist en het effect van die uitleg niet onredelijk, discriminerend of onevenredig. Maar als de belastingplichtige door een wetswijziging uit de innovatiebox gedwongen wordt – zoals de belanghebbende stelt – dan meent de A-G dat de tekst van en de toelichting op art. 37 en 44 Bvdb weliswaar meebrengen dat haar excess foreign tax credit ter zake van (voorheen) innovatieboxbronbelasting en haar verrekeningsbasis gecompartimenteerd blijven, zodat zij die excess credit niet kan verrekenen met latere Nederlandse Vpb op andere passieve inkomsten dan de royalty’s ter zake waarvan dat excess is ontstaan, maar dat zij die credit wél kan verrekenen met de latere Nederlandse Vpb over dezelfde (voorheen innovatiebox-)royaltystroom waarop dat excess is ontstaan. Ook los van de tekst van art. 36, 36a, 37 en 44 Bvdb brengt redelijke toepassing van die bepalingen volgens hem bij gedwongen boxverlating en feitelijk ongewijzigde royaltystromen mee dat de belastingplichtige de verrekeningsruimte die de 25% Nederlandse heffing ná boxverlating biedt, kan gebruiken voor verrekening van de vóór gedwongen boxverlating opgebouwde excess foreign tax credit op diezelfde (voorheen innovatiebox-)royaltystromen. Valt een belanghebbende niet door wetswijziging, maar door eigen keuzes uit de innovatiebox, dan ziet hij geen aanleiding voor dergelijk overgangsrecht.

De middelen (ii) en (iii) treffen daarom deels doel en middel (iv) behoeft dan geen bespreking, maar dat leidt niet tot cassatie omdat deze conclusie niet leidt tot wijziging van de bestreden voortwentelingsbeschikkingen; die blijven gecompartimenteerd. De effecten van deze conclusie doen zich pas voor in de latere jaren waarnaartoe de onverrekende innovatiebronbelasting is voortgewenteld.

Conclusie: cassatieberoep ongegrond, maar wel verstaan dat, hoewel de excess foreign tax credit ter zake van (voorheen) innovatiebox-bronbelasting afgesplitst blijft van overige voort te wentelen buitenlandse belasting, die excess credit wel verrekend kan worden met de na – gedwongen – boxverlating verschuldigde Nederlandse Vpb over dezelfde (voorheen innovatiebox-)royaltystroom waarop dat excess is ontstaan.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 24/00266

Datum 2 augustus 2024

Belastingkamer A

Onderwerp/tijdvak Voortwentelingsbeschikkingen onverrekende buitenlandse innovatiebox-bronheffing 2017/2018 / vennootschapsbelasting

Nrs. Rechtbank 22/5840 en 22/5841

Sprongcassatie

CONCLUSIE

P.J. Wattel

In de zaak van

[X] BV

tegen

Staatssecretaris van Financiën

1 Overzicht

1.1

Dit sprongcassatieberoep stelt de vraag aan de orde of bij de voortwenteling van onverrekende buitenlandse bronheffingen (art. 37 jo. 44 Bvdb1) onderscheid moet worden gemaakt tussen bronbelasting op (laagbelaste) innovatiebox-royalty’s en bronbelasting op (hoogbelaste) overige passieve inkomsten (dividenden, interest en reguliere royalty’s) in die zin dat bronbelasting op innovatiebox-royalty’s ook na het ontvangtjaar uitsluitend verrekend kan worden met vennootschapsbelasting (Vpb) over in latere jaren ontvangen innovatiebox-royalty’s, dus niet met Vpb over in latere jaren ontvangen reguliere passieve inkomsten, ook niet als de belastingplichtige inmiddels door een wetswijziging in 2017 uit het innovatiebox-regime is gevallen en daardoor geen verrekenruimte meer kan ontstaan in die latere jaren.

1.2

Korter gezegd: wordt de gecompartimenteerde verrekening die in het ontvangstjaar geldt voor reguliere passieve inkomsten (art. 36 Bvdb) en innovatiebox-royalty’s (art. 36a BvdB) ook ná voortwenteling volgehouden, ook als dat betekent dat de excess foreign tax credit uit het ontvangstjaar waardeloos wordt doordat de feitelijk ongewijzigde royaltystroom na en door wetswijziging niet meer aangemerkt wordt als innovatiebox-royalty?

