Rechtbank Arnhem, 01-11-2011, BU3380, AWB 07/5157 en AWB 07/5161
Rechtbank Arnhem, 01-11-2011, BU3380, AWB 07/5157 en AWB 07/5161
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 1 november 2011
- Datum publicatie
- 4 november 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2011:BU3380
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2015:9511, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 07/5157 en AWB 07/5161
Inhoudsindicatie
Verordening rioolrecht 2007 van de gemeente Nijmegen niet onverbindend wegens overschrijding van de opbrengstnorm van art. 229b, lid 1, Gemeentewet. Investeringen in riool hebben maatschappelijk nut. Het niet activeren daarvan maakt de heffing niet onredelijk en willekeurig. Ook de aftopping van het tarief is daarmee niet in strijd.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummers: AWB 07/5157 en AWB 07/5161
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 1 november 2011
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft met dagtekening 28 februari 2007 aan eiser met betrekking tot de onroerende zaak [A-straat 1] te [Z] voor het belastingjaar 2007 een aanslag rioolrecht van € 774,99 (aanslagnummer [000]) opgelegd.
Verweerder heeft met dagtekening 31 maart 2007 aan eiser met betrekking tot de onroerende zaak [A-straat 2] te [Z] voor het belastingjaar 2007 een aanslag rioolrecht van € 545,10 (aanslagnummer [001]) opgelegd.
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 17 november 2007 heeft verweerder de aanslagen rioolrecht gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 23 november 2007, ontvangen door de rechtbank op 22 november 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 oktober 2009 heeft de rechtbank eiser uitgenodigd om zijn beroepen nader toe te lichten en aan te vullen. Eiser heeft bij brief van 7 november 2009, door de rechtbank ontvangen op 10 november 2009, aan dat verzoek voldaan. Op 7 december 2010 heeft eiser nadere stukken ingediend.
Op 14 december 2010 heeft de rechtbank een comparitiezitting gehouden. Deze zaken zijn daar gelijktijdig behandeld met de beroepen van eiser betreffende de aanslagen rioolrecht voor de jaren 2008 en 2009 voor de beide onroerende zaken (08/2250, 09/718, 09/4983 en 09/4984). Daarvan is met dagtekening 24 december 2010 een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift daarvan is aan partijen verzonden.
Verweerder heeft met dagtekening 21 maart 2011, door de rechtbank ontvangen op 22 maart 2011, verweerschriften en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Eiser heeft op 16 augustus 2011 nadere stukken ingediend. Afschriften daarvan zijn door de rechtbank bij brief van 17 augustus 2011 aan verweerder gezonden.
Bij brief van 25 augustus 2011, door de rechtbank ontvangen op 26 augustus 2011 heeft verweerder nadere stukken ingediend. Afschriften daarvan zijn verstrekt aan eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2011 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. De zaken zijn daar gelijktijdig behandeld met de zaken met de nummers 08/2250, 09/718, 09/4984 en 09/4983. Eiser heeft daar een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij.
2. Feiten
Eiser is eigenaar van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [A-straat 1] en [A-straat 2] te [Z] (hierna: de woningen). Beide woningen zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering.
De gemeente Nijmegen heft sinds 2006 een rioolaansluitingsrecht van eigenaren van onroerende zaken. Van gebruikers-niet-eigenaren wordt sindsdien geen rioolrecht geheven.
Eiser heeft tegen de in verband met de woningen voor het jaar 2006 opgelegde aanslagen rioolrecht bezwaar en beroep ingesteld. De rechtbank heeft op dat beroep met kenmerk 06/4055 uitspraak gedaan op 27 november 2008. Hof Arnhem heeft op het door verweerder daartegen ingestelde hoger beroep uitspraak gedaan op 6 juli 2010 (kenmerk 08/00641). Eiser heeft tegen die uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Daarop is nog niet beslist.
