Rechtbank Amsterdam, 01-10-2007, BB5422, 06/10978
Rechtbank Amsterdam, 01-10-2007, BB5422, 06/10978
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 1 oktober 2007
- Datum publicatie
- 19 oktober 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2007:BB5422
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2010:BM4511, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 06/10978
Inhoudsindicatie
Eiser x bevond zich nog in de auto toen hij op straat door de politie werd aangehouden, waarna hij werd afgevoerd met achterlating van de auto. Dat de auto daarna was geparkeerd op een parkeerplaats waar betaald parkeren geldt, wist en kon hij niet weten. De rechtbank acht het aannemelijk dat ten tijde van het parkeren een ander tegen eisers wil gebruik heeft gemaakt van het voertuig en dat hij als kentekenhouder redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen dat de auto geparkeerd bleef staan.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 06/10978 t/m 06/10993 (gevoegde zaken)
Uitspraakdatum: 1 oktober 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, eiser,
gemachtigde: mr. A, advocaat te Q,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van verweerder van 13 oktober 2006 op de bezwaren van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting.
Zitting
De beroepen met de registratienummers 06/10978, 06/10979, 06/10980, 06/10981, 06/10982, 06/10983, 06/10984, 06/10985, 06/10986, 06/10987, 06/10988, 06/10989, 06/10990, 06/10991 06/10992 en 06/10993 zijn gevoegd en ter zitting behandeld op 17 september 2007. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Namens verweerder zijn verschenen mr. A, B en C.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslagen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 966 en wijst de gemeente Amsterdam als rechtspersoon die dit bedrag aan eiser moet voldoen;
- gelast dat de de gemeente Amsterdam het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
Gronden
1. In de periode van 11 april 2006 tot en met 16 mei 2006 stond eisers auto, merk Opel met kenteken 00-AA-BB, geparkeerd op een parkeerplaats aan de a-straat te Amsterdam waar, ingevolge de Verordening parkeerbelastingen 2006 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening), voor het parkeren van een voertuig parkeerbelasting is verschuldigd. Tijdens de controle op diverse data in die periode hebben parkeercontroleurs van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat er geen geldig betaalbewijs in de auto aanwezig was. In verband daarmee zijn de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd.
2. Niet in geschil is dat voor het parkeren van de auto parkeerbelasting verschuldigd was. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Verordening en artikel 225, zesde lid, van de Gemeentewet wordt die belasting niet geheven van de kentekenhouder, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil gebruik heeft gemaakt van het voertuig en dat de kentekenhouder dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
3. Vast staat dat eiser op 11 april 2006 aan de a-straat door de politie is aangehouden, terwijl hij zich in zijn auto bevond. Ter zitting verklaarde eiser in aanvulling hierop onder meer het volgende: “Bij de afslag van de A-10 reed ik de a-straat in. Ik werd daar door de politie klem gereden, vervolgens uit de auto getrokken en direct afgevoerd met achterlating van de autosleutel die ik in het contactslot had gelaten. Op dat moment bevond de auto zich nog op de autorijweg.” Eiser voert voorts aan dat hij in de veronderstelling was dat de auto door de politie was meegenomen en op een terrein van de politie was gestald. Dat de auto aan de a-straat was geparkeerd op een parkeerplaats waar betaald parkeren geldt, wist en kon hij niet weten.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser als kentekenhouder van de auto aansprakelijk is voor de verschuldigde parkeerbelastingen. Eiser had volgens verweerder kunnen voorkomen dat de auto op de onderhavige parkeerplaats geparkeerd bleef staan met als gevolg dat de onderhavige naheffingsaanslagen werden opgelegd.
5. De rechtbank ziet, te meer nu verweerder de verklaring niet heeft bestreden, geen aanleiding om aan de juistheid van de onder 3 weergegeven, ter zitting afgelegde verklaring van eiser te twijfelen. De rechtbank concludeert daar uit, dat eiser zijn auto niet zelf heeft geparkeerd op de parkeerplaats. Uit die verklaring volgt tevens dat ten tijde van het parkeren een ander van de auto tegen eisers wil gebruik maakte.
6. De onjuistheid van verweerders stelling dat eiser dat gebruik had kunnen voorkomen en had kunnen voorkomen dat de auto geparkeerd bleef staan, heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser is gearresteerd en dat op eiser tijdens het voorarrest in de periode waarop de naheffingsaanslagen zien alle beperkingen van toepassing waren, zodat voor eiser normaal contact met de buitenwereld was uitgesloten. Aan deze beperking was de raadsman zelf ook gebonden. Tevens is de autosleutel door de politie pas na 16 mei 2006 teruggegeven, zodat eisers partner pas daarna de auto heeft kunnen verwijderen.
7. Hetgeen verweerder ter onderbouwing van zijn andersluidend standpunt naar voren heeft gebracht, doet daar niet aan af. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij van de politie heeft vernomen dat de politie contact zou opnemen met de familie van eiser om de auto weg te laten halen. Dat daadwerkelijk door de politie contact is opgenomen met de familie is gesteld noch gebleken. Deze verklaring is ook tegenstrijdig met het eerder door verweerder in het verweerschrift gestelde dat aan eiser door de politie zou zijn voorgehouden dat hij iets moest regelen voor de achtergelaten auto. Bovendien hebben eiser en zijn raadsman ter zitting onweersproken gesteld dat eiser is aangehouden in het kader van een groot onderzoek van het landelijk parket en de agenten die de aanhouding hebben verricht anderen waren dan de rechercheurs die hem hebben verhoord. Voorts hebben zij onweersproken gesteld dat bij dergelijke onderzoeken een verdachte eerst op een veel later moment dan kort na de aanhouding de beschikking krijgt over het dossier, waarin zich eventuele kennisgevingen van inbeslagname hadden kunnen bevinden, zodat eiser het ontbreken daarvan ook niet eerder had kunnen opmerken. Aan de stellingen van verweerder over mededelingen van de politie aan eiser over de noodzaak tot verwijdering van de auto, gaat de rechtbank daarom voorbij. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser redelijkerwijze niet heeft kunnen voorkomen dat de auto geparkeerd bleef staan.
8. Gelet op het vorenoverwogene zijn de naheffingsaanslagen ten onrechte opgelegd en is het beroep gegrond.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1 en verhoging met factor 1,5 wegens meer dan 4 samenhangende zaken).
Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K. Djodikromo, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.