Home

Rechtbank Arnhem, 12-07-2006, AY6208, 05/4963

Rechtbank Arnhem, 12-07-2006, AY6208, 05/4963

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
12 juli 2006
Datum publicatie
14 augustus 2006
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2006:AY6208
Formele relaties
Zaaknummer
05/4963

Inhoudsindicatie

Successierecht. Ouderlijke boedelverdeling. Waarde onderbedelingsvordering bij overlijden langstlevende ouder.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 05/4963, 05/4967, 05/4969, 05/4970, 05/4972, 05/4975, 05/4976, 05/4978, 05/4981, 05/4983.

Uitspraakdatum: 12 juli 2006

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

De erven van [X], wonende te [Z], eisers,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eisers voor het jaar 2003 aanslagen (aanslagnummers [a].001 tot en met [a].010) successierecht opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 oktober 2005 de aanslagen gehandhaafd.

Eisers hebben daartegen bij brief van 16 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 17 november 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2006 te Arnhem. De zaken zijn gevoegd behandeld. Namens eisers zijn daar verschenen [A]. Namens verweerder is verschenen [B].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Op 25 december 2003 is mevrouw [X] (hierna: erflaatster) overleden. Zij is geboren op 7 oktober 1915. De erflaatster was ten tijde van haar overlijden ongehuwd en voerde geen gemeenschappelijke huishouding met een ander. Haar echtgenoot, [C], is overleden op 15 januari 1998. Zij waren in algemene gemeenschap van goederen gehuwd. Uit het huwelijk zijn negen kinderen geboren, waarvan de eerstgeborene is overleden op 2 februari 2001. Dat kind heeft twee kinderen (hierna: kleinkinderen) achtergelaten, die door plaatsvervulling als verkrijgers in de nalatenschap zijn geroepen.

Bij testament heeft erflaatsters echtgenoot een ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in artikel 4:1167 BW gemaakt, waarbij hij alle tot zijn nalatenschap behorende goederen en rechten heeft toebedeeld aan de erflaatster, onder de verplichting om alle tot zijn nalatenschap behorende schulden en kosten van de begrafenis voor haar rekening te nemen en aan ieder van zijn overige erfgenamen een bedrag uit te keren gelijk aan diens erfdeel.

Op 24 april 1998 heeft de gemachtigde van eisers, namens eisers en erflaatster, met de Belastingdienst Registratie en Successie een overeenkomst gesloten tot minnelijke bepaling van de waarde in het economische verkeer van de woning aan de [a-straat], te [Y] (hierna: de woning) per 15 januari 1998. De minnelijke taxatie heeft plaatsgevonden in verband met de heffing voor het recht van successie in de nalatenschap van erflaatsters echtgenoot.

Op 12 mei 1998 hebben [D], taxateur der Belastingdienst Registratie en successie en [E], makelaar in onroerende zaken, lid van de Nederlandse Vereniging van Makelaars, de waarde in het economische verkeer van de woning vastgesteld op f 1.350.000 per waardepeildatum 15 januari 1998.

In de aangifte voor het recht van successie inzake de nalatenschap van erflaatsters echtgenoot is de woning voor een waarde van f 810.000 aangegeven (60% van f 1.350.000). Hiervan uitgaande is de vordering van ieder van de eisers op erflaatster per 1 januari 1998 vastgesteld op f 49.509.

De woning is in 1999 voor f 2.156.000 verkocht aan een derde. In de akte van vaststelling van de erfdelen in de nalatenschap van erflaatsters echtgenoot is uitgegaan van die waarde. De akte is in 1999 ondertekend door de (klein-)kinderen.

In de aangifte voor het recht van successie inzake de nalatenschap van erflaatster is bij de bepaling van het zuivere saldo van de nalatenschap rekening gehouden met een schuld aan eisers wegens het erfdeel in de nalatenschap van erflaatsters echtgenoot van € 510.326. Bij de verrekening van deze schuld is uitgegaan van de waarde van de woning van f 2.156.000.

Ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van de erflaatster zijn aan de kinderen aanslagen in het recht van successie opgelegd. Verweerder is bij het bepalen van de vorenbedoelde schuld uitgegaan van de getaxeerde waarde van de woning van f 1.350.000.

3. Geschil

In geschil is de grootte van de overbedelingsvorderingen van eisers op erflaatster op het moment van haar overlijden. Het geschil spitst zich toe op de vraag wat de waarde van de woning in vrij opleverbare staat was op 15 januari 1998.

