Home

Rechtbank Arnhem, 06-05-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:1084 BG0248, AWB 07/2793

Rechtbank Arnhem, 06-05-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:1084 BG0248, AWB 07/2793

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
6 mei 2008
Datum publicatie
17 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2008:BG0248
Zaaknummer
AWB 07/2793

Inhoudsindicatie

Failliet verklaarde B.V. kan zelf beroep instellen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 07/2793

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 6 mei 2008

inzake

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

tegen

de heffingsambtenaar van de gemeente [P] verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 31 juli 2006 voor de jaren 2003, 2004 en 2005 aanslagen toeristenbelasting opgelegd van respectievelijk € 51.246 (aanslagnummer [1]), € 59.918,40 (aanslagnummer [2]) en € 63.072 (aanslagnummer [3]).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 juni 2007 de aanslagen gehandhaafd.

Mr. [A], als advocaat werkzaam bij [B] N.V., heeft daartegen namens eiseres bij brief van 3 juli 2007, ontvangen bij de rechtbank op 5 juli 2007, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2008 te Arnhem.

Namens eiseres zijn daar verschenen [C] en mr. [A]. Namens verweerder zijn verschenen [D] en mr. [E].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiseres exploiteert in de jaren 2003, 2004 en 2005 het vakantiepark [X] (hierna: [X]) te [Z]. In dat kader worden gemeubileerde recreatiewoningen verhuurd.

Verweerder heeft met dagtekening 31 juli 2006 ambtshalve de onderhavige aanslagen toeristenbelasting aan eiseres opgelegd. Hierbij heeft verweerder het aantal overnachtingen geschat op 78.840 per jaar door uit te gaan van 120 bungalows, met gemiddeld 4 bedden per bungalow en een gemiddelde bezetting van 45% op jaarbasis.

Op grond van de Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2002 (hierna: de verordening) bedraagt het tarief per overnachting in de jaren 2003, 2004 en 2005 respectievelijk € 0,65, € 0,76 en € 0,80.

Bij brief van 31 juli 2006, door verweerder ontvangen op 1 augustus 2006, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen.

Bij rechterlijke uitspraak van 12 december 2006 is eiseres in staat van faillissement verklaard.

Op 1 juni 2007 heeft verweerder uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de aanslagen.

Bij brief van 3 juli 2007 heeft mr. [A] namens eiseres tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.

3. Geschil

In geschil is of eiseres ontvankelijk is in haar beroep. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord is vervolgens in geschil of de aanslagen toeristenbelasting tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep

Vaststaat dat in het onderhavige geval het faillissement is uitgesproken hangende de bezwaarfase en vóór de uitnodiging ter zitting. Dit betekent dat ingevolge artikel 8:22, eerste lid van de Awb, artikel 25 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing is.

Ingevolge artikel 8:22, eerste lid, van de Awb, juncto artikel 25, eerste lid, van de Faillissementswet worden rechtsvorderingen, die rechten of verplichtingen betreffen die tot de failliete boedel behoren, zowel tegen als door de curator ingesteld.

Artikel 25, tweede lid, van de Faillissementswet bepaalt dat indien rechtsvorderingen door of tegen de gefailleerde ingesteld of voortgezet, een veroordeling van de gefailleerde ten gevolge hebben, die veroordeling tegenover de failliete boedel geen rechtskracht heeft.

In het onderhavige geval is niet door of namens de curator het beroep ingesteld. Bij brief van 21 september 2007, nadat door mr. [A] namens eiseres beroep was ingesteld, heeft de curator ingestemd met het beroep indien de kosten van de beroepsprocedure buiten de boedel vallen. Daaruit valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat de curator het ingediende beroep achteraf bekrachtigt en evenmin dat de beroepsprocedure door of namens de curator wordt voortgezet. Aldus moet worden geconcludeerd dat het beroep is ingesteld door eiseres.

De rechtbank is van oordeel dat de artikelen 8:22 van de Awb, juncto 25 van de Faillissementswet aan eiseres de ruimte geven om beroep in te stellen in plaats van de curator. Indien eiseres dit doet heeft een voor eiseres ongunstige beslissing tegenover de boedel geen rechtskracht. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 10 augustus 2001, LJN AB3353.

Eiseres is dan ook ontvankelijk in haar beroep.

Ten aanzien van de aanslagen toeristenbelasting

Eiseres heeft primair betoogd dat de aanslagen in strijd met het gelijkheidsbeginsel zijn opgelegd. Eiseres is van mening dat terzake van de recreatiewoningen forensenbelasting moet worden geheven en dat zij dan ook niet in de heffing van toeristenbelasting kan worden betrokken gelet op de vrijstellingsbepaling van artikel 9, onderdeel b, van de verordening. Eiseres wijst in dit verband op het aan de overzijde van de weg gelegen vakantiepark [F] (hierna: [F]) waarvan de recreatiewoningen wel in de forensenbelasting worden betrokken.

Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is - kort gezegd - nodig dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die veroorzaakt wordt door begunstigend beleid, een begunstigend oogmerk of door schending van de meerderheidsregel.

Daarbij moet het gaan om gevallen die feitelijk en rechtens vergelijkbaar zijn. De bewijslast in dezen rust op eiseres.

Naar het oordeel van de rechtbank treft de beroepsgrond van eiseres geen doel. Zoals door verweerder ter zitting, onvoldoende weersproken, is verklaard, betreft [F] een ander type park met een ander soort verblijf. Het vakantiepark van eiseres kenmerkt zich door kortstondig, opeenvolgend en toeristisch verblijf in de recreatiewoningen en verhuur geschiedt via de landelijk bekende organisatie [G]. De eigenaren van de woningen hebben beperkte mogelijkheden om in hun woning op het vakantiepark te verblijven. Op [F] zijn die mogelijkheden ruimer en worden ze ook meer benut, de woningen hebben een meer individueel karakter en de verhuur geschiedt niet door een organisatie met landelijke bekendheid. Het verblijfspatroon op [F] is anders dan op [X], het park is ontstaan vanuit een camping en de woningen zijn in meerdere mate dan op [X] het geval is geweest, primair gekocht voor individueel recreatief gebruik en niet zozeer voor de verhuur.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat hier geen sprake is van feitelijk en rechtens vergelijkbare gevallen zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel reeds hierom niet kan slagen.

Voor zover eiseres betoogt dat de aanslagen in strijd met het vertrouwensbeginsel zijn opgelegd overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat jegens eiseres enig rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat forensenbelasting zou worden geheven.

Met uitzondering van het jaar 2002 toen een tijdige aanslagoplegging niet mogelijk was, zijn in de jaren vóór 2003 steeds aanslagen toeristenbelasting opgelegd.

Dat er een toezegging zou zijn van de wethouder(s) dat forensenbelasting zou worden geheven is op geen enkele wijze nader onderbouwd. Verder is niet aannemelijk geworden dat verweerder in een tweetal brieven heeft aangegeven dat het verblijf in de woningen met forensenbelasting zou worden belast.

Voor zover eiseres klaagt over een gebrekkige motivering van de uitspraak op bezwaar overweegt de rechtbank dat dit in het belastingrecht geen aanleiding geeft tot vernietiging van de uitspraak. Tijdens de beroepsprocedure is wel op de bezwaren van eiseres ingegaan en eiseres is door de gestelde tekortkoming in de motivering niet benadeeld (vgl. onder meer HR 21 februari 2003, BNB 2003/247).

Eiseres stelt nog dat het bedrag van de aanslagen onredelijk hoog is gestegen ten opzichte van eerdere jaren.

Naar vaste jurisprudentie heeft als uitgangspunt te gelden dat de tariefstelling als vrucht van wetgevende arbeid op zichzelf niet ter beoordeling staat aan de belastingrechter.

Dit sluit evenwel niet uit dat onder omstandigheden de tariefstelling in een verordening in strijd kan zijn met hogere wetgeving of dat bij de totstandkoming of wijziging van een verordening gehandeld kan zijn in strijd met algemene rechtsbeginselen, waardoor een ingrijpen van de rechter aan de orde kan komen (HR 15 maart 2000, BNB 2000/172 en Hof Arnhem 16 maart 2004, Belastingblad 2004/398).

De vrijheid van de gemeentelijke wetgever bij de vaststelling van het tarief wordt beperkt door, kort gezegd, het verbod van een tariefstelling naar draagkracht, in strijd met algemene rechtsbeginselen of een tariefstelling die leidt tot een willekeurige en onredelijke heffing.

Vaststaat dat de tarieven in de loop der jaren als volgt waren:

1999: f. 0,94 (€ 0,43) per overnachting

2002: € 0,51 per overnachting

2003: € 0,65 per overnachting

2004: € 0,76 per overnachting

2005: € 0,80 per overnachting

Gelet op de ontwikkeling van deze tarieven en het bij het verweerschrift gevoegde overzicht van de gemiddelde tarieven in Nederland, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een willekeurige en onredelijke heffing.

Nu vaststaat dat verweerder de aanslagen conform de verordening heeft opgelegd door het in de desbetreffende jaren geldende tarief te vermenigvuldigen met het aantal overnachtingen en nu de hoogte van de aanslagen als zodanig door eiseres niet is betwist, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling of de door verweerder gedane schatting redelijk is.

De vraag of al dan niet de vereiste aangifte is gedaan en of omkering van de bewijslast hier aan de orde is, kan in het midden blijven.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 6 mei 2008

en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, mr. L.B.M. Klein Tank en mr. G.J. Schiffers-Hanssen, rechters, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.