Home

Parket bij de Hoge Raad, 27-08-2024, ECLI:NL:PHR:2024:819, 24/00140

Parket bij de Hoge Raad, 27-08-2024, ECLI:NL:PHR:2024:819, 24/00140

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
27 augustus 2024
Datum publicatie
27 augustus 2024
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:819
Zaaknummer
24/00140

Inhoudsindicatie

Conclusie AG. Beklag, beslag. Art. 98.4 Sv jo. art. 552a Sv. Beklag deken van de Orde van Advocaten tegen Inbeslagneming van een i.h.k.v. toezicht opgemaakt onderzoeksrapport van de deken m.b.t. advocaten van Pels Rijcken. De inbeslagneming heeft plaatsgevonden in het strafrechtelijk onderzoek naar binnen Pels Rijcken gepleegde fraude. Komt aan de deken als toezichthouder op de advocatuur een zelfstandig verschoningsrecht toe? AG meent dat, bezien tegen de achtergrond van de wetsgeschiedenis, in art. 45a lid 2 van de Advocatenwet een zelfstandige aan het toezicht gerelateerde geheimhoudingsplicht is neergelegd en dat hierin een afgeleid verschoningsrecht voor de deken als toezichthouder besloten ligt, dat niet afhankelijk is van de vraag of de oorspronkelijk verschoningsgerechtigde advocaat daar al dan niet een beroep op doet. Ambtshalve opmerkingen over een aan de deken toe te kennen functioneel verschoningsrecht. AG acht oordeel rechtbank dat geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht van de deken rechtvaardigen toereikend gemotiveerd. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep. Inhoudelijke samenhang met 23/03299.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 24/00140 Bv

Zitting 27 augustus 2024

CONCLUSIE

T.N.B.M. Spronken

In de zaak

DE DEKEN VAN DE ORDE VAN ADVOCATEN IN HET ARRONDISSEMENT DEN HAAG,

hierna: de deken

1 Het cassatieberoep

1.1

De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 19 december 2023 het beklag van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken), op grond van art. 98 lid 4 juncto 552a Sv, gericht tegen de inbeslagneming van het onderzoeksrapport van het toezichtonderzoek dat de deken heeft verricht naar de fraude die heeft plaatsgevonden bij Pels Rijcken en Droogleever Fortuijn N.V. (hierna: Pels Rijcken ), inclusief de als bijlage opgenomen verslagen van gesprekken met medewerkers van Pels Rijcken , gegrond verklaard en teruggave van de in beslag genomen stukken gelast. De rechtbank heeft de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.

1.2

Het cassatieberoep is op 28 december 2023 ingesteld door mr. B.B.A. Frakking, officier van justitie bij het functioneel parket Amsterdam. Namens het openbaar ministerie heeft mr. H.H.J. Knol, plaatsvervangend officier van justitie bij het functioneel parket en bij het arrondissementsparket Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld. Mr. Th.J. Kelder heeft het cassatieberoep van het openbaar ministerie namens de deken schriftelijk tegengesproken.

1.3

Gelijktijdig met onderhavige zaak zal ik vandaag ook concluderen in de zaak waarin het Bureau Financieel Toezicht (hierna: het BFT) cassatieberoep heeft ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2023, waarin het klaagschrift van het BFT tegen de inbeslagneming van diens onderzoeksrapporten, en daarbij opgenomen gespreksverslagen, naar de fraude die heeft plaatsgevonden bij Pels Rijcken en naar aanleiding van dat onderzoek ingediende tuchtklachten tegen vier notarissen, ongegrond is verklaard (zaaknummer 24/032991).

1.4

Gelet op de onderlinge verwevenheid van de kwesties die in beide zaken spelen vertonen de conclusies enige overlap.