1.3

De belanghebbende ontving in 2017 en 2018 buitenlandse royalty’s die onder het innovatiebox-regime van art. 12b e.v. Wet Vpb vielen en waarop buitenlandse bronbelasting was ingehouden. Ter verrekening daarvan heeft de Inspecteur een vermindering van de Vpb 2017 en 2018 verleend op basis van de belastingverdragen tussen Nederland en de bronlanden en van de genoemde art. 36 en 36a Bvdb. Die verminderingen zijn niet in geschil.

1.4

Wél in geschil zijn de voortwentelingsbeschikkingen die de Inspecteur ex art. 37 jo. 44 Bvdb heeft genomen omdat in 2017 en 2018 niet alle in die jaren ingehouden buitenlandse bronbelasting kon worden verrekend. Hij heeft in die beschikkingen onderscheid gemaakt tussen innovatiebox-bronbelasting (art. 36a Bvdb) en bronbelasting op andere passieve inkomsten (art. 36 Bvdb). Volgens de Inspecteur kan voort te wentelen innovatiebox-bronbelasting alleen verrekend worden met Vpb over innovatiebox-royalty’s die de belanghebbende in latere jaren ontvangt.

1.5

Belanghebbendes royalty’s vallen echter vanaf 2017 slechts deels en vanaf 2020 helemaal niet meer in de innovatiebox, volgens de belanghebbende als gevolg van de aanscherping van de wettelijke eisen voor toegang tot de innovatiebox. Wordt het standpunt van de Inspecteur gevolgd, dan is haar voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting 2017 en 2018 effectief uitgesloten van toekomstige verrekening. Dat kan volgens haar niet de bedoeling zijn en de tekst van de art. 36, 36a en 37 Bvdb dwingt daar haars inziens ook geenszins toe.

1.6

In geschil zijn aldus met name de vragen of (i) de Inspecteur op basis van het Bvdb terecht de innovatiebox-bronbelasting voor voortwentelingsdoeleinden heeft afgescheiden van de reguliere bronbelasting en zo ja, of (ii) die afscheiding buiten toepassing moet blijven wegens schending van het gelijkheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel.

1.7

De Rechtbank heeft vraag (i) bevestigend beantwoord: de Besluitgever heeft doelbewust een apart verrekeningsregime ingevoerd voor bronbelasting op innovatiebox-royalty’s, door die in art. 36a(2)(b) Bvdb in hun ontvangstjaar alleen verrekenbaar te verklaren met de Vpb op innovatiebox-royalty’s. De Rechtbank acht het niet denkbaar dat de Besluitgever meteen ná het ontvangstjaar weer van die compartimentering zou hebben willen afzien. De tekst van art. 37 Bvdb kan haars inziens zo gelezen worden dat voortgewentelde bronbelasting in volgende jaren wordt aangemerkt als buitenlandse bronbelasting in de zin van art. 36 respectievelijk in de zin van art. 36a. Die tekst sluit niet uit dat de voortwentelingsbeschikking voort te wentelen bedragen ex art. 36 en ex art. 36a separaat vaststelt. De Rechtbank heeft ook belanghebbendes beroep op de evenredigheids- en gelijkheidsbeginselen verworpen.

1.8

De belanghebbende stelt in sprongcassatie vier middelen voor. De Rechtbank heeft volgens haar ten onrechte geoordeeld dat:

(i) bronbelasting op innovatiebox-royalty’s in het ontvangstjaar alleen verrekend kan worden met Vpb over innovatiebox-royalty’s;

(ii) ook voortgewentelde bronbelasting op innovatiebox-royalty’s alleen verrekend kan worden met Vpb over innovatiebox-royalty’s;

(iii) de voortwentelingsbeschikking reguliere bronbelasting ex art. 36 en innovatiebox-bronbelasting ex art. 36a moet separeren; en

(iv) het evenredigheidsbeginsel niet is geschonden.

