Home

Rechtbank Arnhem, 26-01-2012, BV2676, AWB 10/2183, 11/3805 en 11/3806

Rechtbank Arnhem, 26-01-2012, BV2676, AWB 10/2183, 11/3805 en 11/3806

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
26 januari 2012
Datum publicatie
2 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BV2676
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 10/2183, 11/3805 en 11/3806

Inhoudsindicatie

Heffingen lagere overheid. De gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Rivierenland is bevoegd namens de gemeente Culemborg en het Waterschap Rivierenland aanslagen op te leggen. Het aanslagbiljet in combinatie met de toelichting bevat alle essentialia en is voldoende duidelijk. Artikel 9 van de Kaderrichtlijn Water bevat geen voldoende nauwkeurig bepaalde verplichtingen voor de lidstaten of rechten voor particulieren, zodat eiser zich daarop niet rechtstreeks kan beroepen en de Verordening rioolheffingen 2010 noch artikel 228a van de Gemeentewet daaraan direct kan worden getoetst. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 10/2183, 11/3805 en 11/3806

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 26 januari 2012

inzake

drs. [X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland (hierna: BSR), verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft in een gecombineerd aanslagbiljet (aanslagnummer [000]) voor het belastingjaar 2010 krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de woning van eiser aan [A-straat 1] te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2009 vastgesteld, alsmede aanslagen onroerende-zaakbelasting, rioolheffing, afvalstoffenheffing, watersysteemheffing gebouwd, watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 juni 2010 de aanslagen en de beschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 11 juni 2010, ontvangen door de rechtbank op 14 juni 2010, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het eerste onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 14 februari 2011 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [gemachtigde], werkzaam bij mr. [A] inzake lokale belastingen en milieuheffingen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. [B], werkzaam bij [C].

Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en exemplaren aan de rechtbank en de wederpartij overgelegd.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Hiervan is een schorsingsbesluit opgemaakt en op 4 maart 2011 aan partijen verzonden.

Verweerder heeft bij brief van 14 maart 2011 nadere stukken ingediend.

Eiser heeft bij brieven van 31 maart 2011 en 25 augustus 2011 gereageerd.

Verweerder heeft bij brief van 31 augustus 2011 een nader stuk ingediend.

De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2011 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [D] en mr. [B].

De rechtbank heeft het onderzoek bij besluit van 19 september 2011 heropend en verweerder verzocht om nadere stukken over te leggen.

Bij brief van 29 september 2011 heeft verweerder nadere stukken overgelegd.

Bij brief van 13 oktober 2011 heeft eiser daarop gereageerd.

Verweerder heeft bij brief van 16 november 2011 nadere stukken overgelegd.

Desverzocht hebben partijen bij brieven van respectievelijk 17 december 2011 en 3 januari 2012 de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder dat een nadere zitting plaatsheeft.

Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Eiser was in 2010 eigenaar en gebruiker van de woning aan het [A-straat 1] te [Z]. De woning heeft een aansluiting op het gemeentelijk riool.

3. Geschil

3.1 Verweerder heeft zich nader op het standpunt gesteld dat de aanslag afvalstoffenheffing dient te worden vernietigd.

3.2 In geschil is:

- of het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard en eiser ten onrechte niet is gehoord over zijn bezwaar;

- of verweerder bevoegd is om de in geschil zijnde aanslagen en beschikkingen op te leggen;

- of het aanslagbiljet duidelijk is wat betreft de vraag welke overheid welke heffing naar welke heffingsmaatstaf oplegt;

- of de aanslag rioolrecht dient te worden vernietigd op de grond dat de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffingen 2010 wegens strijdigheid met de richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 (Pb L 327, p. 1; hierna: de Kaderrichtlijn Water) verbindende kracht mist dan wel op de grond dat de met de opbrengst van de rioolheffing geraamde baten de geraamde lasten overschrijden.

3.3 Eiser is de mening toegedaan dat de aanslagen niet in stand kunnen blijven en verweerder is de tegengestelde mening toegedaan.

3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser terecht aangevoerd dat verweerder het bezwaar niet als kennelijk ongegrond heeft kunnen beoordelen, op grond waarvan het horen overeenkomstig artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb achterwege kon worden gelaten. Eiser heeft uitdrukkelijk verzocht te worden gehoord omtrent zijn bezwaar en verweerder heeft dat daarom ten onrechte nagelaten. Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd. Op uitdrukkelijk verzoek van partijen zal de rechtbank de zaak evenwel niet terugwijzen naar verweerder maar zelf afdoen. Daartoe dient te worden beoordeeld of de aanslagen in stand kunnen blijven.