1.5

Centrale vragen in beide zaken

1.6

In beide zaken staan twee vragen centraal.2 In de eerste plaats in hoeverre aan de klager, de deken van de Haagse Orde van advocaten, en aan het BFT in het kader van hun toezichthoudende taak op respectievelijk de advocatuur en het notariaat, een zelfstandig verschoningsrecht toekomt (middel 1). In de tweede plaats speelt de kwestie of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het verschoningsrecht moet wijken voor de waarheidsvinding (middel 2).

1.7

Het verschoningsrecht in de relatie tussen toezichthouders en de opsporende instanties

1.8

In onderhavige zaken zijn de toezichthouders in het geweer gekomen tegen de inbeslagneming van hun onderzoeksbevindingen bij professionele geheimhouders in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Zij zien hierin een bedreiging van hun functioneren doordat zij vrezen, indien aan hen geen zelfstandig verschoningsrecht toekomt, dat zij niet meer de informatie zullen verkrijgen die voor de uitoefening van het toezicht noodzakelijk is. De in de middelen aan de orde gestelde verschoningsrechtelijke kwesties houden verband met de wijze waarop het toezicht op het notariaat en de advocatuur is geregeld. Daarover wil ik bij wijze van inleiding het volgende opmerken.

1.9

In 2013 en 2015 zijn respectievelijk de Wet op het notarisambt3 (hierna ook: Wna) en de Advocatenwet4 (hierna ook: Advw) ingrijpend gewijzigd wat betreft het toezicht op het notariaat en de advocatuur. Een belangrijk uitgangspunt daarbij was de scheiding tussen de tuchtrechtspraak en het toezicht.

1.10

Bij het notariaat berust de tuchtrechtspraak bij de kamers voor het notariaat. Het toezicht op het notariaat is extern ondergebracht bij het BFT.5 Voor de advocatuur is de tuchtrechtspraak bij de Raden van Disclipline en het Hof van Discipline belegd6 en wordt de toezichthoudende taak uitgeoefend door de deken.7 Dus anders dan bij het notariaat is de toezichthoudende taak niet bij een externe instantie ondergebracht. Wel wordt er toezicht uitgeoefend op de wijze waarop de deken zijn toezichthoudende functie vervult door het College van Toezicht, dat als onafhankelijk orgaan binnen de Nederlandse Orde van Advocaten is gepositioneerd.8 Zowel het BFT als de deken (in zijn hoedanigheid van toezichthouder) is uitgerust met onderzoeksbevoegdheden en dwangmiddelen op grond van art. 5:15-5:17 Awb en kan bijvoorbeeld kantoren betreden en inlichtingen vorderen uit persoonlijke gegevens en bescheiden. Notarissen en advocaten dienen daar ingevolge art. 5:20 Awb medewerking aan te verlenen. Voor beide toezichthouders geldt een geheimhoudingsplicht.9

1.11

Aan deze wijzigingen van de Wet op het notarisambt en de Advocatenwet is een intensief debat voorafgegaan waarin het spanningsveld tussen het uit het beroepsgeheim voortvloeiende verschoningsrecht van de notarissen en de advocaten en hun informatieplicht ten overstaan van de toezichthoudende organen een centrale rol heeft gespeeld.10 Zowel de Wet op het notarisambt als de Advocatenwet bevat een bepaling dat ten behoeve van het toezichtonderzoek de betrokken geheimhouders niet zijn gehouden aan hun geheimhoudingsplicht.11 Daartegenover staat dat de wetgever12 ervan is uitgegaan dat de toezichthouders een afgeleide geheimhoudingsplicht en daaraan verbonden verschoningsrecht hebben, voor zover zij bij de uitoefening van hun taak kennisnemen van informatie die onder de geheimhoudingsplicht van de oorspronkelijke geheimhouder valt. Hiermee wordt voorkomen dat vertrouwelijke informatie die valt onder het beroeps- of ambtsgeheim van de advocaat en de notaris via anderen dan de oorspronkelijke geheimhouder alsnog openbaar wordt. Deze uitgangspunten zijn in de rechtspraak ontwikkeld. Voor het notariaat is dit niet gecodificeerd. Dat is bij de laatste herziening van de Advocatenwet (gedeeltelijk) wel gebeurd. Art. 45a lid 2 Advw bevat de bepaling dat voor de deken en de door hem ten behoeve van de uitoefening van het toezicht ingeschakelde medewerkers een geheimhoudingsplicht geldt gelijk aan de geheimhoudingsplicht van de oorspronkelijke geheimhouder (art. 11a Advw). Over het daarmee gepaard gaande verschoningsrecht is in de wet niets opgenomen, maar bevat de parlementaire geschiedenis wel aanknopingspunten.13