1.9

Middel (i) lijkt mij ongegrond. Art. 36a Bvdb regelt de Vpb-vermindering specifiek ter zake van innovatiebox-royalty’s (art. 12b Wet Vpb), terwijl art. 36 Bvdb in het algemeen de Vpb-vermindering regelt ter zake van dividenden, interest en reguliere royalty’s. Duidelijk lijkt mij daarmee dat art. 36a Bvdb de lex specialis is als een Vpb-plichtige buitenlandse innovatiebox-royalty’s ontvangt en de daarop ingehouden bronbelasting wil verrekenen met haar Vpb over dat ontvangstjaar. Voor dat jaar beperkt art. 36a Bvdb de verrekeningsbasis voor die buitenlandse innovatiebox-bronbelasting tot de Vpb over innovatiebox-royaty’s.

1.10

Ad middelen (ii) en (iii): uit de tekst van het Bvdb volgt niet dat de compartimentering van de verrekeningsbasis in het ontvangstjaar (art. 36a Bvdb) ook geldt in de jaren waarnaar de excess foreign tax credit uit het ontvangstjaar wordt voortgewenteld. Art. 37 Bvdb bepaalt ongespecificeerd dat ‘het bedrag’ van de ex art. 36 en art. 36a Bvdb in het ontvangstjaar onverrekend gebleven buitenlandse belasting wordt aangemerkt als ‘vanwege andere Mogendheden geheven belasting van het daaropvolgende jaar’ en ook art. 44 draagt de Inspecteur ongespecificeerd op om ‘het bedrag’ van de voortwenteling bij (één) beschikking vast te stellen. Dit suggereert dat ‘het bedrag’ geen compartimenten heeft. Die suggestie wordt ook gevoed door het gegeven dat de Besluitgever bij de voorkoming van dubbele inkomstenbelasting wél expliciet heeft bepaald dat voort te wentelen buitenlandse belasting per box en binnen een box per inkomenscategorie gecompartimenteerd blijft: hij heeft bij elke separate verrekeningsbepaling ook een separate voortwentelingsbepaling opgenomen (art. 14, 14a, 17, 20 en 25a Bvdb) en hij heeft de Inspecteur in art. 28 Bvdb (de evenknie voor de inkomstenbelasting van art. 44 Bvdb voor de Vpb) voorgeschreven om die ex art. 14, 14a, 17, 20 en 25a Bvdb gescheiden voort te wentelen bedragen ook gescheiden, per voortwentelingsbepaling bij beschikking vast te stellen. Als het zijn bedoeling was om ook de (Vpb-verrekeningsbasis voor de) voort te wentelen innovatiebox-bronbelasting te compartimenteren, rijst de vraag waarom hij geen aparte voortwentelingsbepaling voor 36a-bronbelasting heeft opgenomen en in art. 44 Bvdb niet heeft bepaald dat separate voortwentelingsbeschikkingen moeten worden genomen, zoals hij voor de verrekening van voortgewentelde buitenlandse belasting met de inkomstenbelasting wél heeft gedaan.

1.11

Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de litigieuze Bvdb-bepalingen blijkt niet welke bedoeling de Besluitgever had. De wijziging van art. 37 Bvdb in 2007, die voortwenteling van innovatiebox-bronbelasting regelde, is karig toegelicht en biedt geen gezichtspunten. Art. 36a Bvdb maakte in 2007 innovatiebox-bronbelasting verrekenbaar doordat lid 1 de aan verrekening in de weg staande grondslag-eis losliet voor innovatiebox-bronbelasting, maar de tweede verrekeningslimiet houdt wel rekening met het veel lagere effectieve Vpb-tarief op innovatiebox-royalty’s. Die tweede limiet is gebaseerd op het uitgangspunt van ordinary credit: Nederland verrekent niet méér buitenlandse bronbelasting dan de Vpb die Nederland zelf heft over de inkomsten waarop die bronbelasting drukt. Daaruit volgt echter niet dat voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting in latere jaren niet verrekend kan worden met tax capacity die in die latere jaren overblijft na verrekening van de bronbelasting op andere buitenlandse passieve inkomsten (dividenden, interest en royalty’s) dan innovatiebox-bronbelasting. Wordt de voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting daarmee verrekend, dan wordt daarmee immers niet Nederlandse winstbelasting op Nederlandse winsten teruggegeven, maar wordt slechts Nederlandse bijheffing op andere buitenlandse passieve inkomsten beperkt. De algemene uitlatingen van de Besluitgever over de tweede limiet bieden dus geen steun aan afsplitsing van voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting.

