Rechtbank Amsterdam, 09-06-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3181, 21/6197
Rechtbank Amsterdam, 09-06-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3181, 21/6197
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 juni 2022
- Datum publicatie
- 13 september 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2022:3181
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2023:737, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/6197
Inhoudsindicatie
Ongegrond. Parkeerbelasting. Ingebrekestelling voldoet niet aan de eisen en is onvoldoende duidelijk op welke aanvraag of bezwaar deze betrekking heeft
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/6197
(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en
(gemachtigde: mr. D.R. de Vries).
Procesverloop
Verweerder heeft op 12 januari 2021 het verzoek van eiser om toekenning van een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaar afgewezen.
Met een besluit van 24 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Eiser heeft met de brief van 3 januari 2021 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. Daarbij heeft eiser verweerder gemaand om binnen 14 dagen alsnog inhoudelijk een beslissing te nemen op zijn bezwaar. Eiser heeft in de ingebrekestelling verwezen naar “uw ref: [nummer 1] ” en “Onze ref. / Cjib: [nummer 2] [eiser] (graag vermelden!)”.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder aan eiser medegedeeld geen dwangsom toe te kennen. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat het aanslagnummer [nummer 1] geen parkeerbon betreft. Verweerder heeft derhalve geen registratie van een bezwaarschrift tegen het desbetreffende aanslagnummer en er is dus geen beslistermijn gaan lopen. Met het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat bij het bezwaarschrift duidelijk het kenmerk van het primaire besluit staat vermeld. Eiser volgt dan ook de stelling van verweerder niet.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geen dwangsom toegekend. Anders dan eiser stelt, is de beslissing op bezwaar niet ongegrond verklaard vanwege het ontbreken van een kenmerk op welk besluit het bezwaar zag. De dwangsom is geweigerd, omdat uit de ingebrekestelling van 3 januari 2021 niet volgt op welke bezwaar niet tijdig zou zijn beslist. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad1 volgt dat een geschrift als ingebrekestelling aangemerkt wordt wanneer het geschrift voldoende duidelijk maakt op welke aanvraag of bezwaar het betrekking heeft, dat de belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat de belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen. Het is niet vereist dat termen als ‘aanmanen’ of ‘in gebreke stellen’ worden gebruikt.
5. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling van 3 januari 2021 hieraan niet voldoet. Zo heeft eiser een aanslagnummer genoemd dat bij verweerder niet bekend is. Uit de in beroep ingediende stukken blijkt dat dit nummer overeenkomt met het verbalisantnummer van de verbalisant die de naheffingsaanslag heeft opgelegd. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende op welk bezwaar de ingebrekestelling betrekking heeft. Een verbalisant schrijft namelijk meerdere naheffingsaanslagen uit waardoor het enkel verwijzen naar een verbalisantnummer onvoldoende duidelijk maakt op welke naheffingsaanslag of op welk bezwaarschrift de ingebrekestelling betrekking heeft. Ook op basis van een naam die genoemd is onder de vermelde eigen referentie blijkt dit onvoldoende. De op zitting ingenomen stelling van de gemachtigde van eiser dat bij hem geen referentienummer bekend was en hij daarom enkel naar het verbalisantnummer kon wijzen, maakt het voorgaande niet anders. Zoals verweerder op zitting terecht heeft opgemerkt had eiser het bezwaarschrift als kopie bij zijn ingebrekestelling kunnen voegen.
6. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder met het primaire besluit op 12 januari 2021 - negen dagen na de ingebrekestelling van eiser - aan eiser kenbaar heeft gemaakt dat het door eiser genoemde kenmerk niet ziet op een bij verweerder bekende aanslag. Eiser heeft ook hierna verweerder niet gewezen op het juiste aanslagnummer van de naheffingsaanslag of het ingediende bezwaarschift hiertegen. Eiser had zelfs de mogelijkheid op 12 januari 2021 verweerder opnieuw en tijdig in gebreke te stellen. Dit heeft eiser niet gedaan en daardoor heeft hij ook niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om zijn foutieve ingebrekestelling te herstellen met het toesturen van een correcte ingebrekestelling.
7. De beroepsgrond dat eiser in bezwaar niet is gehoord, slaagt ook niet. Verweerder heeft in beroep de mailwisseling tussen hem en een kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser overgelegd. Hieruit blijkt dat partijen hebben afgesproken om de zaak te bespreken op een hoorzitting van [datum] om [tijdstip] uur. Daarnaast heeft verweerder een verslag van deze hoorzitting op [datum] overgelegd waaruit blijkt dat deze zaak op die hoorzitting aan de orde is gesteld. Van schending van de hoorplicht is dus geen sprake.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: