Rechtbank Arnhem, 19-06-2012, ECLI:NL:RBARN:2012:1376, AWB-10_3984
Rechtbank Arnhem, 19-06-2012, ECLI:NL:RBARN:2012:1376, AWB-10_3984
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 19 juni 2012
- Datum publicatie
- 27 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2012:1376
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2016:1155, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB-10_3984
Inhoudsindicatie
Geen samenvatting, publicatie op verzoek.
Uitspraak
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 10/3984
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 19 juni 2012
inzake
[X] , wonende te [Z] , eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Almelo, verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [000] .H.26) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 125.000. Tevens is bij beschikking € 5.681 aan heffingsrente in rekening gebracht. Daarnaast is een verzuimboete van € 1.134 opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 september 2010 de aanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij fax van 4 november 2010, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2012 te Arnhem.
Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A] .
Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 25 november 2011 aan [X] op het adres [A-straat 1] te [Z] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 26 november 2011 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
2 Feiten
Eiser is geboren op [1957] en gehuwd met [Y] . Eiser is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2002. Op het aangiftebiljet is vermeld dat de aangifte voor 1 april 2003 door verweerder ontvangen moet zijn.
Eiser heeft het aan hem uitgereikte aangiftebiljet met dagtekening 30 maart 2004 geretourneerd. Behoudens de vraag betreffende de huwelijkse staat is het aangiftebiljet niet ingevuld.
Bij brief van 1 september 2005 heeft verweerder vragen gesteld aan eiser over de door hem ingediende aangifte en naar de betrokkenheid van eiser bij onder meer [B] (hierna: [B] ) en stichting [C] (hierna: [C] ). Eiser is in deze brief tevens gewezen op de omkering van de bewijslast (artikel 25, zesde lid, letter a en 27e, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wegens het niet doen van de vereiste aangifte. Eiser heeft niet op de brief gereageerd. Eiser is bij brief van 16 september 2005 verzocht om vóór 28 september 2005 alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. In deze brief wordt tevens meegedeeld dat verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning op € 125.000 zal vaststellen indien eiser niet tijdig de gevraagde informatie verstrekt. Eiser heeft evenmin op deze brief gereageerd. Met dagtekening 18 oktober 2005 heeft verweerder de onderhavige aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 125.000.
Bij brief van 3 november 2005, ontvangen door verweerder op 8 november 2005, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslag. In het bezwaar is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Over het jaar 2002 waren mijn inkomsten uit arbeid € 15.640,-- in verband met mijn faillissement.
(…)”
Middels brieven van 2 februari 2006, 13 februari 2006, een fax van 27 februari 2006 en brieven van 27 maart 2006 en 18 september 2006 heeft verweerder aangekondigd een boekenonderzoek bij (onder meer) eiser in te stellen. Dit boekenonderzoek is nooit aangevangen. Verweerder en de FIOD hebben besloten over te gaan tot een strafrechtelijke onderzoek voor onder meer het jaar 2002. De aanvang van het strafrechtelijk onderzoek is voor verweerder reden geweest om het bezwaar eerst af te doen nadat de FIOD het onderzoek heeft gesloten. Het onderzoek is door de FIOD eind september 2008 afgesloten. Het op 1 oktober 2008 opgemaakte overzichtsproces-verbaal (hierna: OPV) behoort tot de stukken. De Officier van Justitie heeft verweerder op 3 juli 2009 toestemming gegeven het OPV (inclusief de daarbij behorende bijlagen) te gebruiken voor de heffing en invordering van belasting.
In paragraaf 8.1 van het OPV is een berekening opgenomen van het fiscaal nadeel. Voor wat betreft het jaar 2002 wordt geconcludeerd dat eiser tot een bedrag van € 699.632 aan inkomsten heeft genoten uit de exploitatie van [B] en dat eiser € 10.000 aan inkomsten heeft genoten uit zijn aannemersbedrijf. De verschuldigde inkomstenbelasting hierover bedraagt volgens het OPV € 359.638.