1.12

De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld omdat zij het ondenkbaar acht dat de compartimentering van de verrekeningsbasis in het jaar van ontvangst (art. 36a Bvdb) meteen daarna weer losgelaten zou worden. De compartimentering in het ontvangstjaar zou daarmee vrijwel betekenisloos worden. Voor die benadering valt veel te zeggen. Als bij verrekening het onderscheid tussen innovatiebox-bronbelasting en andere bronbelasting in volgende jaren niet wordt gemaakt, wordt de excess foreign tax credit die ontstaat door de striktere tweede limiet in art. 36a Bvdb (er kan niet meer verrekend worden dan het lage effectieve tarief dat Nederland heft over innovatiebox-royalty’s) toch in een volgend jaar verrekend met Vpb over andere buitenlandse passieve inkomsten: met de Vpb die overblijft na verrekening van de op die andere inkomsten drukkende buitenlandse belasting. De tweede limiet van art. 36 is immers veel hoger (25%) dan die van art. 36a Bvdb (5-7%). Als de buitenlandse brutobronbelasting op andere buitenlandse passieve inkomsten lager is dan de Nederlandse netto-Vpb-heffing over die andere buitenlandse inkomsten, ontstaat ruimte om de onverrekende innovatiebox-bronbelasting uit eerdere jaren alsnog te verrekenen. In die zin wordt het onderscheid in het ontvangstjaar tussen innovatiebox-bronbelasting en andere bronbelasting inderdaad betekenisloos in latere jaren als dat onderscheid in die latere jaren niet volgehouden wordt.

1.13

Blijft een belastingplichtige in de innovatiebox, dan lijkt mij de uitleg van het Bvdb door de Rechtbank daarom correct en het effect ervan niet onredelijk, discriminerend of onevenredig. Onze belanghebbende stelt echter dat zij buiten haar toedoen deels in 2017 en in 2020 geheel uit de innovatiebox is gevallen als gevolg van een wetswijziging die de voorwaarden voor toegang tot die box heeft aangescherpt. Als die stelling juist is en de inkomende buitenlandse royaltystroom feitelijk niet wijzigde, is het gevolg van de wetswijziging dat dezelfde royalty’s die in 2007-2018 naar slechts 5% en vanaf 2018 naar 7% werden belast - waardoor voortdurend excess foreign tax credit ontstond omdat de buitenlandse bronbelasting hoger was - vanaf 2020 worden belast naar het gewone Vpb-tarief van 25% (vanaf 2022 25,8%) zonder dat die excess credit nog ooit gebruikt kan worden. Op feitelijk dezelfde royaltystroom uit dezelfde bronnen uit dezelfde landen ontstaat vanaf 2020 tax capacity (door de tariefverhoging naar 25%) die de belanghebbende volgens de Staatssecretaris niet mag gebruiken om de tot 2020 op diezelfde (toen nog: innovatiebox-)royaltystroom opgebouwde excess foreign tax credit tegen af te zetten.

1.14

Wat de wetgever of de Besluitgever bij onvrijwillige boxverlating zou hebben willen bedoelen, is onbekend. Het Bvdb zegt niets over overgangsrecht bij (gedwongen) verlating van de innovatiebox door wetswijziging, met name niet over de vraag wat er gebeurt met een op dat moment bestaande excess foreign tax credit ter zake van (voorheen) innovatiebox-bronbelasting. Bij de internetconsultatie over de wetswijziging in 2017 waarbij de voorwaarden voor innovatieboxtoegang werden aangescherpt, heeft de NOB gevraagd naar de gevolgen van die aanscherping voor de excess foreign tax credit ter zake van (voorheen) innovatiebox-royalty’s bij belastingplichtigen die door de aanscherping uit de innovatiebox zouden vallen. De medewetgever is daar echter niet op ingegaan en ook het Bvdb biedt geen aanknopingspunten voor beantwoording ervan, anders dan dat de tekst van zowel art. 37 Bvdb als art. 44 Bvdb het over slechts één ongespecificeerd ‘bedrag’ aan buitenlandse bronbelasting heeft; niet over twee separate bedragen. De literatuur had al veel eerder dan 2017 opgemerkt dat deze tekst niet uitsluit, maar juist eerder impliceert, dat de compartimentering van verrekeningsruimte in het ontvangstjaar (art. 36a Bvdb) niet wordt voortgezet in art. 37 bij de voortwenteling van innovatiebox-bronheffing naar volgende jaren.

