Home

Rechtbank Arnhem, 07-10-2010, BN9735, AWB 09/2570

Rechtbank Arnhem, 07-10-2010, BN9735, AWB 09/2570

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
7 oktober 2010
Datum publicatie
7 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BN9735
Zaaknummer
AWB 09/2570

Inhoudsindicatie

IB, foutenleer, vermogensetikettering, café met bovenwoningen

Bovenwoningen waren keuzevermogen, geen toepassing foutenleer. Café en bovenwoningen zijn kadastraal bekend onder één nummer. Het pand is juridisch niet gesplitst. Het gehele pand is ongesplitst aangeboden aan eiser en gekocht door eiser. Het cafégedeelte is gekocht met het oog op de belangen van de onderneming. De investering in de verhuurde bovenwoningen heeft plaatsgevonden in samenhang met de investering in cafégedeelte. Derhalve is sprake van keuzevermogen (vergelijk Hoge Raad 13 juli 2007, nr. 43 298, BNB 2007/298c, LJN AZ2838). Dat eiser de bovenwoningen mede heeft gekocht met het oog op de verhuuropbrengsten en dat volgens eiser de verhuur in privé heeft plaatsgevonden, doet daaraan niet af.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 09/2570

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 7 oktober 2010

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Nijmegen, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [000].H66) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.315.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 mei 2009 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 24 juni 2009, ontvangen door de rechtbank op 25 juni 2009, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2010 te Arnhem.

Namens eiser zijn verschenen de gemachtigde mr. [gemachtigde] en [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [B].

Namens eiser is ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de gedingstukken.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiser exploiteert sinds 1975 een biljartcafé aan de [A-straat 1] te [Z] (hierna: het café). Aanvankelijk wordt de onderneming gedreven in de vorm van een eenmanszaak, maar blijkens de jaarrekening over het jaar 1983 is eiser op 1 januari 1983 een vennootschap onder firma aangegaan met zijn partner, [C].

Op 4 februari 1982 ontvangt eiser een brief van de notaris van de eigenaren van het pand [A-straat 2]. In de brief is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“In opdracht van de Erven [D] ben ik bezig met de appartementen-splitsing van het pand [A-straat 2] te [Z], dit in verband met de voorgenomen verkoop van de diverse appartementen.

De Erven [D] willen U evenwel de mogelijkheid bieden het gehele pand ongesplitst te kopen en daarna eventueel zelf, in onderling overleg met de huurders over te gaan tot splitsing eventueel gevolgd door verkoop.”

Op 3 maart 1983 verwerft eiser de eigendom van het café alsmede van de twee daarboven gelegen woningen ([A-straat 3] en [A-straat 4], hierna: de bovenwoningen). Het gehele pand is kadastraal bekend als gemeente Hatert, [001] gedeeltelijk. De koopsom van het pand bedraagt f 123.810. Ten tijde van de aankoop van het pand waren de bovenwoningen verhuurd. Tussen 1985 en 1992 zijn eiser en zijn partner op [A-straat 4] gaan wonen.

De bovenwoningen hebben ieder een eigen opgang. Tussen de woningen is geen doorgang en tussen de bovenwoningen en het café was ten tijde van de aankoop van het pand ook geen doorgang. Uiteindelijk is een doorgang gecreëerd tussen de [A-straat 4] en het café.

Eiser heeft het pand in 1983 in zijn geheel aangemerkt als ondernemingsvermogen. De opbrengsten uit verhuur van de woningen zijn vanaf de aankoop aangegeven als winst uit onderneming.

Eiser heeft op 30 juni 2007 aangifte IB/PVV 2006 gedaan. Bij brief van 29 augustus 2007 doet eiser aan verweerder een verzoek om een standpuntbepaling inzake de vermogensetikettering van zijn pand. Volgens eiser zijn de bovenwoningen in 1983 ten onrechte tot het ondernemingsvermogen gerekend. Deze fout bij de vermogensetikettering dient volgens eiser met inachtneming van de foutenleer te worden hersteld. Verweerder deelt bij brieven van 26 september 2007 en 30 januari 2008 aan eiser mee dat zijns inziens geen sprake is van een onjuiste vermogensetikettering.

Met dagtekening 21 mei 2008 stelt verweerder de definitieve aanslag vast conform de ingediende aangifte.

3. Geschil en standpunten partijen

In geschil is of bij de aankoop van het café tezamen met de twee bovenwoningen in 1983 een fout is gemaakt bij de vermogensetikettering, welke fout op grond van de foutenleer in 2006 hersteld dient te worden. Meer in het bijzonder is in geschil of de twee bovenwoningen op het moment van aankoop verplicht privévermogen waren.