1.12

In de onderhavige zaken beroepen het BFT en de deken zich in de beklagprocedures op een zelfstandig verschoningsrecht uit hoofde van hun toezichthoudende functie. Dat beroep gaat verder dan een beroep op het afgeleid verschoningsrecht en wordt gebaseerd op het belang om als toezichthouder van de betrokken beroepsgeheimhouders alle informatie te verkrijgen die zij voor het uitoefenen van een effectief toezicht nodig hebben. Zowel het BFT als de deken stelt dat het hier om een principiële kwestie gaat, namelijk of zij als onafhankelijke toezichthouders verplicht kunnen worden onderzoekgegevens, ongeacht of die gegevens onder het afgeleid verschoningsrecht vallen, aan justitie te verstrekken in het kader van een strafrechtelijk onderzoek.14 Het BFT heeft in verband hiermee de Hoge Raad uitdrukkelijk verzocht meer in het algemeen uiteen te zetten hoe het toezicht door het BFT en de opsporing zich tot elkaar verhouden.

1.13

Omdat in beide zaken dezelfde principiële kwesties spelen bevatten beide conclusies met het oog daarop meer algemene beschouwingen. Daaruit komen ook de verschillen en overeenkomsten naar voren van de wijze waarop het toezicht op de advocatuur en het notariaat is geregeld en hoe daarbij vorm is gegeven aan de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van deze toezichthouders. Het is immers opmerkelijk dat ten gevolge van de verschillen in regelgeving het klaagschrift van het BFT ongegrond is verklaard en het klaagschrift van de deken van de Orde van Advocaten gegrond, terwijl daarbij op het eerste oog inhoudelijk dezelfde vragen aan de orde zijn.

2 De zaak

2.1

De onder het BFT en de deken van de Orde van Advocaten gelegde beslagen spruiten voort uit de fraude die tussen 1996 en 2020 heeft plaatsgevonden bij het kantoor van de landsadvocaat Pels Rijcken , waarbij de aan dat kantoor verbonden notaris [betrokkene 1] , als verdachte is aangemerkt. Nadat [betrokkene 1] op 31 augustus 2020 door de FIOD werd geïnformeerd dat er een strafrechtelijk onderzoek naar hem was ingesteld en hij door Pels Rijcken op non-actief was gesteld, benam hij zich op 6 november 2020 van het leven. Pels Rijcken maakte in maart 2021 bekend dat het slachtoffer was geworden van jarenlange fraude waarvan de omvang in 2022 werd geschat op bijna 17 miljoen euro. De fraude kreeg veel aandacht in de media en veroorzaakte een grote schok bij het notariaat, de advocatuur en de politiek. Er werden diverse onderzoeken gestart onder andere door het Bureau Financieel Toezicht en door de deken van de Haagse Orde van Advocaten.

Onderzoek deken Haagse Orde van Advocaten

2.2

De (toenmalig) deken van de Haagse Orde van Advocaten heeft het onderzoek op 12 augustus 2021 afgerond en daarover een persbericht naar buiten gebracht.15 Het onderzoek was gericht op de mogelijke rol van advocaten van Pels Rijcken bij de notariële fraude en op het functioneren van de advocatuurlijke kantoororganisatie van Pels Rijcken . Naar aanleiding van het onderzoek werd door de deken geconcludeerd dat niet is gebleken van betrokkenheid van advocaten van Pels Rijcken bij de fraude, maar dat wel sprake is geweest van tekortkomingen in de kantoororganisatie, ook al werd voldaan aan de advocatuurlijke regelgeving.

