Home

Rechtbank Alkmaar, 07-04-2011, ECLI:NL:RBALK:2011:1296 BQ1171, 08/3570

Rechtbank Alkmaar, 07-04-2011, ECLI:NL:RBALK:2011:1296 BQ1171, 08/3570

Gegevens

Instantie
Rechtbank Alkmaar
Datum uitspraak
7 april 2011
Datum publicatie
14 april 2011
ECLI
ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1171
Zaaknummer
08/3570

Inhoudsindicatie

Legesheffing in verband met Wob-verzoek. Of verweerder van eiser de in geschil zijnde leges mocht heffen hangt af van het antwoord op de vraag of de door verweerder verrichte werkzaamheden als diensten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen worden aangemerkt. De rechtbank is in het onderhavige geval van oordeel dat de werkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als diensten in voormelde zin.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht

Zaaknummer: 08/3570 LEGGW

Uitspraak van de meervoudige kamer

in de zaak van:

[naam],

wonende te [plaatsnaam],

eiser,

tegen

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,

verweerder.

Ontstaan en loop van de zaak

Bij beschikking van 14 juni 2007 heeft verweerder van eiser leges ten bedrage van € 637,00 geheven voor het verstrekken van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).

Bij brief van 9 juli 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.

Bij besluit van 20 oktober 2008 (verder: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit van 14 juni 2007 herroepen en de legeskosten verminderd tot € 77,00, zijnde de kopiekosten ad € 7,00 en één uurtarief ad € 70,00.

Hiertegen heeft eiser bij faxbericht van 29 november 2008 beroep ingesteld.

Bij beslissing van 14 april 2010 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.

De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2011, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door mr. A. van Buuren en

mr. R. Nomden.

Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak verlengd tot

4 mei 2011.

Motivering

1. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder van eiser terecht en op goede gronden leges heeft geheven voor de behandeling van zijn Wob-verzoek. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat hij in kan stemmen met de heffing van € 7,00 leges voor kopieerkosten zodat het beroep zich beperkt tot de heffing van € 70,00 leges voor de kosten van werkzaamheden (één uurtarief).

2. De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze vraag uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Bij brief van 22 februari 2007 heeft eiser op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van informatie inzake de planvorming van het Stadionplein te Amsterdam. Bij besluit van

6 maart 2007 heeft het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Oud-Zuid (hierna: het Stadsdeel) eiser meegedeeld te zullen voldoen aan het verzoek en eiser daarbij bericht dat met het inwilligen van het verzoek aanzienlijke kosten zijn gemoeid. Het Stadsdeel heeft eiser de door hem gevraagde informatie op 21 maart 2007 toegezonden. Daarbij is eiser meegedeeld dat hij binnenkort de factuur voor de kosten, conform de Legesverordening 2007, zou ontvangen. In de bezwaarprocedure heeft de Adviescommissie Bezwaarschriften (hierna: de Adviescommissie) op 29 juli 2008 advies uitgebracht aan verweerder. De Adviescommissie heeft verweerder geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en het besluit in te trekken en artikel 0.2 “algemene tarieven” van de Legestabel 2007 buiten toepassing te verklaren bij verzoeken op grond van de Wob. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft verweerder (desgevraagd) bij brief van 7 augustus 2008 bericht dat het vaststellen van een legesverordening met tarieventabel een autonome bevoegdheid van de gemeenteraad is. Leges kunnen worden geheven voor individuele dienstverlening die op aanvraag wordt verleend, aldus de brief.

3. Verweerder heeft het advies van de Adviescommissie niet gevolgd en zich op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden in het kader van de behandeling van eisers verzoek diensten zijn als bedoeld in artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet, waarvoor leges in rekening gebracht mogen worden. Daarbij wijst verweerder op de brief van de Minister van BZK. Verweerder stelt dat de afdoening van verzoeken om informatie op grond van de Wob buiten de publieke taakuitoefening valt en dat voor die dienstverlening leges kunnen worden geheven. Eiser heeft verzocht om stukken die niet uit eigen beweging door het bestuursorgaan moeten worden verstrekt en de verstrekking aan eiser valt dan ook buiten de publieke taakuitoefening, aldus verweerder. Verweerder wijst ook op het individuele belang dat eiser heeft bij de door hem gevraagde informatie. Verweerder geeft in het verweerschrift aan dat hij met eiser van mening is dat de wijze waarop het tarief nu wordt geheven een drempel voor bepaalde groepen burgers kan opwerpen. Verweerder stelt dat het echter niet aan de lokale overheid is om aan inkomenspolitiek te doen. In de legesverordening 2009 is er wel voor gekozen om aan het aantal te belasten uren een maximum te stellen. Om die reden is er in eisers geval voor gekozen de heffing lager vast te stellen en te beperken tot één uurtarief.

4. Eiser voert aan dat er sprake is van strijdigheid van de legesverordening en legestabel met de Wob doordat een excessief hoog uurtarief wordt gehanteerd waardoor de werking van de Wob wordt gefrustreerd. Ter zitting heeft eiser betoogd dat de door verweerder, in het kader van het Wob-verzoek, verrichtte werkzaamheden niet kunnen worden gekwalificeerd als dienstverlening en dat het heffen van leges in het kader van een Wob-verzoek een wettelijke basis ontbeert. Eiser heeft daarbij onder meer verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 april 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer LJN BM4074.