In de Stadsbegroting 2007-2010, jaarsnede 2007, is onder meer het volgende opgenomen:
“RIOLERINGSKOSTEN OBV STADSBEGROTING 2007-2010, JAARSNEDE 2007
Omschrijving posten Stadsbegroting
Programma Programma Programma Inves- Totaal Groen & Water Openbare Middelen teringen
ruimte
Organisatiekosten
- Beleidsadvies en
productgroepmanagement 158.074 158.074
- Technisch ontwerp en advies 95.101 95.101
- Kwaliteitsbeheer 186.790 186.790
439.965 0 0 0 439.965
Toegerekende kosten via andere programma’s
- Straatreiniging machinaal vegen 769.271 769.271
- Verwerking afval straatreiniging 226.272 226.272
- Verwerking kolkenslib 21.172 21.172
- Handmatige reiniging 69.537 69.537
- Perceptiekosten 73.381 73.381
1.086.252 73.381 0 1.159.632
Inspectiekosten
* Basisniveau 237.014 0 0 0 237.014
Onderhoudskosten
* Extra voor reiniging en
inspectie (..) 230.000 230.000
*- Onderhoud gemalen 331.925 331.925
* Planmatig onderhoud riolen 720.934 720.934
* Overige planmatig onderhoud 134.289 134.289
* Niet planmatig/calamiteiten
onderhoud 604.602 604.602
* Kolkenzuigen 547.135 547.135
* Leidingen (relinen en
vervangen) * *
* Energiekosten 215.118 215.118
* Software en
beheerssystemen -23.145 -23.145
* Verzekeringen, telefonie,
tractie, kleine, materialen, etc 44.816 44.816
* Diverse aanpassingen door
actualisatie begroting oa
extra inspectiekosten 1.559 1.559
2.807.233 0 0 0 2.807.233
Oude kapitaalslasten
* Kapitaalslasten op
investeringen die gedaan
waren in 1994 of op dat
moment in uitvoering waren 1.336.359 0 0 0 1.336.359
(…)
Dotatie fondsen
* Dotatie aan fondsen
Waterplan en
Milieumaatregelen (GRP-oud) 2.699.262 0 0 0 2.699.262
2.699.262 2.699.262
Kosten vervangingen
* Gemalen, drukriolen en
persleidingen * * 0
* Overige vervangingen 2.800.000 2.800.000
0 0 0 2.800.000 2.800.000
Kosten verbeteringen
* Aanpassing rioolstelsel ter
verbetering dekking via
GRP nieuw 1.975.000 1.975.000
0 0 0 1.975.000 1.975.000
Schommelfonds
* Dotatie 5.939.037 - 4.775.000 1.164.037
5.939.037 0 0 - 4.775.000 1.164.037
BTW-compensatie
* BTW-druk in rioolrecht 0 0 0 0 0
TOTALE KOSTEN 13.458.870 1.086.252 73.381 0 14.618.502
* In begroting 2007 opgenomen bij vervangingsinvesteringen € 2.800.000,00
Baten
* In Stadsbegroting 15.733.000 15.733.000
TOTALE BATEN 0 0 15.733.000 0 15.733.000
TOELICHTING OP RIOLERINGSKOSTEN OBV STADSBEGROTING 2007-2010, JAARSNEDE 2007
(…)
Programma Openbare ruimte
Zoals uit het financieel overzicht blijkt, wordt er in 2007 een bedrag van € 1.086.252 toegerekend aan het GRP. De begrote post maakt in de stadsbegroting 2007-2010 onderdeel uit van de productgroep 1PG7-9320-03 Straatreiniging. Deze totale post (groot € 6.037.390) staat op bladzijde 73 van de stadsbegroting 2007-2010.
Programma Middelen
Zoals uit het financieel overzicht blijkt, wordt er in 2007 een bedrag van € 73.380 als perceptiekosten toegerekend aan het GRP. De begrote post hiervoor is terug te vinden op pagina 117 van de stadsbegroting 2007-2010 onder de productgroep 1PG7-9610-03 Heffingen. Deze kosten zijn daar een onderdeel van.
Vervangingsinvesteringen
Het investeringsbedrag van € 2.800.000 voor kosten vervangingen in de stadsbegroting is opgebouwd uit de volgende posten uit het GRP. Deze post is te vinden in de primitieve begroting 2007-2010 in bijlage 1 Investeringsplan 2007-2010 op pagina 242.
€ 242.924 Leidingen (relinen en vervangen)
€ 118.000 Gemalen, drukriolen en persleidingen
€ 2.397.012 Overige vervangingen
€ 20.264 Indexering 2007
€ 2.800.000 Totaal
Investeringen t.b.v. verbeteringen
Het investeringsbedrag van € 1.975.000 voor kosten aanpassing rioolstelsel ter verbetering in de stadsbegroting is te vinden Stadsbegroting 2007-2010 in bijlage 1 Investeringplan 2007-2010 op de laatste pagina van de bijlage
Onttrekkingen aan het schommelfonds t.b.v. investeringen
De onttrekkingen t.b.v. investeringen aan het schommelfonds ter grootte van € 4.775.000 is opgebouwd uit de volgende posten en deze zijn te vinden in de stadsbegroting 2007-2010 in bijlage 1 Investeringplan 2007-2010 op pagina 242.