Onderzoek door het Bureau Financieel Toezicht

2.3

Ook het BFT stelde een onderzoek in naar aanleiding van de fraude waarvan [betrokkene 1] door het openbaar ministerie werd verdacht.16 Door het BFT is op 3 november 2021 vastgesteld dat de fraude was gepleegd door [betrokkene 1] en dat daardoor een tekort van ca. 11 miljoen euro was ontstaan op de derdenrekening van Pels Rijcken waarvan vanaf 2003 geld dat toebehoorde aan derden/cliënten op frauduleuze wijze werd onttrokken. Hierbij maakte [betrokkene 1] gebruik van meerdere stichtingen, vervalste stukken en diende hij onjuiste interne declaraties in. Ook rente op derdengelden die bij Pels Rijcken in beheer waren, werd niet volledig uitgekeerd aan de rechthebbenden. Het BFT heeft geconcludeerd dat [betrokkene 1] alleen handelde, maar dat het interne en collegiale toezicht van Pels Rijcken was tekortgeschoten. Jegens vier notarissen die werkzaam waren bij Pels Rijcken heeft het BFT onderzoeksrapporten opgemaakt en tegen deze notarissen zijn door het BFT tuchtklachten ingediend.17

Het strafrechtelijk onderzoek “ [naam] ”

2.4

Door het openbaar ministerie is al in de periode 2015-2016, naar aanleiding van meldingen van banken, een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam “ [naam] ” naar de notariële fraude bij Pels Rijcken . [betrokkene 1] werd in dit onderzoek op 13 februari 2019 als verdachte aangemerkt en op 11 juni 2020 werd ook zijn echtgenote [betrokkene 2] als verdachte aangemerkt. Beiden zijn door de FIOD in de periode van 12 september 2020 – 23 oktober 2020 als verdachten gehoord. Op 30 oktober 2020 deed Pels Rijcken aangifte tegen [betrokkene 1] . Ook het BFT heeft, aangifte gedaan tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Op 7 januari 2022 zijn in het strafrechtelijk onderzoek eveneens twee rechtspersonen, [A] B.V. en [B] B.V. als verdachten aangemerkt. Vanaf dat moment richtte het strafrechtelijk onderzoek zich op het handelen van [betrokkene 2] en de twee rechtspersonen.18

3 Het beslag bij de deken van de Orde van Advocaten

3.1

In het strafrechtelijk onderzoek is door de officier van justitie bij de rechter-commissaris op 11 november 2021 een vordering ex art. 105 Sv ingediend om aan de deken de uitlevering van stukken ter inbeslagneming te bevelen, te weten de door de deken verkregen of opgemaakte stukken in het kader van het toezichtonderzoek naar aanleiding van de geconstateerde fraude binnen Pels Rijcken .

3.2

De deken heeft op 3 februari 2022, onder protest, het naar aanleiding van het onderzoek opgestelde onderzoeksrapport van 12 augustus 2021 uitgeleverd. Het rapport is door de rechter-commissaris in beslag genomen.

De beschikking van de rechter-commissaris ex art. 98 Sv

3.3

De deken heeft, eveneens, op 3 februari 2022 schriftelijk bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rechter-commissaris de stukken in beslag te nemen. Daarbij heeft de deken een beroep gedaan op haar geheimhoudingsplicht ex art. 45a Advocatenwet. De deken heeft ook gewezen op het verschoningsrecht van de onderzochte advocaten, dat zij niet jegens de deken als toezichthouder maar wel tegen het openbaar ministerie kunnen uitoefenen, en gesteld dat indien het openbaar ministerie vordert dat het onderzoek door de deken wordt verstrekt dit een ondermijning van het wettelijk verschoningsrecht inhoudt.

3.4

Op 25 november 2022 heeft het openbaar ministerie de vordering tot uitlevering ter inbeslagneming, gedaan op 11 november 2021, schriftelijk nader toegelicht en op voornoemd standpunt van de deken gereageerd. Daarop heeft de deken nog op 24 januari 2023 schriftelijk gereageerd.

3.5

Op 26 januari 2023 zijn door de deken, onder handhaving van het protest, de aan het onderzoeksrapport ten grondslag liggende stukken uitgeleverd.

3.6

De rechter-commissaris heeft een (ongedateerde) beschikking gewezen op de vordering tot inbeslagneming en het beslag beoordeeld aan de hand van de criteria van art. 98 Sv.

3.7

Na het juridische beoordelingskader te hebben geschetst, komt de rechter-commissaris tot de volgende beschikking:

“Beoordeling rechter-commissaris

Zijn de stukken relevant voor de waarheidsvinding?

De deken heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoeksrapport geen, althans onvoldoende, betrekking heeft op verdachte [betrokkene 2] zodat het relevantie ontbeert en daarom al niet vatbaar is voor beslag.

Oordeel rechter-commissaris

De rechter-commissaris volgt dit standpunt niet. De deken is minder goed in staat om relevantie van informatie voor het lopende strafrechtelijk onderzoek te beoordelen, omdat zij eenvoudigweg niet over alle informatie kan beschikken. Daarbij is ook van belang dat [A] B.V. en [B] B.V. inmiddels ook binnen het onderzoek door de officier van justitie als verdachte zijn aangemerkt en de vordering ook ten aanzien van hen geldt. Nu de stukken evident informatie bevatten met betrekking tot de hier in onderzoek zijnde fraude, zijn het voorwerpen die kunnen dienen de waarheid aan de dag te brengen. En daarmee zijn ze op zich ex artikel 94 Sv vatbaar voor inbeslagneming.

Heeft de orde een zelfstandig of een afgeleid verschoningsrecht?

De deken heeft zich op het standpunt gesteld dat haar een verschoningsrecht toekomt bij de uitoefening van de toezichttaak. Het onderzoeksrapport valt onder de geheimhoudingsplicht ex artikel 45a Advocatenwet. Verder heeft de deken zich op het standpunt gesteld dat de onderzochte advocaten met recht een beroep kunnen doen op hun verschoningsrecht jegens bijvoorbeeld het openbaar ministerie (hierna: het OM). Dat beroep op het verschoningsrecht komt hen niet toe op het moment dat de deken als toezichthouder optreedt, maar als het OM vervolgens vordert dat het onderzoek door de deken alsnog langs deze weg aan hen wordt verstrekt is dat een ondermijning van het verschoningsrecht hetgeen uiterst onwenselijk is.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de deken geen zelfstandig verschoningsrecht heeft. De deken komt mogelijk een afgeleid verschoningsrecht toe met betrekking tot specifieke ‘cliëntinformatie’, maar niet met betrekking tot ‘toezichtinformatie over kantoororganisatie’. De rechter-commissaris dient zich tot de desbetreffende advocaat te wenden voor een standpunt. Het is aan de rechter-commissaris om per document een belangenafweging te maken tussen het belang van de vertrouwelijkheid enerzijds en het belang van de waarheidsvinding anderzijds. Daarbij komt de officier van justitie tot de conclusie dat er in dit geval zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die een eventueel (afgeleid) verschoningsrecht doorbreken.

Oordeel rechter-commissaris

Niet in geschil is dat de stukken verschoningsgerechtigde informatie bevatten. Voor deze informatie geldt dat de deken een afgeleid verschoningsrecht toekomt. De vraag of de deken een zelfstandig verschoningsrecht toekomt, kan in het midden blijven. Want ook als de deken een zelfstandig verschoningsrecht toekomt voor (een deel van) de stukken, zijn er – zoals hierna wordt onderbouwd – zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het verschoningsrecht wordt doorbroken.

