Home

Rechtbank Arnhem, 17-03-2006, AV8563, AWB 05/2298

Rechtbank Arnhem, 17-03-2006, AV8563, AWB 05/2298

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
17 maart 2006
Datum publicatie
5 april 2006
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2006:AV8563
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 05/2298
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:7, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:11

Inhoudsindicatie

Geen gescheiden ontvankelijkheidsbeoordeling van bezwaar tegen aanslag en bezwaar tegen boete.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/2298 VPB

Uitspraakdatum: 17 maart 2006

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X] B.V.,

gevestigd te [Z], eiseres,

[gemachtigde],

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P],

verweerder,

[gemachtigde].

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van f 379.364, alsmede een boete van f 1250 wegens het niet tijdig doen van aangifte.

Verweerder heeft bij uitspraak van 3 juni 2005 het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Verweerder is ter zitting in de gelegenheid gesteld daarvan kennis te nemen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2006 te Arnhem. Ter zitting is er telefonisch contact geweest met de gemachtigde van eiseres. Hij deelde mede niet ter zitting te zullen verschijnen. Namens verweerder is verschenen de heer [gemachtigde], voornoemd.

2. Overwegingen

Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De dagtekening van de aanslag met boetebeschikking is 17 april 2004. Het bezwaarschrift is van 20 augustus 2004. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Deze termijnoverschrijding wordt door eiseres niet betwist.

Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend bezwaarschrift blijft, ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb, een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Eiseres heeft betoogd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat zij de aanslag niet heeft ontvangen. Dit betoog slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 maart 1996, BNB 1996/229 overwogen dat ingeval de belastingplichtige aan wie, zoals in het onderhavige geval, een boete is opgelegd, stelt dat zijn na afloop van de termijn gemaakt bezwaar ontvankelijk is, omdat hij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen, terwijl omtrent de juistheid van die stelling in rechte geen zekerheid valt te verkrijgen, de inspecteur slechts een niet-ontvankelijkheid kan uitspreken indien hij het bewijs levert dat het aanslagbiljet in feite op het adres van de belastingplichtige is aangeboden of ontvangen, dan wel haar anderszins heeft bereikt. Nu verweerder in het onderhavige hierin niet is geslaagd, kan aan eiseres niet worden tegen geworpen dat zij niet binnen de gestelde termijn bezwaar heeft gemaakt.

Het vorenstaande neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat nadat eiseres op de hoogte is geraakt van het feit dat aan haar een aanslag is opgelegd, zij zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, bezwaar moet maken.

In dit geding staat vast dat eiseres in ieder geval door middel van het dwangbevel van 17 augustus 2004 kennis heeft genomen van de aanslag. Vervolgens heeft eiseres op 20 augustus 2004 bezwaar gemaakt. Nu niet is gebleken dat eiseres reeds voor 17 augustus 2004 stukken hebben bereikt waaruit het opgelegd zijn van de onderhavige aanslag zou blijken, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat eiseres ter zake van de te late indiening van het bezwaar in verzuim is geweest. Dit brengt mee dat de termijnoverschrijding als verschoonbaar in de zin van artikel 6:11 van de Awb is te beschouwen.

Het feit dat de aanslag en de boetebeschikking twee afzonderlijke voor bezwaar vatbare beschikkingen vormen, brengt de rechtbank, gelet op de nauwe samenhang tussen beide beschikkingen, niet ertoe de verschoonbare termijnoverschrijding alleen van toepassing te doen zijn op de boete. Dit betekent dat niet alleen de termijnoverschrijding van het bezwaar tegen de boetebeschikking, maar ook de overschrijding van de bezwaartermijn inzake de aanslag verschoonbaar wordt geacht. Verweerder heeft derhalve zowel het bezwaar tegen de aanslag als het bezwaar tegen de boetebeschikking ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Vervolgens gaat de rechtbank over tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil.

Eiseres heeft ter zake van de bij de verkoop van een in [Q] gelegen woon/kantoorpand gerealiseerde boekwinst ad f 519.863 een vervangingsreserve gevormd. Eiseres heeft betoogd dat hij met de aankoop van bouwgrond in [land R] uiting heeft gegeven aan zijn voornemen het desbetreffende pand te vervangen. Het ligt in de bedoeling van eiseres op deze grond een honderdtal vakantiewoningen te bouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit voornemen niet als een vervangingsvoornemen in de zin van art. 14 Wet IB 1964 kan worden aangemerkt, aangezien de voor de bouw van vakantiewoningen bestemde grond in [land R] niet eenzelfde economische functie in de onderneming van eiseres inneemt als het woon/kantoorpand in [Q]. Nu verder niet is gebleken van een voornemen tot vervanging door een ander bedrijfsmiddel, heeft verweerder terecht de vorming van een vervangingsreserve niet geaccepteerd.

Verder heeft eiseres voor een bedrag van f 20.000 een voorziening gevormd in verband met haar voornemen pensioenrechten toe te kennen aan haar directeur-enigaandeelhouder. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder de vorming van een voorziening niet aanvaard. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat eiseres aannemelijk maakt dat sprake is van een stellig voornemen om aan haar directeur een pensioen toe te zeggen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet op enigerlei wijze erin geslaagd dit voornemen aan te tonen. Dit voornemen ligt te minder voor de hand nu eiseres aan haar directeur geen loon heeft uitbetaald.

Ten aanzien van de in aftrek gebrachte kosten ad f 220.000 ter zake van een project in [S] heeft eiseres in het beroepschrift opgemerkt dat deze kosten (vooralsnog) geactiveerd dienen te worden. Eiseres legt zich daarmee neer bij de correctie van verweerder dienaangaande. De rechtbank zal zich daarom hierover niet uitlaten.

Gelet op vorenstaande inhoudelijke beoordeling heeft verweerder de aanslag niet naar een te hoog bedrag vastgesteld.

Ten aanzien van de verzuimboete heeft eiseres gesteld dat geen sprake is van een verzuim omdat zij de aanmaning tot het doen van aangifte niet heeft ontvangen. De rechtbank overweegt in dit verband dat de verzuimboete van artikel 67a AWR niet kan worden opgelegd indien de aanmaning de belastingplichtige niet heeft bereikt. Het bewijsrisico van de ontvangst van de aanmaning rust bij verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit niet aannemelijk gemaakt. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat de aanmaning eiseres niet heeft bereikt en dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd. De boete komt derhalve te vervallen.

3. Proceskosten

De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met als registratienummer 05/4242 met de onderhavige zaak samenhangt. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden samenhangende zaken beschouwd als één zaak. De rechtbank veroordeelt verweerder daarom in de proceskosten, voor een bedrag van de helft van € 322 (1 punt voor beroepschrift), ofwel € 161, aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in de rechtbank niet gebleken.

4. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verklaart het bezwaar tegen de belastingaanslag ongegrond;

- verklaart het bezwaar tegen de boetebeschikking gegrond;

- vernietigt de boetebeschikking;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de kosten voor de behandeling van het beroep ten bedrage van € 161, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;

- bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, en mrs. M.M. Bijker-Veen en A.M.F. Geerling, rechters. De beslissing is in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2006. .

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem;

dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.