Verweerder verwijst naar de minnelijke taxatie die heeft plaatsgevonden, waarbij de waarde van de woning op ƒ 1.350.000 is vastgesteld. Hieraan zijn eisers, gelet op de vaststellingsovereenkomst, gebonden, aldus verweerder. Bij de bepaling van de grootte van de overbedelingsvorderingen moet derhalve worden uitgegaan van de vorderingen zoals deze zijn vastgesteld in de aangifte successierecht inzake het overlijden van erflaatsters echtgenoot.

Eisers stellen zich op het standpunt dat de minnelijke waardering hen niet voor hun onderlinge verhouding in civielrechtelijke zin en dus ook niet bij de vaststelling van de civielrechtelijke omvang van de erfdelen uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling bond. Bij deze vaststelling is uitgegaan van een waarde van de woning per 15 januari 1998 van

ƒ 2.156.000. Op basis van deze waarde zijn de overbedelingsvorderingen van eisers op erflaatster vastgesteld. Dit dient als uitgangspunt te worden genomen bij de bepaling van de waarde van de vordering op het moment van overlijden van erflaatster.

Dat dit betekent dat er een discrepantie is tussen de successiewaarden en civielrechtelijke waarden van de overbedelingsvorderingen als opgenomen in de aangifte successierecht ter zake van erflaatsters echtgenoot doet hieraan niet af, gelet op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 13 december 1995, BNB 1970/70c, aldus eisers.

Eisers concluderen tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Artikel 21, eerste lid, van de Successiewet bepaalt dat het verkregene in aanmerking wordt genomen naar de waarde welke daaraan op het tijdstip van de verkrijging in het economisch verkeer kan worden toegekend.

In het door eisers genoemde arrest van 13 december 1995, nr. BNB 1996/70c, heeft de Hoge Raad ten aanzien van de bepaling van de waarde voor de heffing van successierecht van overbedelingsvorderingen het volgende overwogen:

“anders dan het Hof heeft geoordeeld dient de in art. 21, vierde lid, Successiewet 1956 [vervallen] genoemde faciliteit niet te worden beperkt tot de verkrijging van de eigen woning of van een aandeel daarin door de in die bepaling genoemde personen, maar tevens te worden toegepast voor zover de waarde van het verkregene - in dit geval de overbedelingsvorderingen - afhankelijk is van de waarde van de eigen woning op het tijdstip van overlijden van de erflater. Daaraan doet niet af dat bij het overlijden van de langstlevende de overbedelingsvorderingen in de dan openvallende nalatenschap worden gewaardeerd naar de werkelijke (civielrechtelijke) waarde van die vorderingen.”

Ten behoeve van de heffing van successierechten (wegens de nalatenschap van erflaatsters echtgenoot) hebben eisers met verweerder een vaststellingsovereenkomst gesloten tot een minnelijke waardebepaling van de woning. De waarde van de woning in vrij opleverbare staat is getaxeerd op ƒ 1.350.000. Mede op basis daarvan zijn de waarden in het economische verkeer van de overbedelingsvorderingen bepaald, die als grondslag hebben gediend voor de bepaling van de waarde van deze vorderingen voor de heffing van het recht van successie.

Eisers zijn ten opzichte van verweerder gebonden aan de vaststellingsovereenkomst. Gelet hierop kunnen eisers bij het overlijden van erflaatster niet uitgaan van andere waarden in het economische verkeer van de overbedelingsvorderingen dan de waarden zoals deze zijn vastgesteld op basis van de overeenkomst tussen hen en verweerder. Dat eisers in hun onderlinge verhouding uitgaan van andere waarden doet hieraan niet af.

Ook het hiervoor geciteerde arrest van de Hoge Raad doet daaraan niet af, nu dit arrest slechts ziet op de bepaling van de waarde van de overbedelingsvorderingen voor de heffing van successierechten op het moment van de eerst overlijdende.

Overigens kan het niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest om bij het vaststellen van de onderbedelingsvorderingen bij het overlijden van de langstlevende ouder een andere basiswaarde te gebruiken dan die bij het overlijden van de eerst overleden ouder in aanmerking is genomen.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 12 juli 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.P. van Baaren, voorzitter, mrs. M.M. Bijker - Veen en A.M.F. Geerling, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Gankema, griffier.

De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

De griffier,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.