Voor wat betreft de vaststelling dat de deken in ieder geval een afgeleid verschoningsrecht toekomt, geldt dat niet bij de deken maar bij de desbetreffende verschoningsgerechtigden in beginsel een standpunt moet worden ingewonnen over de vraag of bepaalde informatie uit de stukken onder het verschoningsrecht valt. Omwille van de voortgang van het onderzoek ziet de rechter-commissaris af van deze standpuntinwinning en gaat ze er bij de verdere beoordeling vanuit dat de desbetreffende verschoningsgerechtigden, van wie de deken een afgeleid verschoningsrecht heeft, een beroep op hun verschoningsrecht doen.

Zeer uitzonderlijke omstandigheden

Oordeel rechter-commissaris

Ten aanzien van de stukken geldt dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarbij het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap een verschoning gerechtigde als zodanig is toevertrouwd moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Bij deze beoordeling is het volgende van belang.

In het onderhavige strafrechtelijke onderzoek bestaat er een stevige verdenking dat wijlen notaris [betrokkene 1] voor meer dan 10 miljoen euro heeft gefraudeerd. Deze fraude heeft voor grote maatschappelijke onrust gezorgd Daarbij speelt mee dat [betrokkene 1] een notaris was, dat hij werkte bij het kantoor van de landsadvocaat dat de Staat op verschillende vlakken bijstaat en dat hij, zo lijkt het, dit jarenlang heeft kunnen doen zonder dat het werd gesignaleerd. De mogelijke fraude is pas aan het licht gekomen nadat er FIU-meldingen door de bank zijn gedaan die zijn onderzocht. Op uiterst geraffineerde wijze zouden miljoenen euro's zijn weggesluisd naar verschillende privérekeningen en nog altijd Is een deel van het verduisterde geld niet teruggevonden. Er bestaat aldus een redelijk vermoeden van schuld aan zeer ernstige, concrete strafbare feiten, waarbij de notaris wordt vermoed ernstig misbruik te hebben gemaakt van de positie als uitoefenaar van het beroep van notaris. De verdenking is dat dit bewust, structureel en over een langere periode is gedaan Dit raakt zozeer de kern van de werkzaamheden van de notaris, dat indien deze feiten bewezenverklaard zouden worden, het maatschappelijk vertrouwen dat in de werkzaamheden van een notaris moet kunnen worden gesteld en het aanzien van het ambt, hierdoor ernstig zou worden geschaad. [betrokkene 2] , [A] B.V. en [B] B.V. worden als medeverdachten in dit feitencomplex aangemerkt. Het onderzoeksbelang naar een mogelijk aandeel van deze verdachten in de fraude weegt navenant zwaar mee.

De rechter-commissaris heeft in dit onderzoek meermalen geoordeeld dat hier zeer uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in de jurisprudentie bestaan op grond waarvan het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding en beslag toelaatbaar is.

Bij beslissingen van 6 april 2021 en 8 juni 2021 heeft de rechter-commissaris zeer uitzonderlijke omstandigheden aangenomen op grond waarvan het verschoningsrecht van [betrokkene 1] en Pels Rijcken moet wijken voor de waarheidsvinding en beslag toelaatbaar geacht op de drie notariële dossiers waarin [betrokkene 1] zou hebben gefraudeerd ( [dossier 1] , [dossier 2] en [dossier 3] ), en vier onderzoeksrapporten van Deloitte Financial Advisory Services B.V. (Deloitte) en drie onderzoeksrapporten van advocatenkantoor Van Doome die in verband met de mogelijke fraude van [betrokkene 1] zijn opgemaakt. Bij beslissing van 30 mei 2022 heeft de rechter-commissaris beslist dat op grond van dezelfde zeer uitzonderlijke omstandigheden het verschoningsrecht moest wijken voor de waarheidsvinding en beslag toelaatbaar is met betrekking tot de onderzoeksrapporten van Deloitte met betrekking tot onderzoek naar in totaal 36 notariële dossiers die zagen op de fraude. Tot slot heeft de rechter-commissaris bij beslissing van 3 juni 2022 geoordeeld dat voor vier in dit onderzoek te horen getuigen dezelfde zeer uitzonderlijke omstandigheden tot gevolg hebben dat een hun eventueel toekomend verschoningsrecht als getuige moet wijken voor de waarheidsvinding en dat deze getuigen bij gelegenheid van een verhoor bij de beantwoording van vragen geen beroep kunnen doen op hun verschoningsrecht.