Voor wat betreft de inkomsten uit het aannemersbedrijf is daartoe onder D.1.19 van het OPV het volgende opgenomen:
“In de administratie van [X] werd een aanvraag C.A.R. verzekering op doorlopende basis voor [D] , [A-straat 1] te [Q] aangetroffen.
Onderpunt 3, jaaromzet in de afgelopen twee jaren, staat vermeld:
Jaaromzet 2002: € 100.000,--
Jaaromzet 2003: € 150.000,--
Onder punt 2 staat vermeld dat [X] de directie voert en tevens dat doorgaans 2 personeelsleden in dienst zijn.
Als algemeen bekend in de aannemersbranche kan worden gesteld dat 10% van de omzet als opbrengst wordt gecalculeerd, hetgeen betekent dat [X] in 2002 vermoedelijk € 10.000 winst heeft gemaakt.”
En onder D.17.1 t/m D.17.4 is het volgend vermeld:
“Dat [X] werkzaamheden heeft uitgevoerd met zijn aannemersbedrijf kan worden opgemaakt uit de onderstaande documenten:
In de administratie van [X] werd een pakbon aangetroffen van [E] BV gericht aan [F] BV, [A-straat 2] te [Q] betrekking hebbende op de levering van 642 kg profiel
Tevens werd een vrachtbrief [G] d.d. 30-10-2002 betrekking hebbende op de aflevering van betonstaal te [R] , Duitsland.
(…)”
In het kader van een ontnemingsprocedure bij de rechtbank te [S] heeft [H] , financieel deskundige van de Politie Twente, een onderzoek ingesteld tegen onder meer eiser en stichting [I] . Met dagtekening 20 juli 2004 is hiervan een rapport opgemaakt. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Toerekening
Uit het voorgaande is onder meer het volgende naar voren gekomen:
(…)
De bestuursleden die op papier als bestuurder staan ingeschreven hebben geen feitelijk invulling aan hun functie gegeven; zij hebben hun functie op verzoek van [X] als papieren zetbaas uitgeoefend;
De bestuurder, secretaris, die bij de opheffing van de stichting is aangewezen als bewaarder van de administratie is onvindbaar; op het adres waar de stichting is ingeschreven, is vermoedelijk nooit enige administratie van de stichting bewaard;
De feitelijke leiding van Stichting [I] lag bij [X] ;
[X] is de persoon die het geld van de prostituees int.
Uit alles blijkt dat er veel geld in de stichting is ingekomen. Volgens het handelsregister zijn er geen baten meer in de stichting. Dan moet wel geconcludeerd worden dat de ontvangen gelden aan de stichting zijn ontrokken. In casu kan dat slechts zijn gebeurd door de persoon/personen die het feitelijke beheer over de stichting hadden.
Op grond van het vorenstaande dient naar mijn mening geconcludeerd te worden dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat door de stichting behaald is, zoals dat is vermeld in de ontnemingsrapportage, moet worden toegerekend aan [X] .
(…)”
Bij brief van 21 november 2008 is eiser, in het kader van de bezwaarprocedure, door verweerder uitgenodigd voor een hoorgesprek. In die brief heeft verweerder eiser verzocht om onder meer informatie te verstrekken over zijn betrokkenheid bij Stichting [I] , Stichting [J] , Stichting [K] ”, [C] en het door eiser gevoerde aannemersbedrijf. Tevens wordt gevraagd hoe eiser in zijn levensonderhoud voorziet nu hij in zijn aangifte een inkomen van nihil heeft vermeld. Eiser heeft deze vragen bij brief van 12 januari 2009 beantwoord.
Op 22 januari 2009 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt.
Bij brief van 17 november 2009 heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat hij voornemens is het bezwaar af te wijzen. Bij brief van 30 november 2009 heeft mr. [L] , advocaat te [T] (hierna: [L] ), namens eiser hierop gereageerd. Verweerder heeft aan [L] een afschrift van het OPV en het proces-verbaal van ambtshandeling (hierna: PVA) verstrekt.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag IB/PVV over het jaar 2002 tot de juiste hoogte is opgelegd. Hierbij is ook in geschil of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, en zo ja of sprake is van een redelijke schatting.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.