1.15

Als juist is belanghebbendes stelling dat het de wetswijziging was die haar buiten de box deed belanden, meen ik dat de tekst van en de toelichting op art. 37 en 44 Bvdb meebrengen dat haar excess foreign tax credit ter zake van (voorheen) innovatieboxbronbelasting en haar verrekeningsbasis weliswaar gecompartimenteerd blijven, zodat zij die excess credit niet kan verrekenen met latere Nederlandse Vpb op andere passieve inkomsten dan de royalty’s ter zake waarvan dat excess is ontstaan, maar zij die wél kan verrekenen met de latere Nederlandse Vpb over dezelfde (voorheen innovatiebox-)royaltystroom waarop dat excess is ontstaan. Het compartiment waarbinnen zij de ten tijde van de gedwongen verlating van de innovatiebox nog onverrekende innovatiebox-bronbelasting kan verrekenen, bestaat dus niet uit (de Vpb over) alle buitenlandse passieve inkomsten in volgende jaren, zoals zij betoogt, maar alleen uit (de Vpb over) de latere royaltystroom die voorheen in de innovatiebox viel en toen laag belast werden en sinds 2017, na verlating van de innovatiebox, naar 25% belast wordt. Ook los van de tekst van art. 36, 36a, 37 en 44 Bvdb brengt redelijke toepassing van die bepalingen mijns inziens bij gedwongen boxverlating en feitelijk ongewijzigde royaltystromen mee dat de belastingplichtige de verrekeningsruimte die de 25% Nederlandse heffing ná boxverlating biedt (aangenomen dat de buitenlandse bronheffing lager is dan 25%), kan gebruiken voor verrekening van de vóór gedwongen boxverlating opgebouwde excess foreign tax credit op diezelfde (voorheen innovatiebox-)royaltystromen.

1.16

Valt een belanghebbende niet door wetswijziging, maar door eigen keuzes of toedoen uit de innovatiebox, dan is er naar mijn mening geen aanleiding voor dergelijk overgangsrecht, dat in die gevallen de deur zou kunnen openzetten voor tax planning.

1.17

Ik meen daarom dat de middelen (ii) en (iii) deels doel treffen, al is het een kleiner doel dan de belanghebbende beoogde. Middel (iv) behoeft dan geen bespreking.

1.18

Dat leidt echter niet tot cassatie. Deze conclusie leidt immers niet tot wijziging van de bestreden voortwentelingsbeschikkingen 2017 en 2018. De voort te wentelen onverrekende bronbelasting blijft gesplitst in reguliere en innovatiebox-bronbelasting en ook de verrekningsbasis in latere jaren blijft gesplitst in Vpb over reguliere passieve inkomsten en Vpb over voorheen innovatiebox-royaltystromen. Het effect van deze conclusie doet zich pas voor in de jaren waarnaartoe die bronbelastingen worden voortgewenteld.

1.19

Ik geef u daarom in overweging om belanghebbendes cassatieberoep ongegrond te verklaren, maar te verstaan dat, hoewel haar excess foreign tax credit ter zake van (voorheen) innovatiebox-bronbelasting én haar verrekeningsbasis gecompartimenteerd blijven, zodat zij die excess credit niet kan verrekenen met Nederlandse Vpb over andere passieve inkomsten dan de royalty’s ter zake waarvan dat excess is ontstaan, maar zij dat excess wél kan verrekenen met de na – gedwongen – boxverlating verschuldigde Nederlandse Vpb over dezelfde (voorheen innovatiebox-)royaltystroom waarop dat excess is ontstaan. Daarbij ware op te merken dat – als de partijen daar niet zelf uit komen – de feitenrechter desgeadieerd moet onderzoeken of de belanghebbende buiten de box is gevallen door de wetswijziging of door eigen toedoen; daarover verschillen de partijen kennelijk van mening, en de Rechtbank heeft dat pleit niet beslecht.