Eiser stelt zich op het standpunt dat in 1983 een fout is gemaakt bij de vermogensetikettering. De bovenwoningen zijn niet aangekocht ten behoeve van de bedrijfsuitoefening en zijn ook nooit in gebruik geweest bij de onderneming. Het was bij de aankoop ook niet de bedoeling om deze woningen in de onderneming te gaan gebruiken. De woningen zijn in 1983 ten onrechte als ondernemingsvermogen geëtiketteerd. Op basis van de foutenleer moet de fout hersteld worden in het laatste jaar waarvan de aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat, zijnde het jaar 2006. Ter zitting is namens eiser verklaard dat geen beroep wordt gedaan op bijzondere omstandigheden die in één van de jaren na 1983 een wijziging van de in 1983 gemaakte keuze zouden rechtvaardigen.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een onjuiste vermogensetikettering. Primair stelt verweerder zich op het standpunt dat de bovenwoningen verplicht ondernemingsvermogen zijn. Café en kamerverhuurbedrijf zijn volgens verweerder één onderneming.

Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat sprake is van keuzevermogen. Een verhuurd pand of beleggingspand mag ook als ondernemingsvermogen worden geëtiketteerd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake was van gedwongen koop van het gehele pand, inclusief de bovenwoningen. De aankoop van het gehele pand berustte uitsluitend op zakelijke overwegingen.

4. Beoordeling van het geschil

Uit de arresten van de Hoge Raad van 7 oktober 1953 en 20 juni 1962 (nr. 11 383, BNB 1953/272 en nr. 14 819, BNB 1962/272) volgt dat de beantwoording van de vraag of een vermogensbestanddeel al of niet tot het ondernemingsvermogen behoort, afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige, zoals deze in zijn boekhouding tot uitdrukking komt. Deze keuzevrijheid van belastingplichtige wordt slechts beperkt door de grenzen der redelijkheid.

Indien achteraf blijkt dat een vermogensbestanddeel onjuist is geëtiketteerd, moet deze fout worden hersteld. Herstel geschiedt met toepassing van de foutenleer, in het oudste nog openstaande jaar, zijnde in dit geval het jaar 2006. Toepassing van de foutenleer is slechts mogelijk indien sprake is geweest van een onjuiste etikettering, met andere woorden indien eiser de grenzen der redelijkheid heeft overschreden door de bovenwoningen in 1983 tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Gelet hierop is in het onderhavige geval slechts sprake van een fout indien de bovenwoningen in 1983 verplicht privévermogen waren.

De rechtbank is van oordeel dat de bovenwoningen keuzevermogen waren en dat eiser derhalve de grenzen der redelijkheid niet heeft overschreden door ook de bovenwoningen in 1983 tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Toepassing van de foutenleer in 2006 is dan niet aan de orde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Het pand is juridisch niet gesplitst. Het gehele pand is kadastraal bekend onder één nummer, te weten gemeente Hatert, [001]. Het gehele pand is door de Erven [D] ongesplitst aangeboden aan eiser. Eiser heeft het cafégedeelte van het pand gekocht met het oog op de belangen van zijn onderneming. De bovenwoningen zijn in één koop verkregen met het cafégedeelte van het pand. De investering in de verhuurde bovenwoningen heeft derhalve plaatsgevonden in samenhang met de investering in het voor ondernemingsdoeleinden aan te wenden cafégedeelte van het pand. Nu de bovenwoningen geen onderdeel van het cafébedrijf vormden, stond het eiser vrij de bovenwoningen tot zijn privévermogen dan wel tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen (vergelijk Hoge Raad 13 juli 2007, nr. 43 298, BNB 2007/298c, LJN AZ2838). Dat eiser de bovenwoningen mede heeft gekocht met het oog op de verhuuropbrengsten en dat volgens eiser de verhuur in privé heeft plaatsgevonden, doet niet af aan het karakter van keuzevermogen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder is, tot slot, op grond van de enkele stelling van eiser ter zake, niet aannemelijk geworden dat één of beide bovenwoningen zijn gekocht met het oog op bewoning door eiser of zijn partner.

Het getuigenaanbod van eiser omtrent zijn feitelijke woonplaats ten tijde van de aankoop van het pand, wordt door de rechtbank gepasseerd omdat het onvoldoende gespecificeerd is. Eiser heeft desgevraagd niet kunnen aangeven wie hij zou willen laten horen, wat deze persoon zou kunnen verklaren en wat de relevantie daarvan zou zijn voor de beoordeling van het geschil.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op het feit dat namens eiser ter zitting is verklaard dat geen beroep wordt gedaan op bijzondere omstandigheden die in één van de jaren na 1983 een wijziging van de in 1983 gemaakte keuze zouden rechtvaardigen, is toepassing van de foutenleer in 2006 niet aan de orde.

Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en mr. A.H.M. Haerkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier.

De griffier, De voorzitter,

De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.

Uitgesproken in het openbaar op: 7 oktober 2010

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.