€ 2.800.000 Onttrekking t.b.v. vervangingsinvesteringen
€ 1.975.000 Onttrekking t.b.v. verbeteringen
€ 4.775.000 Totaal
Opbrengsten
Zoals uit het financieel overzicht blijkt, lopen de te verwachten inkomsten van € 15.733.000 via het programma Middelen. De begrote post hiervoor is onderdeel van de post 1PG7-9610-03 Heffingen van € 71.160.000 en staat in de stadsbegroting 2007-2010 op bladzijde 117. Op bladzijde 154 wordt in de tekst specifiek het bedrag van € 15.7 miljoen aan opbrengst rioolrecht genoemd.
BTW component
In de stadsbegroting zijn de bedragen exclusief BTW opgenomen. Ook de bedragen in deze bijlage zijn dus exclusief BTW. Echter op basis van artikel 229b van de gemeentewet mag de BTW doorberekend worden in het rioolrecht. De gemeenteraad heeft op 8 juni 2005 (...) besloten dat bij de bepaling van het rioolrecht ook de BTW-component betrokken dient te worden.
Berekening BTW component
De BTW is gesteld op 12% van de geraamde kosten. Dit percentage is gebaseerd op ervaringscijfers uit voorgaande jaren. Dit zou betekenen dat er een bedrag van ruim € 1.700.000 mag worden meegenomen. Er is echter maar een bedrag van ca. € 1.451.000 betrokken bij de vaststelling van het rioolrecht.
Berekening rioolrecht
Het rioolrecht wordt geheven ter dekking van de navolgende lasten:
€ 13.122.511 Programma Groen & Water
€ 1.086.252 Programma Openbare Ruimte
€ 73.381 Programma Middelen
€ 1.450.857 TW component
€ 15.733.000 Totaal”.
In de paragraaf Rioolrecht, onderdeel van de paragraaf Lokale heffingen, paragraaf 3.2.1.2 van de Stadsbegroting staat vermeld dat voor 2007 de lasten en de belastingopbrengsten voor woningen en niet-woningen zijn geraamd op totaal
€ 15,7 miljoen.
3. Geschil
In geschil is of de aanslagen rioolrecht terecht aan eiser zijn opgelegd.
Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend. Verweerder beantwoordt deze vraag bevestigend.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraken op bezwaar en de onderliggende aanslagen rioolrecht. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
In de Verordening Rioolrecht 2007 (hierna: de Verordening), door de raad van de gemeente Nijmegen vastgesteld op 6 december 2006, is voor zover hier van belang het volgende vastgesteld:
“Verordening Rioolrecht 2007
(…)
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
1. Voor de toepassing van deze verordening wordt:
a. onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde
gemeentewater begrepen;
b. onder eigendom verstaan: een roerende of een onroerende zaak;
2. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk III
van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam "rioolrecht" wordt een recht geheven van degene die bij het begin van het
belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een
eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, dan wel van
een zich duurzaam in de gemeente bevindend object dat beschikt over ten minste een
eniger mate van vaste voorziening voor de lozing op de gemeentelijke riolering.
(...)
Artikel 4 Maatstaf van heffing
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt geheven naar de waarde in het
economische verkeer van het eigendom.
2. Ingeval het eigendom een onroerende zaak is, is de waarde in het economisch verkeer de
op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de
onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het belastingjaar valt.
(...)
Artikel 5 Tarief
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt voor elke volle € 2.500,- van de
heffingsmaatstaf € 2,37;
2. Het recht per eigendom bedraagt per belastingjaar niet meer dan € 2.844,-
(…)”.
Strijd met artikel 219 van de Gemeentewet?
Eiser heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de rioolheffing in strijd is met artikel 219 van de Gemeentewet. Volgens eiser is sprake van een heffing naar draagkracht omdat de heffing afhankelijk is van een wezenlijk onderdeel van het vermogen. Volgens eiser volgt uit de wetsgeschiedenis dat de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf goed denkbaar is, niet dat die maatstaf ook geoorloofd is. De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond. In artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of vermogen. In de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen is hierover onder meer het volgende opgenomen (Tweede Kamer, 1989/1990, 21.591, nr. 3, blz. 66):
“Het bepaalde in het tweede lid maakt duidelijk dat de gemeenten, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in bijzondere wetten en de paragrafen 2 en 3 nader gegeven regelen, zelf invulling kunnen geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Die heffingsmaatstaven kunnen binnen een verordening variëren. Het staat gemeenten dan ook vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing. In dit verband achten wij bijvoorbeeld de waarde in het economische verkeer van een op de riolering aangesloten object als heffingsmaatstaf voor een rioolaansluit- of rioolafvoerretributie goed denkbaar.”.