2 De feiten en het geding voor de Rechtbank

2.1

De belanghebbende maakte in de geschiljaren 2017 en 2018 - en ook in de jaren daarvoor – gebruik van het innovatiebox-regime van art. 12b e.v. Wet Vpb. Zij ontving in die jaren uit het buitenland royalty’s waarop buitenlandse bronbelasting was ingehouden. Ter verrekening daarvan heeft de Inspecteur een vermindering van de vennootschapsbelasting (Vpb) 2017 en 2018 verleend op basis van de belastingverdragen tussen Nederland en de bronlanden en van de art. 36 en 36a Bvdb. Die verminderingen zijn niet in geschil.

2.2

Wél in geschil zijn de voortwentelingsbeschikkingen die de Inspecteur ex art. 37 jo. 44 Bvdb heeft genomen omdat in 2017 en 2018 niet alle in die jaren buitenslands ingehouden bronbelasting kon worden verrekend. Hij heeft in die beschikkingen onderscheid gemaakt tussen innovatiebox-bronbelasting (art. 36a Bvdb) en reguliere bronbelasting (art. 36 Bvdb):

2017

2018

Innovatiebox bronbelasting

€ 717.820

€ 862.041

Reguliere bronbelasting

€ 6.816.494

€ 5.836.930

2.3

De voorafgaande voortwentelingsbeschikking 2016 bepaalde de innovatiebox-bronbelasting op € 586.706 en de reguliere bronbelasting op € 9.776.797. Die beschikking is onherroepelijk geworden.

2.4

De Inspecteur meent dat de voort te wentelen innovatiebox-bronbelasting alleen verrekend kan worden met vennootschapsbelasting verschuldigd over innovatiebox-royalty’s in latere jaren, dus niet met Vpb over andere winstbestanddelen; ook niet met Vpb over reguliere royalty’s.

2.5

Bij de belanghebbende vallen de ontvangen royalty’s echter vanaf 2017 niet meer volledig in de innovatiebox. Wel viel een jaarlijks afnemend deel ervan nog tot 2020 onder de overgangsbepaling in art. 34d Wet Vpb. Vanaf 2020 is ook art. 34d Wet Vpb uitgewerkt en is de innovatiebox helemaal niet meer van toepassing op haar inkomende royalty’s.2 De belanghebbende stelt dat dit het gevolg is van de aanscherping van de eisen voor toegang tot de innovatiebox in 2017.3 Dat is echter niet vast komen te staan bij de Rechtbank; de inspecteur heeft daar gesteld dat de belanghebbende door een eigen ‘keuze’ de innovatiebox heeft verlaten.4 De belanghebbende licht verder toe dat zij nog steeds royalty’s ontvangt uit de desbetreffende bronlanden5 en daarover ook nog steeds bronbelasting betaalt.6 Wordt in die omstandigheden het standpunt van de Inspecteur gevolgd, dan is de voort te wentelen innovatiebox-bronbelasting 2017 en 2018 effectief voorgoed uitgesloten van toekomstige verrekening. Dat kan volgens de belanghebbende niet de bedoeling zijn en de tekst van de art. 36, 36a en 37 Bvdb dwingt daar haars inziens ook geenszins toe.

De Rechtbank Zeeland-West-Brabant 7

2.6

Bij de Rechtbank waren de voortwentelingsbeschikkingen 2017 en 2018 in geschil, met name de vragen of (i) de Inspecteur op basis van het Bvdb terecht de innovatiebox-bronbelasting voor voortwentelingsdoeleinden heeft afgescheiden van de reguliere bronbelasting en zo ja, of (ii) die afscheiding buiten toepassing moet blijven wegens schending van het gelijkheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel.

