Rechtbank Arnhem, 25-10-2005, AU5745, AWB 05/1897 IB/PVV
Rechtbank Arnhem, 25-10-2005, AU5745, AWB 05/1897 IB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 25 oktober 2005
- Datum publicatie
- 8 november 2005
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2005:AU5745
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2008:BF0896, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 05/1897 IB/PVV
Inhoudsindicatie
Betaling ter zake partneralimentatie/onderhoudsverplichting/echtscheidngsconvenant.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1897 IB/PVV
Uitspraakdatum: 25 oktober 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[X],
wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P],
verweerder,
[gemachtigde].
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [0].H[1]) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en inkomen van € 25.354.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Eiser heeft middels de brief van 23 mei 2005, gericht aan verweerder, bezwaar aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar. Ingevolge artikel 6:15 van de Awb heeft verweerder deze brief doorgezonden naar de rechtbank. De brief is door de rechtbank aangemerkt als beroepschrift. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2005 te Arnhem. Verweerder is ter zitting verschenen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
Eiser is bij aangetekende brief, verzonden op 6 september 2005, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd ter zitting te verschijnen. Deze brief is verzonden naar het adres [a-]straat [1] te [Q]. Voornoemd adres is het adres dat eiser in het beroepschrift, gedagtekend 23 mei 2005, heeft vermeld. Nu voormelde brief niet ter griffie is terugontvangen is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op regelmatige wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op 5 september 1992 is eiser in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevro[A]. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. Op 16 december 2003 is tussen eiser en mevrouw [A] de echtscheiding uitgesproken. In het kader van de echtscheiding is een echtscheidingsconvenant opgesteld.
In het door eiser aan verweerder overgelegde echtscheidingsconvenant zijn -onder meer- de volgende bepalingen opgenomen:
"1.3.
Gelet op het feit dat de man alle huwelijkse schulden krijgt toebedeeld in het kader van de echtscheiding en zal zorgdragen voor aflossing van de huwelijkse schulden is er aan de zijde van de man thans geen ruimte voor kinderalimentatie en partneralimentatie.
2.5.
De partijen hebben de voormalige echtelijke woning verkocht. Er is een negatieve overwaarde
overgebleven ten bedrage van € 16.666,14. De partijen hebben afgesproken dat deze schuld aan de man wordt toebedeeld en dat hij voor aflossing zal zorgdragen. Inmiddels heeft de man een schuld van
€ 16.666,14 voldaan door het afsluiten van een lening die op zijn naam staat. Deze lening, partijen verder genoegzaam bekend, wordt aan de man toebedeeld met de verplichting ervoor zorg te dragen dat de lening wordt afgelost".
Eiser heeft in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 een bedrag van € 16.666 als uitgaven ter zake van alimentatie in mindering gebracht op zijn inkomen. Verweerder heeft deze aftrek niet geaccepteerd.
3. Het geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of het bedrag van € 16.666 kan worden aangemerkt als betaling ter zake van partneralimentatie (onderhoudsverplichting). Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend. Verweerder beantwoordt deze vraag ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag. Verweerder concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar en tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Alimentatieverplichtingen aan de gewezen echtgeno(o)t(e) zijn op grond van artikel 6.3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 als onderhoudsverplichtingen aftrekbaar. Dit geldt op grond van onderdeel b van voornoemd artikel ook voor afkoopsommen van alimentatie die worden gedaan aan de gewezen echtgeno(o)t(e). Uit de jurisprudentie volgt dat eveneens sprake kan zijn van een afkoopsom indien een in een echtscheidingsconvenant geconstateerde overbedeling is verkregen tegenover het prijsgeven van een aanspraak op een alimentatie-uitkering (vergelijk HR 19 september 2003, nr 38.315, VN 2003/48.15).
De rechtbank is van oordeel dat uit het echtscheidingsconvenant en de overige stukken van het dossier niet blijkt dat er sprake is van een verplichting voor eiser tot het betalen van alimentatie aan zijn ex-echtgenote. Anders dan eiser kennelijk veronderstelt is in het echtscheidingsconvenant (ook) niet vastgelegd dat de ex-echtgenote afstand van haar recht op alimentatie heeft gedaan. Weliswaar is in artikel 1.3 van het echtscheidingsconvenant opgenomen dat door de schuldovername er thans geen ruimte is voor kinderalimentatie en partneralimentatie, maar dit leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat de ex-echtgenote een recht had op alimentatie waarvan zij heeft afgezien. Immers ziet de bepaling kennelijk slechts op de financiële positie van eiser ten tijde van het opmaken van het echtscheidingsconvenant. Deze bepaling laat derhalve geen gevolgtrekkingen toe aangaande de kinder- en partneralimentatie indien de financiële ruimte voor eiser op enig moment betaling daarvan niet meer zou verhinderen. De brief van eiser van 16 januari 2005 waarin hij uiteenzet wat de bedoeling is geweest doet aan dit oordeel niet af. Indien al de ex-echtgenote van eiser een recht had op alimentatie - waarvan dus niet is gebleken- en partijen hadden de bedoeling dat eiser die verplichting zou afkopen door middel van de schuldovername, dan had het op de weg van partijen gelegen zulks aldus in het echtscheidingsconvenant op nemen.
Uit het voorgaande volgt dat het bedrag van € 16.666 door verweerder terecht niet is aangemerkt als onderhoudsverplichting. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Overigens ziet de rechtbank in de omstandigheid dat de motivering van de uitspraak op bezwaar onduidelijk is (als gevolg van de gebruikte woordkeuze "advocaatkosten i.v.m. alimentatiebetaling") aanleiding verweerder te gelasten het griffierecht aan eiser te vergoeden.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.H.M. Delnooz-Engels, rechter. De beslissing is op 25 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.
de griffier de rechter
(L.A. Aalbersberg) (J.H.M. Delnooz-Engels)
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
dan wel:
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.