In r.o. 3.3.3. van het arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2009, 07/13148, BNB 2009/208, LJN BD5477, heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar deze passage uit de wetsgeschiedenis, overwogen dat de WOZ-waarde in een geval als het onderhavige een geoorloofde heffingsmaatstaf is. Daarin ligt besloten dat het hanteren van de WOZ-waarde niet in strijd komt met het verbod van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet om een gemeentelijke belasting afhankelijk te stellen van het inkomen, winst of vermogen. Deze beroepsgrond moet daarom worden verworpen.
Is sprake van een onredelijke en willekeurige belastingheffing?
Eiser heeft in de tweede plaats aangevoerd dat sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Eiser heeft in dat verband er allereerst op gewezen dat de tarieven enorm zijn gestegen doordat de vervanging- en verbeteringsinvesteringen door de gemeente Nijmegen ineens worden afgeschreven in plaats van periodiek.
Verweerder heeft daartegenover gesteld dat wanneer de kosten van de vervanging- en verbeteringsinvesteringen zouden worden uitgesmeerd over meerdere jaren in plaats van die uitgaven ten laste van het resultaat te brengen van het jaar waarin de uitgave is gedaan, dat de gemeente Nijmegen financieringsrente kost en dat de belastingplichtigen daardoor uiteindelijk meer belasting verschuldigd zijn.
De rechtbank stelt voorop dat de belastingrechter niet bevoegd is te oordelen over de hoogte van in de verordening bepaalde tarieven, tenzij sprake is van een zodanig onredelijke en/of willekeurige heffing, dat moet worden geoordeeld dat de wetgever deze niet op het oog kan hebben gehad. Voor het antwoord op de vraag of daarvan sprake is, acht de rechtbank het volgende van belang.
In de Memorie van Antwoord bij de Wet limitering onroerend-goedbelastingen, leges en rechten (Tweede Kamer 1989-1990, 20 565, nr. 5, blz. 16-17) is in verband met artikel 277 van de Gemeentewet, de voorloper van artikel 229 Gemeentewet zoals dat in het betrokken jaar luidde, onder meer het volgende opgemerkt:
“ 3. Matige winst
(...)
Het lasten- en batenstelsel wijkt af van het bij het Rijk gehanteerde stelsel, te weten het kasstelsel. Naast een fysiek onderscheid van de gemeentelijke begroting in de gewone dienst en kapitaaldienst, zal voorts de ramings- en verantwoordingsmethodiek verschillen.
Bij het Rijk is bepalend voor de raming en verantwoording het moment van betalen c.q. ontvangen van de onderscheidene bedragen, terwijl bij gemeenten bepalend is de vraag welke lasten en baten samenhangen met het voortbrengen van de gemeentelijke dienstverlening. Het betaalmoment is daarbij van secundair belang.
In concreto betekent dit dat tot de gemeentelijke lasten/kosten ter zake van de dienstverlening ook behoren de afschrijvingskosten van duurzame goederen. Voorts behoren hiertoe bij voorbeeld lasten/kosten die periodiek optreden voor zowel groot als klein onderhoud, ook al treden daar in een bepaald exploitatiejaar geen kasuitgaven voor op. Gemeentelijke uitgaven voor vernieuwing en uitbreiding echter zijn als zodanig nog geen lasten/kosten. Om te bereiken dat de investeringsuitgaven als lasten/kosten tot uitdrukking komen, dienen gemeenten, geheel volgens de systematiek van de gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften, door middel van afschrijvingsmethodieken tot een toerekening aan de verschillende exploitatiejaren (belastingjaren) te komen. Voorzieningen of fondsvorming voor vernieuwing en uitbreiding is in dit kader dus niet geoorloofd. Met andere woorden, er is bij gemeenten een strikt onderscheid tussen jaarlijkse (explotatie)lasten/kosten en incidenteel optredende investeringsuitgaven. Beide zaken worden in de gemeentebegroting en berekening geraamd c.q. verantwoord.
(…)
Kortom, ook bij leges en rechten gaat het om lasten die behoren tot c.q. toegerekend kunnen worden aan de gemeentelijke activiteiten, en gaat het derhalve niet om de toevallige kasuitgaven in enig jaar.”.
