Rechtbank Arnhem, 03-04-2007, BA7383, 06/2571
Rechtbank Arnhem, 03-04-2007, BA7383, 06/2571
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 3 april 2007
- Datum publicatie
- 18 juni 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2007:BA7383
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2008:BG7509, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 06/2571
Inhoudsindicatie
Voor de toepassing van de foutenleer dient er sprake te zijn van een bepaaldelijk fout. Bij het vaststellen van de beginwaarde van de vordering dient de vordering te worden geschat naar de feiten en omstandigheden ten tijde van de vervreemding van de deelneming. Deze schatting dient binnen een zekere bandbreedte te blijven. Blijft de schatting binnen de bandbreedte dan is er geen sprake van een bepaaldelijke fout.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2571 VPB
Uitspraakdatum:
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Rivierenland, [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2001 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 81.722.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 maart 2006 de aanslag verminderd naar een belastbaar bedrag van € 76.401.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 21 april 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2007 te Arnhem.
Eiseres is daar vertegenwoordigd door [A], bijgestaan door [B], werkzaam bij [C] B.V. te [D]. Namens verweerder is verschenen [E], bijgestaan door [F].
2. Feiten
Eiseres heeft op 12 november 1999 haar 50%-deelneming in [G] B.V. verkocht aan EC Soft Nederland B.V. De verkoopprijs bestaat uit een vast bedrag van f 2.000.000 en een variabel bedrag gelijk aan de winst na vennootschapsbelasting van [G] BV over het jaar 2000 (earn-outregeling).
Blijkens de koopovereenkomst van 12 november 1999 schatten eiseres en de koper de winst voor vennootschapsbelasting van [G] BV over 2000 op f 1.136.000.
Voor het variabele deel van de verkoopprijs heeft eiseres per 31 december 1999 een vordering op de fiscale balans opgenomen van f 455.000.
In de jaarrekening 1999 is voor het variabele deel van de verkoopprijs een bedrag van f 455.000 als geschatte opbrengst opgenomen. In de brieven van eiseres van 17 mei 2004 en 2 augustus 2004 is opgemerkt dat in december 2000 bij het opstellen van de jaarrekening 1999 het bedrag van f 455.000 de beste schatting was van het resultaat na vennootschapsbelasting van [G] BV over het jaar 2000 op basis van de boekhouding zoals deze beschikbaar was. Deze schatting was gebaseerd op de cijfers zoals deze door de interne boekhouding gemaakt waren en aangeleverd zijn aan de huisaccountant. Verder is opgemerkt dat pas bij de bespreking met de fiscaal adviseur medio 2001 is gebleken wat de fiscale consequenties waren van een (begin)waardering van de vordering van f 455.000, en dat naar aanleiding van dat gesprek in de fiscale beginbalans 2000 de fout is hersteld door de vordering te waarderen op f 738.400, zijnde 65% van f 1.136.000.
Op 16 mei 2001 heeft eiseres ter zake van het variabele deel van de verkoopprijs een bedrag van f 470.044 ontvangen, zijnde een bedrag gelijk aan de winst na vennootschapsbelasting van [G] BV over het jaar 2000.
In de aangifte vennootschapsbelasting 2000, door verweerder ontvangen op 23 januari 2002, heeft eiseres aangegeven dat de beginwaardering van de vordering van f 455.000 onjuist was en dat zij deze fout wenst te herstellen door in de balans per 1 januari 2000 de vordering te waarderen op f 738.400.
In de aangifte vennootschapsbelasting 2001, door verweerder ontvangen op 17 juli 2002, heeft eiseres het waardeverlies op de vordering ten bedrage van f 268.356 (€ 121.774), zijnde f 738.000 minus f 470.044, ten laste van haar winst gebracht.
3. Geschil
In geschil is of eiseres voor het jaar 2001 een waardeverlies op de vordering van f 268.356 ten laste van haar winst kan brengen. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of sprake is van een fout in de beginwaardering van de vordering. Zo ja, dan dient deze fout in de balans per 1 januari 2000 te worden hersteld en kan het waardeverlies van de vordering nadien in 2001 ten laste van de winst worden gebracht.
