Home

Rechtbank Arnhem, 04-10-2007, BB5968, AWB 07/314

Rechtbank Arnhem, 04-10-2007, BB5968, AWB 07/314

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
4 oktober 2007
Datum publicatie
18 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BB5968
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/314

Inhoudsindicatie

Gelet op doel en strekking van artikel 13ca van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) vangt de vijfjaarstermijn van het eerste lid van dat artikel aan met het boekjaar waarin de deelneming wordt verworven. De termijn van artikel 13ca, derde lid, van de Wet Vpb vangt aan met ingang van het vijfde boekjaar na het boekjaar waarin de deelneming is verworven.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/314

Uitspraakdatum: 4 oktober 2007

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een ambtshalve aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer]) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 500.000.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 november 2006 het belastbaar bedrag herzien tot negatief € 488.710.

Eiseres heeft bij brief van 5 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 8 januari 2007, beroep ingesteld tegen de vaststelling van het bedrag van het verlies op € 488.710.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2007 te Arnhem.

Partijen zijn daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

2. Feiten

Eiseres heeft eind augustus 1997 90% van de aandelen in de in Polen gevestigde vennootschap [A] S.A. (hierna: de deelneming) verworven.

Eiseres heeft in haar aangiften vennootschapsbelasting 2000, 2001 en 2002 ter zake van deze deelneming een afwaarderingsverlies als bedoeld in artikel 13ca, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet VpB) in aanmerking genomen van € 598.582, € 270.918 respectievelijk € 497.548.

De aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2002 ten name van eiseres is door verweerder als volgt vastgesteld:

Belastbaar bedrag volgens ingediende aangifte -/- € 1.160.158

- correctie op grond van artikel 13ca, eerste lid € 497.548

- correctie op grond van artikel 13ca, derde lid € 173.900

--------------------

Gecorrigeerd belastbaar bedrag -/- € 488.710

============

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

- Kan eiseres in het jaar 2002 op grond van artikel 13ca, eerste lid, van de Wet VpB ter zake van haar Poolse deelneming een afwaarderingsverlies ten laste van haar fiscale resultaat brengen?

- Dient eiseres in het jaar 2002 op grond van artikel 13ca, derde lid, van de Wet VpB ter zake van haar Poolse deelneming een bedrag tot de winst te rekenen?

Het geschil spitst zich toe op de ingangsdatum van de vijfjaarstermijn in de tekst van het eerste en derde lid van artikel 13ca van de Wet VpB.

Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de in artikel 13ca, eerste lid, van de Wet VpB genoemde termijn van vijf jaren aanvangt op de eerste dag van het boekjaar dat volgt op het jaar van verwerving van de deelneming. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de term “jaren” niet gelezen dient te worden als boekjaren maar als kalenderjaren. Verweerder is van mening dat de genoemde termijn aanvangt op de eerste dag van het boekjaar waarin een deelneming wordt verworven.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wet VpB wordt onder jaar verstaan boekjaar, dan wel, zo de belastingplichtige niet regelmatig boekhoudt met geregelde jaarlijkse afsluitingen, kalenderjaar.

Artikel 13ca van de Wet VpB (tekst 2002) luidt – voor zover van belang – als volgt:

“1. Ingeval in de eerste vijf jaren na de verwerving van een deelneming van ten minste een vierde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal in een vennootschap, de waarde in het economische verkeer van de deelneming daalt beneden het opgeofferde bedrag, vindt de deelnemingsvrijstelling geen toepassing ten aanzien van het hierna omschreven verlies (afwaarderingsverlies). Het afwaarderingsverlies bestaat uit de daling van de waarde in het economische verkeer van de deelneming beneden het voor de deelneming opgeofferde bedrag - doch niet verder dan tot nihil - verminderd met de sedert de verwerving van de deelneming verkregen positieve voordelen uit hoofde van die deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing was, één en ander voor zover het afwaarderingsverlies nog niet in aanmerking is genomen.