In artikel 59 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, Staatsblad 2003, 27 (BBV) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“1. Alle investeringen met een economisch nut worden geactiveerd.
2. Investeringen hebben een economisch nut indien ze verhandelbaar zijn en/of indien ze kunnen bijdragen aan het genereren van middelen.
3. (…).
4. Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut kunnen worden geactiveerd.”.
In artikel 62 van het BBV is voor zover hier van belang bepaald:
“1. Alle vaste activa worden voor het bedrag van de investering geactiveerd.
2. In afwijking van het eerste lid mogen bijdragen van derden die in directe relatie staan met een actief op de waardering daarvan in mindering worden gebracht.
3. In afwijking van het eerste lid mogen reserves in mindering worden gebracht op investeringen, als bedoeld in artikel 59, het vierde lid.”.
De gemeente Nijmegen heeft een Richtlijn waardering en afschrijving activa (hierna: de Richtlijn) vastgesteld. Daarin is onder meer het volgende bepaald:
“3. Afschrijvingen
a. Methode van berekenen van afschrijvingen
• Op de vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur (...).
d. Extra afschrijvingen
Indien in een specifiek geval aanleiding bestaat tot extra afschrijvingen dan dient dit ter goedkeuring aan de raad te worden voorgelegd.
(...)
Extra afschrijven van investeringen met economisch nut is uitsluitend toegestaan als sprake is van duurzame waardevermindering of als een actief eerder (geheel of gedeeltelijk) buiten gebruik wordt gesteld.”.
In Bijlage 2 bij de Richtlijn staat onder meer het volgende vermeld:
“ De volgende afschrijvingstermijnen dienen te worden gehanteerd. Op basis van bijzondere omstandigheden kan, met een besluit van het College, van deze termijnen worden afgeweken.
(...)
3. De materiële vaste activa worden lineair afgeschreven in:
40 jaar (...)
rioleringen
(...)
Voor zover het investeringen betreft met een maatschappelijk nut, in de zin van het besluit begroting en verantwoording gelden bovengenoemde afschrijvingstermijnen als maximum termijnen. Voor zover het investeringen betreft met een economisch nut zijn hiervoor de daarin genoemde afschrijvingen bindend.”.
Uit het hiervoor onder 2. bij de feiten opgenomen deel van de Stadsbegroting 2007-2010 blijkt dat in 2007 ter zake van vervangingen € 2.800.000 en ter zake van verbetering van het rioolstelsel € 1.975.000 ten laste van het resultaat is gebracht.
De rechtbank acht in verband met het voorgaande het volgende van belang. Rioleringen hebben een maatschappelijk nut. De daarin gedane investeringen zijn dus investeringen met een maatschappelijk nut. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat zich daaronder investeringen bevinden met een economisch nut als bedoeld in het tweede lid van artikel 59 van het BBV. Derhalve kan niet worden aangenomen dat verweerder verplicht was deze uitgaven te activeren in plaats van deze ineens ten laste van het resultaat te brengen. Hieraan doet ook niet af de omstandigheid dat in Bijlage 2 van de Richtlijn staat vermeld dat de riolering in 40 jaar wordt afgeschreven, nu daarin tevens is bepaald dat dat voor andere dan economische investeringen een maximumtermijn is. Ook is dit niet in strijd met de wetsgeschiedenis. Die verwijst immers uitdrukkelijk naar de gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften. Deze beroepsgrond moet daarom worden verworpen.
Volgens eiser is ook sprake van een onredelijke en willekeurige heffing, omdat het wegvallen van het gebruikersdeel van de onroerende zaaksbelasting door verweerder is gecompenseerd door een rioolaansluitingsrecht. Volgens eiser vloeide dat voort uit een onzuiver oogmerk. In dat verband acht de rechtbank het volgende van belang. Het is gemeenten toegestaan om het rioolrecht deels uit de algemene middelen te financieren of uitsluitend via een aansluitrecht (zie Tweede Kamer, 1988-1989, 20 565, nr. 5, blz. 11). In de jaren vóór 2006 heeft de gemeente Nijmegen een deel van de kosten van het riool op de gebruikers verhaald via de onroerende zaakbelasting. Gelet op genoemde keuzevrijheid had verweerder ook kunnen kiezen voor een heffingssystematiek waarbij alle kosten van de riolering worden verhaald via een rioolaansluitingsrecht. Het stond verweerder daarmee ook vrij om zijn heffingssystematiek in een later jaar te wijzigen. Deze beroepsgrond kan daarom niet slagen. Voor zover eiser bedoelt te stellen dat het verweerder niet vrij stond om alleen de zakelijk gerechtigden/gebruikers en niet de niet-zakelijk gerechtigden/gebruikers als belastingplichtigen in de heffing te betrekken, verwijst de rechtbank naar r.o. 3.3.2. van het arrest HR 15 mei 2009, 07/13148, BNB 2009/208, LJN BD 5477. Daarin heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het een gemeente vrij staat om alleen zakelijk gerechtigden als belastingplichtigen in de heffing van rioolrecht te betrekken. Ook in zoverre kan deze beroepsgrond niet slagen.