2.7

De Rechtbank heeft vraag (i) bevestigend beantwoord. Volgens haar heeft de gedelegeerd wetgever bij de introductie van de innovatiebox in 2007 doelbewust een apart regime ingevoerd voor verrekening van bronbelasting op ontvangen buitenlandse innovatiebox-royalty’s. Volgens art. 36a(2)(b) Bvdb kan die bronbelasting in het jaar van ontvangst alleen verrekend worden met Nederlandse vennootschapsbelasting op innovatiebox-royalty’s; verrekening met Vpb op ander inkomen is niet mogelijk (r.o. 4.10). Dat volgt ook uit de toelichting bij de wijziging van het Bvdb 2001 eind 2007 (r.o. 4.11).8 Gelet op die keuze voor compartimentering binnen het jaar, acht de Rechtbank het niet denkbaar dat de Besluitgever zou hebben bedoeld om meteen ná dat jaar – in het beoogde verrekeningsjaar – weer van compartimentering af te zien. De Rechtbank heeft belanghebbendes stelling verworpen dat de verrekeningscompartimentering in het ontvangstjaar slechts voortvloeit uit de heffingstechniek (grondslagvermindering in plaats van een lager tarief) voor innovatiebox-royalty’s (r.o. 4.12). Zij acht het onderscheid in de voortwentelingsbeschikkingen tussen innovatiebox-royalty’s en reguliere royalty’s niet in strijd met de tekst van de art. 37 en 44 Bvdb. Art. 37 kan zo gelezen worden dat niet-verrekende bronbelasting uit eerdere jaren wordt aangemerkt als buitenlandse bronbelasting in de zin van art. 36 respectievelijk art. 36a (r.o. 4.13).

2.8

Ad (ii) heeft de Rechtbank overwogen dat het Bvdb de Inspecteur niet de bevoegdheid geeft om de voorgeschreven splitsing tussen innovatiebox-bronbelasting (art. 36a) en reguliere bronbelasting (art. 36) te negeren. Wel kan de rechter bij schending van algemene rechtsbeginselen oordelen dat de Inspecteur er desondanks van had moeten afwijken ten gunste van de belastingplichtige (r.o. 4.19). In casu zag de Rechtbank daarvoor geen aanleiding omdat het niet meer kunnen verrekenen van innovatiebox-bronbelasting geen manifest onredelijk of niet door de wetgever voorzien gevolg is van het Bvdb. De afscheiding van de lager belaste innovatiebox-royalty’s is niet willekeurig en het nadelige gevolg voor de belanghebbende is door de gedelegeerd wetgever meegewogen, zodat het evenredigheidsbeginsel niet geschonden is (r.o. 4.20). Ook belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat innovatiebox-royalty’s en reguliere royalty’s geen gelijke gevallen zijn, alleen al niet omdat de formele wetgever voor innovatiebox-royalty’s een apart belastingregime heeft gemaakt, aldus de Rechtbank (r.o. 4.21).

2.9

De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep daarom ongegrond verklaard.

3 Het geding in sprongcassatie

3.1

De belanghebbende heeft tijdig en regelmatig en met instemming van de Staatssecretaris sprongcassatieberoep ingesteld. De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. De belanghebbende heeft gerepliceerd. De Staatssecretaris heeft afgezien van dupliek.

3.2

De belanghebbende stelt vier cassatiemiddelen voor: de Rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat:

(i) bronbelasting op innovatiebox-royalty’s volgens art. 36a(2)(b) Bvdb in het jaar van ontvangst alleen verrekend kan worden met de Vpb over innovatiebox-royalty’s (r.o. 4.10). Art. 36a(2)(b) Bvdb gaat volgens de belanghebbende alleen over de tweede limiet (het maximaal te verrekenen bedrag);

(ii) art. 36a Bvdb afzonderlijk voor innovatiebox-royalty’s bepaalt dat bronbelasting op innovatiebox-royalty’s steeds – dus ook na het eerste jaar (van ontvangst) – alleen verrekend kan worden met Vpb over innovatiebox-royalty’s (r.o. 4.10-4.12);

(iii) uit het Bvdb voortvloeit dat voortwentelingsbeschikkingen onderscheid moeten maken tussen bronbelasting ex art. 36 Bvdb en bronbelasting ex art. 36a Bvdb (r.o. 4.19);

(iv) het evenredigheidsbeginsel niet is geschonden; de Rechtbank heeft niet aangegeven waaruit volgt dat de gedelegeerd wetgever het voor haar nadelige gevolg zou hebben onderkend (r.o. 4.20). De Rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan de wijziging van het innovatiebox-regime in 2017. Voor zover al een afzonderlijk verrekenings(voortwentelings)regime voor innovatiebox-royalty’s bestond, had het bij die wijziging in 2017 aangepast moeten worden zodanig dat voortgewentelde innovatiebox-bronbelasting vanaf 2017 verrekenbaar zou zijn met de Vpb over de – als gevolg van de wetswijziging – niet langer in de innovatiebox vallende royalty’s.