Eiser voert voorts aan dat het primaire besluit door een onbevoegde ambtenaar is genomen. Het besluit is ook onvoldoende gemotiveerd, in strijd met het vertrouwensbeginsel en het beginsel van détournement de pouvoir. Het primaire besluit is volgens eiser ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het primaire besluit is door deze gebreken nietig dan wel vernietigbaar. Door de in bezwaar aangevoerde argumenten te verwerpen zijn ook de overwegingen in het bestreden besluit onjuist, aldus eiser.

5. De volgende regelgeving is bij de beoordeling van belang.

Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.

Bij raadsbesluit van 29 november 2006 is vastgesteld en na publicatie per 1 januari 2007 in werking getreden de "Verordening op de heffing en invordering van leges 2007" van de gemeente [plaatsnaam], stadsdeel Oud-Zuid (hierna: Legesverordening).

Voor zover hier van belang luidt de Legesverordening als volgt:

Artikel 1 Aard van de heffing en belastbaar feit

Onder de naam leges worden rechten geheven ter zake van het door of vanwege het stadsdeel verlenen van diensten vermeld in deze verordening en de daarbij behorende tabel.

Artikel 3 Tarieven

1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tabel.

In de bij de Legesverordening behorende tarieventabel is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

Nummer Omschrijving Tarief 2007

A Algemene bepalingen

De in deze tabel genoemde tarieven betreffen het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een beschikking of het in behandeling nemen van een verzoek tot informatie, tenzij anders is vermeld

B

0 Tarieven

Algemene tarieven

(…)

0.2 een verzoek om informatie bedraagt per uur, met als minimum één uurtarief

(…) € 70,00

0.5 Een zwart wit kopie

(…) € 0,10

Artikel 2, eerste lid, van de Wob bepaalt, voor zover hier van belang, dat een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak informatie verstrekt overeenkomstig de Wob en daarbij uitgaat van het algemeen belang van informatie.

Ingevolge artikel 12 van de Wob kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor de centrale overheid regels worden gesteld met betrekking tot in rekening te brengen vergoedingen voor het ingevolge een verzoek om informatie vervaardigen van kopieën van documenten en uittreksels of samenvattingen van de inhoud daarvan.

6. De rechtbank overweegt als volgt.

6.1. Verweerder heeft de bevoegdheid tot het van heffen van leges voor het verstrekken van informatie gebaseerd op artikel 1 van de, krachtens artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet vastgestelde, Legesverordening. Of verweerder van eiser de in geschil zijnde leges mocht heffen hangt af van het antwoord op de vraag of de door verweerder verrichte werkzaamheden als diensten in de zin van die bepaling kunnen worden aangemerkt.

6.2. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere het arrest van 17 april 2009, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer LJN BI1253) kunnen door of vanwege het gemeentebestuur verrichte werkzaamheden slechts als diensten worden aangemerkt indien het gaat om werkzaamheden die liggen buiten het gebied van de publieke taakuitoefening en die rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang.

6.3. De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden die verweerder in verband met het Wob-verzoek van eiser heeft verricht niet kunnen worden aangemerkt als een dienst in voormelde zin. Artikel 110 van de Grondwet verplicht de overheid tot openbaarheid bij de uitvoering van haar taken. De Wob geeft uitvoering aan deze grondwettelijke bepaling en beoogt de burger transparantie te bieden in de bestuurlijke besluitvorming. De Wob vormt het algemene juridische kader voor de informatievoorziening door bestuursorganen en probeert het belang van de openbaarheid van stukken te beschermen. Artikel 2 van de Wob vermeldt expliciet het algemeen belang van informatie. Het recht op openbaarmaking op grond van de Wob dient dan ook het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. Het verzamelen van gegevens door ambtenaren van het stadsdeel van een gemeente ter voldoening aan verzoeken op grond van de Wob betreft dan ook werkzaamheden in het kader van de publieke taakuitoefening en houdt niet rechtstreeks en in overheersende mate verband met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. Dat eiser ook een individueel belang heeft bij het verkrijgen van de door hem gewenste informatie doet aan het publieke karakter van de werkzaamheden niet af. De rechtbank kan verweerder ook niet volgen in de ter zitting aangevoerde redenering, dat als een aanvrager geen belang behoeft te stellen en aan te tonen bij een Wob-verzoek, zijn belang om stukken te verkrijgen, bijvoorbeeld uit het archief van verweerder, een ander belang vormt. Het belang van eiser om informatie op grond van de Wob te verkrijgen door middel van gegevensdragers, zoals kopieën van archiefstukken, gaat naar het oordeel van de rechtbank op in het belang van de informatievoorziening op grond van de Wob en is daarmee te vereenzelvigen.

6.4. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder geen dienst in de zin van artikel 229, eerste lid aanhef en onder b, van de Gemeentewet heeft geleverd. Verweerder kwam dan ook niet de bevoegdheid toe om op grond van dit artikel voor de werkzaamheden in het kader van het Wob-verzoek van eiser leges te heffen. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. De overige door eiser aangevoerde gronden behoeven bij deze uitkomst geen bespreking.

6.5. De rechtbank zal het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigen en ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.

7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39,00 te vergoeden.

8. Eiser heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de door hem in de beroepsprocedure gemaakte kosten. Dit verzoek zal worden afgewezen nu de rechtbank niet is gebleken van kosten die op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 20 oktober 2008, alsmede de legesnota, voor zover het besluit en de nota zien op het in geschil zijnde bedrag van € 70,00;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,00 aan hem vergoedt;

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A. Swildens, voorzitter, mr. T. Luigjes en mr. M.C. van As, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Verweel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2011 te Alkmaar.

griffier voorzitter

Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.