Home

Rechtbank Arnhem, 10-11-2005, AU6441, AWB 05/1700 IB

Rechtbank Arnhem, 10-11-2005, AU6441, AWB 05/1700 IB

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
10 november 2005
Datum publicatie
18 november 2005
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2005:AU6441
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 05/1700 IB
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.120, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 5.3

Inhoudsindicatie

Hoofdelijke aansprakelijkheid leidt niet tot box 3-schuld.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/1700 IB

Uitspraakdatum: 10 november 2005

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X]

wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P],

verweerder,

[gemachtigde].

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (nr. [00].H36) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 115.840 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8785.

Verweerder heeft bij uitspraak van 29 april 2005 het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2005 te Arnhem.

Partijen zijn daar verschenen.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. De feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

Eiser en zijn vriendin zijn elk voor de helft onverdeeld eigenaar van een woning te [Q] en van een woning te [R]

Ter verwerving van de woning te [Q] is uitsluitend door eiser een hypothecaire geldlening aangegaan. In het onderhavige jaar heeft eiser ter zake van deze lening een bedrag van € 9305 aan rente betaald. Voor de lening aangegaan ter verwerving van de woning [R] ten bedrage van € 89.394 zijn eiser en zijn vriendin beide schuldenaar en hoofdelijk aansprakelijk. De rentekosten ter zake van deze geldlening worden gezamenlijk gedragen.

Bij hun aangiften hebben eiser en zijn vriendin niet gekozen voor het fiscale partnerschap.

Eiser heeft in zijn aangifte de woning te [Q] als hoofdverblijf aangemerkt. Eisers vriendin heeft in haar aangifte de woning te [R] als hoofdverblijf aangemerkt. Eiser heeft de rente die is betaald ter zake van de voor de woning te [Q] aangegane geldlening in zijn geheel als eigenwoningrente in aftrek gebracht. Bovendien heeft eiser de volledige schuld ter zake van de (tweede) woning te [R] ten bedrage van € 89.394 als box 3-schuld in aanmerking genomen, omdat hij daarvoor hoofdelijk aansprakelijk is.

Verweerder heeft zich bij de aanslagregeling op het standpunt gesteld dat de betaalde rente ad € 9305 slechts voor de helft in aftrek komt, en dat slechts een bedrag van € 44.697 als box 3-schuld kan worden aangemerkt.

3. Het geschil

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

i. Vormen de door eiser ter zake van zijn eigen woning betaalde rentebedragen van € 9305 voor hem aftrekbare kosten die als zodanig volledig in mindering komen op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning.

ii. Vormt de schuld ter zake van eisers tweede woning ad € 89.394 een schuld die als zodanig volledig in mindering komt op de rendementsgrondslag van box 3.

4. Beoordeling van het geschil

Renteaftrek

Op grond van art. 3.120 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2003) behoren de renten van schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning (hierna: de eigenwoningschuld) tot de aftrekbare kosten.

De woning te [Q] staat eiser als hoofdverblijf ter beschikking. Deze woning vormt daarom eisers eigen woning. Voor eisers vriendin vormt deze woning geen eigen woning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voor de helft eigenaar is van de woning te [Q]. Uitsluitend voor dat gedeelte is sprake van een eigen woning. Alleen voor dat gedeelte is hij een schuld aangegaan ter verwerving van de woning. De rentebedragen die betrekking hebben op dit deel van de schuld, zijn aftrekbaar op grond van artikel 3.120 Wet IB 2001 (vgl TK, vergaderjaar 1999-2000, 26 727 en 26 728, nr. 122, blz. 16 en 17). Dit betekent dat verweerder terecht slechts de helft van de betaalde rente ad € 9305 in aftrek heeft toegestaan.

Box 3-schuld

In artikel 5.3 van de Wet IB 2001 is bepaald dat de waarde van de schulden in mindering komt op de rendementsgrondslag. Onder schulden worden verstaan verplichtingen met waarde in het economische verkeer.

Eiser is hoofdelijke aansprakelijk voor de totale schuld die is aangegaan ter verwerving van eisers tweede woning te [R]. Naar het oordeel van de rechtbank kan alleen het deel van de lening dat eiser zelf is aangegaan worden aangemerkt als box 3-schuld. Met de aansprakelijkheid kan slechts rekening worden gehouden indien uit de aansprakelijkheid een schuld in de zin van artikel 5.3 van de Wet IB 2001 is voortgevloeid. Nu gesteld noch gebleken is dat eiser in het onderhavige jaar op grond van zijn aansprakelijkheid is aangesproken of dreigde te worden aangesproken, is er van een zodanige schuld geen sprake. Verweerder heeft mitsdien terecht slechts de helft van de schuld ad € 89.394 als box 3-schuld in aanmerking genomen.

Verder heeft eiser nog betoogd dat door de acceptatie van de volledige renteaftrek en door het in aanmerking nemen van de volledige schuld tot en met 2002 bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat ook met betrekking tot het onderhavige jaar dit zou worden geaccepteerd. De rechtbank kan eisers betoog niet onderschrijven. Voor in rechte te beschermen vertrouwen als hier bedoeld is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur voor een voorafgaand jaar bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. Een vertrouwen kan wel gerechtvaardigd zijn indien een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de inspecteur is voorgelegd en daarnaast op grond van bijkomende omstandigheden redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de inspecteur met betrekking tot die aangelegenheid weloverwogen een standpunt heeft ingenomen. Nu eiser niet heeft aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt, dat voornoemde aangelegenheden tot en met 2000 uitdrukkelijk en gemotiveerd aan verweerder zijn voorgelegd en hij bovendien geen bijkomende omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat verweerder een weloverwogen standpunt heeft ingenomen, kan aan de acceptatie tot en met 2000 geen in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend.

Voor de jaren 2001 en 2002 zijn navorderingsaanslagen opgelegd ter correctie van de door eiser geclaimde renteaftrek en in aanmerking genomen schuld. Deze navorderingsaanslagen zijn vernietigd vanwege het ontbreken van het noodzakelijke nieuwe feit om tot navordering te kunnen overgaan. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser uit de opgelegde navorderingsaanslagen redelijkerwijs moeten begrijpen dat het door hem in de aangifte ingenomen standpunt door verweerder niet wordt onderschreven, zodat reeds daarom geen vertrouwen ontleend kan worden aan de wijze waarop verweerder de belastingheffing over de jaren 2001 en 2002 heeft behandeld.

Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.J.H. van Suilen, rechter. De beslissing is in tegenwoordigheid van mr. J.J. Gankema, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 november 2005.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem;

dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.