4. Beoordeling van het geschil
In geval van een earn-outregeling als de onderhavige, waarbij een deelneming wordt vervreemd tegen een koopsom (mede) in de vorm van een vordering waarvan de grootte afhankelijk is van een toekomstig resultaat, dient de desbetreffende vordering bij het ontstaan ervan te worden gewaardeerd. Op het bij de verkoop van de deelneming gerealiseerde voordeel, waarbij de geschatte waarde van de vordering in acht is genomen, is de deelnemingsvrijstelling van toepassing. De waardeverandering van de vordering na overdracht van de deelneming kan niet worden aangemerkt als een voordeel uit hoofde van de deelneming en dient derhalve in het belastbare resultaat te worden opgenomen.
Verder heeft als uitgangspunt te gelden dat indien op enig moment een fout in de zin van de foutenleer is geconstateerd in de beginwaardering van een vordering als de onderhavige, deze fout dient te worden hersteld. Voor het onderhavige geval zou dit betekenen dat voor de waardering van de vordering op de beginbalans per 1 januari 2000 niet moet worden uitgegaan van de (onjuiste) eindbalans per 31 december 1999 – waarin de vordering is gewaardeerd op f 455.000 – maar dient te worden uitgegaan van een gecorrigeerde waarde van f 738.400. Tegen het herstel van een dergelijke fout bestaat geen bezwaar nu deze fout niet tot gevolg heeft gehad dat een deel van de (totaal)winst van eiseres ten onrechte onbelast is gebleven. Immers, indien eiseres de fout niet zou hebben gemaakt en de vordering op een juist bedrag zou zijn gewaardeerd, zou door toepassing van de deelnemingsvrijstelling de (hoger gewaardeerde) vordering – als onderdeel van het bij de verkoop van de deelneming gerealiseerde voordeel - evenmin in de belastingheffing zijn betrokken. De rechtbank kan verweerder dan ook niet volgen in zijn stelling dat de foutenleer in het onderhavige geval geen toepassing kan vinden.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat eiseres haar stelling, dat de boekwaarde van de vordering op 1 januari 2000 berust op een foute beginwaardering in 1999, aannemelijk zal moeten maken. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat voor de toepassing van de foutenleer sprake dient te zijn van een bepaaldelijke fout (vgl. HR 22 oktober 1952, B 9293). Bij het vaststellen van de beginwaarde van de vordering dient de vordering te worden geschat naar de feiten en omstandigheden ten tijde van de vervreemding van de deelneming. Een dergelijke schatting dient binnen een zekere bandbreedte plaats te vinden. Blijft een schatting binnen die bandbreedte, dan is geen sprake van een bepaaldelijke fout in de zin van de foutenleer. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de balanswaardering van f 455.000 niet een bepaaldelijke fout in de zin van de foutenleer. De rechtbank neemt daarbij met name de daadwerkelijk gerealiseerde verkoopprijs van f 470.044 in aanmerking. In het licht van deze prijs acht de rechtbank de schatting van f 455.000 niet zodanig afwijkend dat gesproken kan worden van een onacceptabele onjuistheid die door toepassing van de foutenleer zou moeten worden hersteld. Dat de door eiseres bepleite waardering van f 738.000, gelet op de winstverwachting van [G] BV, eveneens binnen de bandbreedte blijft, doet niet eraan af dat de aanvankelijke schatting van f 455.000 niet kan worden aangemerkt als bepaaldelijke fout.
Gelet op het vorenoverwogene is van een fout in de zin van de foutenleer die in 2000 zou moeten worden hersteld, geen sprake. Verweerder heeft mitsdien terecht in 2001 de boekwinst op de vordering van f 15.044 (€ 6.827), zijnde het verschil tussen f 470.044 en f 455.000, tot de belastbare winst gerekend.
Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aan¬lei¬ding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, en mrs. M.C.G.J. van Well en I. Linssen, rechters, in tegenwoordigheid van L.A. Witten, griffier, op .
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.