Home

Parket bij de Hoge Raad, 07-01-2025, ECLI:NL:PHR:2025:29, 22/03258

Parket bij de Hoge Raad, 07-01-2025, ECLI:NL:PHR:2025:29, 22/03258

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
7 januari 2025
Datum publicatie
9 januari 2025
ECLI
ECLI:NL:PHR:2025:29
Formele relaties
Zaaknummer
22/03258

Inhoudsindicatie

Conclusie AG. Onderzoek ‘Monviso’. Veroordeling fiscalist en partner bij een advocaten- en belastingadvieskantoor wegens valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Middel 1 heeft betrekking op de verwerping van het (uitdrukkelijk voorgedragen) verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard (dan wel dat moet worden overgegaan tot bewijsuitsluiting of strafvermindering) wegens misbruik van (fiscale) controlebevoegdheden (détournement de pouvoir). Middel faalt. Middel 2 en 3 klagen tevergeefs over de bewezenverklaring van het ‘valselijk opmaken’ van facturen (feit 1) resp. ANBI-aanvragen (feit 2) en het opzet daarop. Ambtshalve opmerking over redelijke termijn in cassatie. Conclusie strekt tot vernietiging bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige. Samenhang met 22/03259.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/03258

Zitting 7 januari 2025

CONCLUSIE

D.J.C. Aben

In de zaak

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,

hierna: de verdachte

Inleiding

1. Bij arrest van 30 augustus 2022 is de verdachte door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens (1) en (2) “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Verder is de verdachte ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van stichtingen voor de duur van drie jaren, met uitzondering van de pensioenstichting van de verdachte.

2. Er bestaat samenhang met de zaak 22/03259. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.

3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J.S. Nan en C.A.M. Janssen, beiden advocaat te 's‑Gravenhage, hebben drie middelen van cassatie voorgesteld.

4. Het eerste middel heeft betrekking op de verwerping van het (uitdrukkelijk voorgedragen) verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard (dan wel dat moet worden overgegaan tot bewijsuitsluiting of strafvermindering) wegens misbruik van (fiscale) controlebevoegdheden (détournement de pouvoir). In het tweede en derde middel wordt geklaagd over de bewezenverklaring van het ‘valselijk opmaken’ van facturen (feit 1) respectievelijk ANBI-aanvragen (feit 2) en het opzet daarop. Voordat ik overga tot bespreking van de middelen, geef ik eerst de inhoud van de zaak weer.

De zaak

5. De zaak heeft betrekking op een viertal goede-doelenstichtingen waarvan de verdachte bestuursvoorzitter was. Tevens was de verdachte, die als fiscalist deskundig is op het gebied van de fiscale regelgeving met betrekking tot zogeheten ‘Algemeen Nut Beogende Instellingen’ (ANBI’s), vennoot c.q. partner bij het advocaten- en belastingadvieskantoor [bedrijf 1] N.V. Door de Belastingdienst is in 2011 op de voet van artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een boekenonderzoek over de jaren 2008 tot en met 2011 ingesteld, teneinde te kunnen toetsen of aan de vier bedoelde stichtingen telkens terecht de fiscale status van ANBI was verleend. Tijdens dat boekenonderzoek rezen er bij de Belastingdienst vragen met betrekking tot de uren die de verdachte via [bedrijf 1] N.V. aan de door hem bestuurde stichtingen heeft gedeclareerd. Het viel de Belastingdienst op dat veel uren tegen een hoog tarief werden gedeclareerd en de betreffende facturen (slechts) waren voorzien van de algemene omschrijving “voor onze werkzaamheden in de periode”. Dit riep vragen op, onder meer vanwege het feit dat aan bestuursleden van stichtingen met een ANBI-status voor bestuurswerkzaamheden niet meer mag worden betaald dan een vergoeding van kosten en een niet bovenmatig vacatiegeld. Op het boekenonderzoek is – op de voet van artikel 53 AWR – een derdenonderzoek bij [bedrijf 1] N.V. gevolgd, waarna jegens onder meer de verdachte uiteindelijk een strafrechtelijk onderzoek over de periode 2008 tot en met 2012 is geëntameerd.

Het eerste middel

De relevante processuele feiten

“B.

C.

De toelichting op het eerste middel

De beoordeling van het eerste middel

Het tweede en het derde middel

D.

E.

F.

Beoordelingskader: valsheid in geschrift door verhullend taalgebruik

Het tweede middel en de toelichting daarop

De beoordeling van het tweede middel

Het derde middel en de toelichting daarop

De beoordeling van het derde middel

Slotsom