3.3

Bij verweer onderschrijft de Staatssecretaris ad de middelen (i), (ii) en (iii) het oordeel van de Rechtbank dat buitenlandse bronbelasting op innovatiebox-royalty’s alleen verrekend kan worden met de Vpb op innovatiebox-royalty’s. De Rechtbank heeft terecht van belang geacht dat innovatiebox-royalty’s zijn onderworpen aan een apart Vpb-regime. Geen rechtsregel verplicht Nederland om meer buitenlandse bronbelasting op innovatiebox-royalty’s te verrekenen dan het belastingbedrag dat in Nederland over die royalty’s is verschuldigd. Ad middel (iv) meent de Staatssecretaris dat de Rechtbank terecht belanghebbendes omstandigheden niet zo bijzonder heeft geacht dat de gedelegeerd wetgever die niet verdisconteerd zou hebben bij het opstellen van art. 36a Bvdb. Hij acht het oordeel van de Rechtbank rechtskundig juist en voor het overige naar behoren gemotiveerd en geenszins onbegrijpelijk.

3.4

Bij repliek wijst de belanghebbende er ad (i), (ii) en (iii) a contrario op dat art. 28(1) Bvdb voor de voorkoming van dubbele inkomstenbelasting expliciet voortwenteling per box voorschrijft: volgens art. 28(1) Bvdb stelt de inspecteur de volgens de art. 14, 14a, 17, 20 en 25a voort te wentelen bedragen aan buitenlandse bronbelasting per artikel vast. Aangezien de tekst van art. 37 Bvdb geen dergelijk onderscheid tussen soorten inkomen maakt en geen aanwijzingen bevat dat buitenlandse bronheffing gecompartimenteerd zou moeten worden, moet ervan worden uitgegaan dat de Besluitgever voor de vennootschapsbelasting, anders dan voor de inkomstenbelasting, niet bedoelde voortgewentelde buitenlandse bronheffing te compartimenteren. Anders gezegd: de lagere Vpb-heffing over de innovatiebox-royalty’s leidt alleen tot een lagere tweede limiet in het jaar waarin deze royalty’s worden ontvangen, maar beïnvloedt niet de hoogte van de verrekening in een later jaar waarin de ontvangen royalty’s niet langer in de innovatiebox vallen maar regulier worden belast. Als de uitleg die de Staatssecretaris voorstaat wél juist is, dan is de Besluitgever volgens de belanghebbende de hem gegeven delegatiebevoegdheid te buiten gegaan, aangezien het compartimenteren van voortgewentelde buitenlandse bronheffing niet op art. 12bf Wet Vpb gebaseerd kan worden gelet op diens parlementaire geschiedenis. Ad middel (iv) herhaalt de belanghebbende dat de benadering van de Staatssecretaris onevenredig is, omdat zij uitsluitend als gevolg van de wijziging van het innovatiebox-regime in 2017 niet langer kwalificerende innovatiebox-royalty’s ontvangt. Volgens haar moet de voort te wentelen innovatiebox-bronbelasting verrekend kunnen worden met de Vpb die zij verschuldigd is over “de toekomstig te ontvangen passieve buitenlandse inkomsten, waaronder de inkomsten uit de immateriële activa die sinds 2017 niet meer kwalificeren voor de innovatiebox”.

3.5

De Staatssecretaris heeft op 3 juli 2024 bij portaalbericht laten weten af te zien van dupliek.

4 De innovatiebox in de Wet Vpb

5 Verrekening en voortwenteling van buitenlandse bronbelasting in het Bvdb

6 Beleidsregels over voortwenteling van (innovatiebox-)bronbelasting

7 Literatuur

8 Jurisprudentie

9 Beoordeling van belanghebbendes cassatiemiddelen en van ambtswege

10 Conclusie