2. (…)

3. Indien bij het begin van het zesde jaar na de verwerving van de deelneming waarop het eerste lid toepassing heeft gevonden het bedrag van de positieve voordelen uit die deelneming dat op de voet van het tweede lid tot de winst is gerekend nog steeds lager is dan het afwaarderingsverlies, blijft het tweede lid buiten toepassing en wordt met ingang van dat jaar het verschil in dat jaar en in de vier daarop volgende jaren in elk jaar voor een vijfde deel tot de winst gerekend.

4. (…)”

In het besluit van 20 januari 1998, nr. DB97/5037M, geeft de staatssecretaris van Financiën de volgende toelichting op artikel 13ca, eerste en derde lid, van de Wet VpB.

“Mij is de vraag voorgelegd op welke wijze de 5-jaarstermijn in artikel 13ca, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) moet worden toegepast. Door deze bepaling wordt het mogelijk gemaakt, om - in afwijking van artikel 13, eerste lid, Wet Vpb - een daling van de waarde van een kwalificerende deelneming beneden het voor deze deelneming opgeofferde bedrag, het zogeheten afwaarderingsverlies, ten laste van de belastbare winst te brengen. Naar aanleiding van deze vraag deel ik het volgende mede. Met het gebruik van het woord 'jaren' in artikel 13ca, eerste lid, Wet Vpb is bedoeld aan te sluiten bij artikel 7, vierde lid, Wet Vpb, waar is bepaald dat onder jaar wordt verstaan boekjaar. Voor de toepassing van artikel 13ca, eerste lid, Wet Vpb dient derhalve te worden uitgegaan van het boekjaar van de belastingplichtige. De 5-jaarstermijn vangt aan met het boekjaar waarin de deelneming is verworven. Ingeval van een waardedaling van de verworven deelneming is het daardoor mogelijk om bij de afsluiting van dit boekjaar een afwaarderingsverlies te nemen. Op deze wijze wordt recht gedaan aan de ratio van deze regeling om de belastingplichtige in voorkomende gevallen een tegemoetkoming te bieden ter zake van het door hem gelopen risico gedurende de aanloopfase van de deelneming. Ook in de 4 navolgende boekjaren kan een dergelijk afwaarderingsverlies ten laste van de winst worden gebracht. De in artikel 13ca, derde lid, Wet Vpb genoemde termijn van 5 jaren waarin het (restant-)afwaarderingsverlies wordt teruggenomen vangt derhalve aan met het vijfde boekjaar na het boekjaar waarin de deelneming is verworven.”

De rechtbank overweegt als volgt.

Gelet op artikel 7, vierde lid, van de Wet VpB dient de term “jaren” in artikel 13ca, eerste en derde lid van de Wet VpB gelezen te worden als “boekjaren”. Gelet op doel en strekking van artikel 13ca van de Wet VpB vangt de vijfjaarstermijn van artikel 13ca, eerste lid, van de Wet VpB aan met het boekjaar waarin de deelneming wordt verworven. Op deze wijze wordt immers bewerkstelligd dat reeds in het jaar waarin een deelneming wordt verworven een eerste afwaardering kan plaatsvinden. Hieruit volgt dat de termijn van artikel 13ca, derde lid, van de Wet VpB aanvangt met ingang van het vijfde boekjaar na het boekjaar waarin de deelneming is verworven. Hetgeen door eiseres wordt aangevoerd is van onvoldoende gewicht om anderszins te concluderen.

Hieruit volgt dat eiseres in het jaar 2002 geen afwaarderingsverlies ten aanzien van de in 1997 verworven Poolse deelneming (meer) in aanmerking kan nemen en dat verweerder terecht en op juiste gronden één vijfde deel van het in eerdere jaren in aanmerking genomen afwaarderingsverlies tot de winst heeft gerekend.

Op grond van het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 4 oktober 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. D.J. Vecht, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Lampe-Selanno, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.