De fraude waarop de verdenkingen zien lijkt gedurende het onderzoek alleen maar in ernst te zijn toegenomen en nog steeds is niet al het geld teruggevonden.

Verder is het zo dat de stukken betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex. Ook betreffen zij primair het handelen van dezelfde notaris en zijn echtgenote en zijn B.V. ‘s Het feit dat de litigieuze stukken ook zien op deze eerder door de rechter-commissaris vrijgegeven dossiers betekent niet automatisch dat ook beslag op de stukken toelaatbaar is, maar weegt wel zwaar mee in de afweging die de rechter-commissaris daarover moet maken,

Ook is de aard en omvang van de te behalen gegevens meegewogen. Het onderzoeksbelang vergt dat inzicht wordt verkregen in de stukken. De deken heeft vanuit de aard van haar functie specialistische kennis van het advocatenambt. Deze kennis leidt ertoe dat de deken bij uitstek kennis heeft over de manier waarop advocaten hun werkzaamheden uitvoeren en of dit binnen de gestelde regels gebeurt.

Tot slot is niet aannemelijk geworden dat op een minder ingrijpende manier de waarheid aan het licht kan komen. Het onderzoek loopt al geruime tijd en een eigen onderzoek door het OM zou nog meer tijd kosten wat gelet op de maatschappelijke schade die al is toegebracht, onwenselijk is. Bovendien zouden de betrokkenen opnieuw moeten worden gehoord. Deze getuigenverhoren kunnen pas op zijn vroegst najaar 2023 worden gepland en aannemelijk is dat dit tijdsverloop het geheugen van de betrokkenen ten nadele van de waarheidsvinding zal hebben beïnvloed. De rechter-commissaris zal dan bovendien voorafgaand aan het horen van de betrokkenen alsnog moeten beslissen dat hun verschoningsrecht moet worden doorbroken en moet wijken voor de waarheidsvinding. Dat de deken kosten moet maken om deze beslissing aan te vechten is geen belang dat de rechter-commissaris kan betrekken in de hier te maken afweging.

Conclusie

Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen ook ten aanzien van de hier in het geding zijnde stukken zeer uitzonderlijke omstandigheden worden aangenomen die maken dat het belang van de waarheidsvinding voor wat betreft deze stukken prevaleert boven het (afgeleide) verschoningsrecht en dat het bepaalde in de leden 1 en 5 van artikel 98 Sv wordt doorbroken. Daarbij wordt beslist dat de voortduring van het beslag toelaatbaar is ten aanzien van de stukken en dat deze ter hand worden gesteld aan de officier van justitie.

BESLISSING

De rechter-commissaris:

Verklaart dat zeer uitzonderlijke omstandigheden bestaan op grond waarvan het verschoningsrecht moet wijken voor de waarheidsvinding met betrekking tot de volgende stukken:

- afschrift van het onderzoeksrapport, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken, waaronder gespreksverslagen met medewerkers van Pels Rijcken en de brondocumenten.

Beslist dat voortduring van het beslag toelaatbaar is ten aanzien van deze stukken.

Bepaalt dat deze stukken ter hand worden gesteld aan de officier van justitie.”

4 De beklagprocedure en de beschikking van de rechtbank

6 Het eerste middel

9 Conclusie