Eiser klaagt ook over de aftopping van het tarief. Volgens eiser werkt de tariefstelling mede door de aftopping volstrekt willekeurig uit. Volgens eiser betaalt een eigenaar van een grote villa op deze wijze net zoveel als de eigenaar van een groot bedrijf. Volgens eiser kan door de koppeling aan de WOZ-waarde het gevolg ook zijn dat eenzelfde aansluiting tot een verschillend tarief leidt.
Artikel 5 van de Verordening Rioolrecht 2007 van de gemeente Nijmegen, als hiervoor geciteerd, voorziet in een maximumtarief van € 2.844 per eigendom per belastingjaar. Er is geen rechtsregel op grond waarvan het tarief gelijke tred zou moeten houden met de door de lozingen opgeroepen kosten (zie HR 24 september 2004, nr. 36.874, BNB 2004/399, LJN AF7511). Dat geldt niet alleen voor het zich in dat arrest voordoende geval van een vast tarief aan de voet, maar ook voor een vast tarief aan de top. Deze beroepsgrond kan daarom niet slagen.
Overschrijding van de opbrengstnorm?
Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat de opbrengstnorm als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet is overschreden. Verweerder concludeert dat de geraamde baten niet hoger zijn dan de geraamde lasten. Verweerder verwijst naar de Stadsbegroting 2007-2010, jaarsnede 2007, waarin de lasten voor 2007 inclusief BTW zijn geraamd op
€ 15.733.000. De baten voor het jaar 2007 werden volgens verweerder ultimo 2006 eveneens geraamd op € 15.733.000. Verweerder verwijst daarvoor naar de Paragraaf Lokale Heffingen van de Stadsbegroting 2007-2010, p. 154 en volgende.
Artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet luidt als volgt:
“In verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, worden de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.”
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de baten uitgaan boven de geraamde kosten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder, zoals hiervoor is overwogen, geen verplichting had om de betrokken investeringen in het riool te activeren. Ook de hierop betrekking hebbende beroepsgrond moet daarom worden verworpen.
Strijd met de Europese Kaderrichtlijn Water?
Eiser klaagt er voorts over dat een kostendekkende eigenarenheffing zich niet verdraagt met de Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, Pb EG 2000 L327/1, in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd bij wet van 27 april 2005, Stbl. 2005, 303. Volgens eiser is de eigenarenheffing in strijd met het beginsel ‘de vervuiler betaalt’. De rechtbank verwerpt die beroepsgrond. In artikel 9 van genoemde richtlijn (tekst voor het betrokken jaar), staat onder meer het volgende vermeld:
“Artikel 9
Kostenterugwinning voor waterdiensten
1. De lidstaten houden rekening met het beginsel van terugwinning van de kosten van waterdiensten, inclusief milieukosten en kosten van de hulpbronnen, met inachtneming van de economische analyse volgens bijlage III en overeenkomstig met name het beginsel dat de vervuiler betaalt.
De lidstaten zorgen er tegen het jaar 2010 voor:
- dat het waterprijsbeleid adequate prikkels bevat voor de gebruikers om de watervoorraden efficiënt te benutten, en daardoor een bijdrage te leveren aan de milieudoelstellingen van deze richtlijn;
- dat de diverse watergebruikssectoren, ten minste onderverdeeld in huishoudens, bedrijven en landbouw, een redelijke bijdrage leveren aan de terugwinning van kosten van waterdiensten, die gebaseerd is op de economische analyse uitgevoerd volgens bijlage III en rekening houdt met het beginsel dat de vervuiler betaalt.”.
Voor het betrokken jaar is hierin geen beperking als door eiser bedoeld, te lezen.
Gelet op het voorgaande dient de het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, mr.drs. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en mr. G.H.W. Bodt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 1 november 2011
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.