Home

Gerechtshof Arnhem, 03-12-2008, BG7509, 07-00220

Gerechtshof Arnhem, 03-12-2008, BG7509, 07-00220

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
3 december 2008
Datum publicatie
18 december 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BG7509
Formele relaties
Zaaknummer
07-00220

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting.

Schattingsjurisprudentie is niet achterhaald.

Uitspraak

uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 07/00220

Uitspraakdatum: 3 december 2008

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X Beheer B.V. te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 3 april 2007, nummer 06/2571, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 81.722. Deze aanslag impliceert een beschikking waarbij het verlies van belanghebbende wordt vastgesteld op nihil.

1.2. Bij uitspraak van de Inspecteur van 18 maart 2006 is het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een bedrag berekend op basis van een belastbaar bedrag van € 76.401. In die uitspraak ligt besloten dat hij het bezwaar tegen de verliesvaststellingsbeschikking ongegrond heeft verklaard.

1.3. Het beroep tegen de uitspraken van de Inspecteur is door de Rechtbank bij uitspraak van 3 april 2007, nr. 06/2571, ongegrond verklaard. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Tot de stukken van het geding behoort het verweerschrift en de daarin genoemde bijlagen. Bij brief met dagtekening 18 september 2007 heeft belanghebbende op de inhoud van het verweerschrift gereageerd. Met dagtekening 9 juni 2008 heeft belanghebbende een afschrift van de ‘share purchase agreement’ ingebracht. Zowel de brief van 18 september 2007 als het stuk van 9 juni 2008 is aan de Inspecteur toegezonden.

1.5. Bij het onderzoek ter zitting op 11 september 2008 te Arnhem zijn mr. A en B namens belanghebbende en mr. C en drs. D namens de Inspecteur, verschenen en gehoord.

1.6. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

2.1. Met betrekking tot de feiten verwijst het Hof naar onderdeel twee van de onderhavige uitspraak van de Rechtbank. In aanvulling daarop stelt het Hof de volgende feiten vast.

2.2. Op 12 november 1999 verkoopt belanghebbende haar deelneming in E B.V. (hierna: E) aan een niet gelieerde vennootschap. Ten aanzien van de koopsom is het volgende in het contract opgenomen:

"4.1 The Purchase Price for the Shares shall be:

(a) a fixed amount of NLG. 2,000,000 (two million Dutch guilders) to be paid on Completion less the retention; and

(b) a sum equal to the Company’s after tax profits from its ordinary business activities in the accounting year ended on 31st December 2000 to be paid within 15 days of the determination of such profits in accordance with Clause 4.3.”

2.3. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de waarde van de earn-out vordering zoals bepaald in 4.1 (b) van de in 2.2. opgenomen koopovereenkomst per aanvang van onderhavig boekjaar fl. 738.400 bedraagt.

2.4. Op 16 mei 2001 wordt op voornoemde vordering ter finale kwijting een bedrag van fl. 470.044 ontvangen.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of de waardemutatie van de in 2.3. bedoelde earn-out vordering ter grootte van fl. 738.400 minus fl. 470.044 is fl. 268.356 aftrekbaar is, dan wel een voordeel uit hoofde van een deelneming als bedoeld in artikel 13, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormt.

3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.3. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4. Belanghebbende is van mening dat de deelnemingsvrijstelling niet op voornoemde negatieve waardemutatie van toepassing is en verzoekt in hoger beroep de aanslag te verminderen tot nihil en het verlies vast te stellen op € 52.173.

3.5. De Inspecteur is van mening dat de deelnemingsvrijstelling op voornoemde negatieve waardemutatie van toepassing is en concludeert ter zitting uiteindelijk tot vermindering van de aanslag tot een bedrag berekend op basis van een belastbaar bedrag van € 69.574.

3.6. Ter zitting concluderen partijen dat het geschil zich, gedeeltelijk in afwijking van de door partijen ingediende stukken, zal beperken tot hetgeen in 3.1. als geschil is omschreven.

4. Beoordeling van het geschil

Vooraf

De Inspecteur heeft de aangegeven negatieve belastbare winst gecorrigeerd tot een positief belastbaar bedrag. Het Hof gaat vanuit het oogpunt van proceseconomie ervan uit dat hij gelijktijdig een verliesvaststellingsbeschikking van nihil genomen heeft. Het Hof verstaat dat belanghebbendes grieven in hoger beroep ook zijn gericht tegen deze verliesvaststellingsbeschikking (vergelijk: HR 13 augustus 2004, nr. 39.383, onder andere gepubliceerd in NTFR 2004/1275).

4.1. Naar het oordeel van het Hof vloeit uit de arresten van de Hoge Raad van 22 november 2002, nummer 36.272, onder andere gepubliceerd in BNB 2003/34 (het zogenoemde “falconarrest”) en van 14 oktober 2005, nummer 41.275, onder andere gepubliceerd in BNB 2006/7 (het zogenoemde “antispeculatiearrest”) niet voort dat de zogenoemde schattingsjurisprudentie zoals bedoeld in Hoge Raad 3 maart 1993, nr. 28.598, onder andere gepubliceerd in BNB 1993/180, en Hoge Raad 30 juni 1999, nr. 33.966, onder andere gepubliceerd in BNB 2001/139 is achterhaald. In het “falconarrest” en het “antispeculatiearrest” bestond er een rechtstreeks verband tussen de rechten (de falcons respectievelijk het recht op een deel van het verkoopresultaat bij doorverkoop van de aandelen) en de waarde van de onderliggende, respectievelijk vervreemde aandelen. Deze arresten zien derhalve op het opsplitsen van een belang (aandeelhoudersrechten) bij een tot een deelneming behorend aandeel, terwijl de schattingsjurisprudentie ziet op het belang bij een vordering op de koper waarvan de omvang afhankelijk is van het resultaat van de deelneming.

4.2. Belanghebbende is, gelet op 4.1. (b) van de in 2.2. vermelde koopovereenkomst, overeengekomen dat een deel van de koopsom met betrekking tot de verkoop van E een vordering vormt waarvan de grootte afhankelijk is van toekomstige resultaten van E. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof op grond van voormelde koopovereenkomst niet méér dan een vordering die gekoppeld is aan de hoogte van de winst van de voormalige deelneming en geen belang bij de aandelen in die voormalige deelneming, zodat voor toepassing van het “falconarrest” of het “antispeculatiearrest” geen plaats is. Dit brengt dan vervolgens met zich mee dat de onderhavige vordering bij het ontstaan ervan dient te worden gewaardeerd en dat de waardeveranderingen van die vordering vervolgens in het belastbare resultaat dienen te worden opgenomen.

4.3. Op grond van het vorenoverwogene is de waardemutatie van onderhavige earn-out vordering derhalve aftrekbaar. Het gelijk is aan belanghebbende.

5. Slotsom

Bij de uitspraak van de Rechtbank is het beroep ten onrechte ongegrond verklaard. De uitspraak van de Inspecteur kan niet in stand blijven.

6. Kosten

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 maal € 322 maal 1 = € 644 (Hof) en € 644 (Rechtbank), in totaal € 1.288 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;

- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van nihil;

- stelt het verlies vast op € 52.173,

- gelast de Staat aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van € 281 (rechtbank) en € 428 (Hof) te vergoeden;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 1.288, te vergoeden door de Staat.

Aldus gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en mr. J. van de Merwe en mr. E.C.C.M. Kemmeren, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier drs. V.F.R. Woeltjes.

De beslissing is op 3 december 2008 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(V.F.R. Woeltjes) (A.J. Kromhout)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 december 2008.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.