Home

Rechtbank Arnhem, 17-08-2010, BN7645, AWB 09/5024

Rechtbank Arnhem, 17-08-2010, BN7645, AWB 09/5024

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
17 augustus 2010
Datum publicatie
20 september 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BN7645
Zaaknummer
AWB 09/5024

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft geen belang bij het beroep, omdat de aanslag en de beschikking heffingsrente zijn verminderd tot nihil. Ook geen belang bij het beroep tegen de boetebeschikking, omdat de boete is verminderd tot nihil.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 09/5024

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 17 augustus 2010

inzake

[x], wonende te [z], eiseres,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Almere, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft voor het jaar 2006 aan eiseres ambtshalve een aanslag (aanslagnummer [00].H66) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van € 100.000, alsmede bij beschikking een boete van € 113. Daarbij is tevens aan heffingsrente een bedrag van

€ 5.959 in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 november 2009 de aanslag en de beschikking heffingsrente verminderd tot nihil. Tevens is de aanslag verminderd tot € 22.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 11 december 2009, ontvangen door de rechtbank op

14 december 2009, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2010 te Arnhem. Namens eiseres is daar verschenen haar echtgenoot [A]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [gemachtigde].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiseres heeft inkomsten uit twee ondernemingen. Enerzijds drijft zij een onderneming onder de naam [B] (handel in aardewerk) en anderzijds drijft zij een onderneming onder de naam [C].

Met ingang van 1 januari 2005 is het voor bepaalde groepen ondernemers, onder wie eiseres, verplicht geworden om elektronisch aangifte te doen voor de inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting.

Met betrekking tot de aangifte over het jaar 2006 schrijft eiseres bij brief van 25 maart 2007 onder meer het volgende:

“Bij deze mijn papieren aangifte. (…) Voor de jaarrekeningen, balansen en belastingtechnisch resultaat verwijs ik naar de bijlage.

Ik ben graag bereid een papieren aangifte in vullen, maar het is ons echter nog niet gelukt om die te krijgen.”

In reactie daarop schrijft verweerder in een brief van 4 mei 2007 onder meer het volgende:

“Mij is niet gebleken dat u ontheffing hebt gevraagd voor het doen van electronische aangifte, zodat uw brief niet als aangifte wordt aangemerkt noch verwerkt kan worden. Toch wilt u alsnog op papier aangifte doen voor het jaar 2006. Dit kan mogelijk worden. U ontvangt separaat een ontheffingsformulier waarop onder andere de volgende vragen worden gesteld: Hebt u een computer? en: Hebt u een boekhouder? Als u beide vragen met “nee” beantwoordt, bestaat de kans dat u ontheffing krijgt.”

Eiseres reageert bij brief van 13 mei 2007 als volgt:

“De brief van mijn vrouw (…) is haar papieren aangifte 2006.

(…)

“Wij verzoeken u dan ook vriendelijk om de papieren aangifte van mijn vrouw zonder verdere vertragingen te verwerken.”

Verweerder heeft op 4 juni 2009 ambtshalve een aanslag IB/PVV 2006 aan eiseres opgelegd.

Eiseres heeft tegen deze aanslag bij brief van 19 juni 2009 bezwaar gemaakt.

Eiseres heeft op 18 oktober 2009 een verzocht om ontheffing voor het doen van elektronisch aangifte.

Bij uitspraak op bezwaar van 18 november 2009 is gedeeltelijk aan het bezwaar van eiseres tegemoetgekomen. Daarbij zijn de aanslag en de beschikking heffingsrente verminderd tot nihil. De boete wegens het niet doen van aangifte is verminderd tot € 22.

Op 11 december 2009 is eiseres tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank.

Verweerder heeft vervolgens op 13 februari 2010 de boete verminderd tot nihil.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of het beroep van eiseres ontvankelijk is.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Verweerder heeft aan eiseres op 4 juni 2009 ambtshalve een aanslag IB/PVV 2006 opgelegd ten bedrage van € 100.000 en bij beschikking een boete van € 113. Daarbij is een bedrag van € 5.959 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Bij de uitspraak op bezwaar van 18 november 2009 is gedeeltelijk aan het bezwaar van eiseres tegemoetgekomen. De aanslag IB/PVV 2006 alsmede de beschikking heffingsrente zijn bij die gelegenheid verminderd tot nihil.

Eiseres heeft daartegen op 11 december 2009 beroep ingesteld. Nu de aanslag IB/PVV 2006 en de beschikking heffingsrente zijn verminderd tot nihil kan het door eiseres ingestelde beroep niet leiden tot een (verdere) verlaging van de aanslag en/of de beschikking heffingsrente. Eiseres heeft in zoverre geen belang bij het beroep.

Het beroep van eiseres richt zich tevens tegen de boetebeschikking. De boete is echter op

13 februari 2010 verminderd tot nihil, zodat een uitspraak op het beroep eiseres eveneens niet in een gunstiger positie kan brengen. Dit heeft tot gevolg dat eiseres ook geen belang meer heeft bij het beroep voor zover het ziet op de boetebeschikking.

Gelet op het voorgaande dient het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard te worden.

Ter zitting heeft verweerder toegezegd dat hij eiseres in de gelegenheid zal stellen haar aangiftes voor de inkomstenbelasting op papier in te dienen.

Verweerder dient alsnog op het verzoek om ontheffing voor het doen van elektronisch aangifte van 18 oktober 2009 te beslissen.

5. Griffierecht en proceskosten

Nu verweerder de boete heeft verminderd tot nihil, nadat eiseres daartegen in beroep is gekomen bij de rechtbank ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Nu verweerder reeds vóór de zitting volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar van eiseres en het beroep niet heeft geleid tot een verdere vermindering van de aanslag en/of de boetebeschikking dienen de kosten voor het verschijnen ter zitting voor rekening van eiseres te blijven. Anders dan eiseres meent behoren de kosten van tijdsverzuim wegens het schrijven van processtukken niet tot de verletkosten, als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) (vergelijk Hoge Raad 21 maart 2001, LJN AB0636). Nu gesteld noch gebleken is dat de echtgenoot van eiseres uitsluitend of in hoofdzaak zijn beroep maakt van het verlenen van rechtsbijstand, is evenmin sprake van beroepsmatig verleende bijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit.

Eiseres heeft voorts verzocht aan de belastingdienst een dwangsom op te leggen voor elke fout of voor elke actie die door die fout wordt veroorzaakt. De rechtbank is van oordeel dat thans geen aanleiding bestaat tot het opleggen van een dwangsom.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart:

- het beroep niet-ontvankelijk;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier.

De griffier, De rechter,

De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.

Uitgesproken in het openbaar op:

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.