4.2 Eiser heeft zich, bij gebrek aan wetenschap, op het standpunt heeft gesteld dat verweerder niet bevoegd was de onderhavige WOZ-beschikking vast te stellen noch de onderhavige aanslagen op te leggen. De in dit verband door eiser betrokken stelling, dat de gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Rivierenland (hierna ook: BSR), een krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen in het leven geroepen openbaar lichaam, nimmer in werking is getreden doordat de deelnemende gemeenten, het deelnemende waterschap en de deelnemende gemeenschappelijke regeling Regio Rivierenland de door hen genomen besluiten tot deelname aan BSR niet op de juiste wijze bekend hebben gemaakt, kan evenwel niet slagen. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat alle deelnemende overheden hun besluiten tot deelname op de juiste wijze bekend hebben gemaakt. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de bevoegdheid van verweerder de in de onderhavige procedure bestreden besluiten te nemen. De beroepen kunnen in zoverre niet slagen.

4.3 Voor zover eiser zijn stellingen, dat de onderliggende belastingverordeningen wegens gebreken in de bekendmaking onverbindend zijn, heeft gehandhaafd, kunnen die evenmin slagen. Verweerder heeft van alle van belang zijnde belastingverordeningen de relevante bekendmakingen overgelegd. Voor wat betreft de Verordening rioolheffingen 2010 stelt de rechtbank vast dat in de bekendmaking daarvan ten onrechte staat vermeld dat in het regelingenbestand is ingeschreven de "Verordening op de heffing en invordering van rioolrecht 2010", terwijl het eigenlijk gaat om de "Verordening op de heffing en invordering van rioolheffingen 2010". Deze kennelijke verschrijving is echter op zichzelf voor de juiste vervulling van de formele bekendmakingsvereisten geen dodelijke omissie, zoals eiser het heeft gesteld. Gelet hierop, is ook de Verordening rioolheffingen 2010 in werking getreden.

4.4 Eiser heeft voorts aangevoerd dat uit het aanslagbiljet niet duidelijk wordt namens welke overheid welke aanslagen naar welke heffingsmaatstaven zijn opgelegd.

4.4.1 Op het aan eiser uitgereikte aanslagbiljet staat "BSR" vermeld als het orgaan waarvan het biljet afkomstig is. Verder staan gegevens vermeld onder "subjectnummer", "burgerservicenummer", "aanslagnummer", "dagtekening", "vervaldagen", "jaar", "aanslagbedrag", en met betrekking tot de automatische incasso, van welke gegevens de duidelijkheid niet in geschil is. Op het biljet zijn voorts de verschillende aanslagen uitgeschreven in regels, verdeeld over enkele kolommen die, naast hetgeen hieronder wordt vermeld, gegevens bevatten met betrekking tot "tijdvak of tijdstip", van welke gegevens de duidelijkheid evenmin in geschil is. Verder is op het aanslagbiljet onder meer vermeld:

soort belasting heffingsmaatstaf omschrijving belastingobject tarief bedrag

WOZ-beschikking € 230.000 [A-straat 1] [Z] Waardepeildatum 01-01-2009 WOZ-waarde: 230.000 euro.

Onroerendezaak belasting eigenaar woning € 230.000 [A-straat 1] [Z] % 0,100700 € 231,61

Rioolheffing eigenaar [A-straat 1] [Z] € 239,00 € 239,00

(…) (…) (…) (…) (…)

Watersysteemheffing gebouwd (binnendijks) € 230.000 [A-straat 1] [Z] % 0,031575 € 72,62

Watersysteemheffing ingezetenen woonruimte [A-straat 1] [Z] € 64,88 € 64,88

Zuiveringsheffing meerpers.huishouden [A-straat 1] [Z] € 53,06 € 159,18

4.4.2 Op de achterzijde van het aanslagbiljet is een toelichting afgedrukt. Daarin staat, voor zover thans van belang, vermeld:

" (…)

BSR (…) verzorgt de belastingen voor Waterschap Rivierenland, AVRI (Afvalverwijdering Rivierenland) en de gemeente(…) Culemborg (…). Ook bepaalt BSR de hoogte van de WOZ-waarde voor alle onroerende zaken (…).

(…)

Aan Waterschap Rivierenland betaalt u zuiveringsheffing, watersysteemheffingen en eventueel wegenheffingen. Van deze belastingen betaalt het waterschap het beheer en onderhoud van sloten en dijken en de zuivering van uw afvalwater. Aan de gemeente betaalt u onder meer onroerende-zaakbelasting, rioolheffing, afvalstoffenheffing (…). Uit de opbrengsten betaalt de gemeente het onderhoud van het riool, het ophalen van uw huisvuil en alle algemene taken, zoals onderwijs, brandweer en wegen.

(…)

In de kolom 'heffingsmaatstaf' vindt u de getallen waarop de aanslag is gebaseerd, bijvoorbeeld de WOZ-waarde van uw huis of de hoeveelheid grond die u bezit. Let op: als u alleen woont betaalt u voor 1 v.e. (vervuilingseenheid) zuiveringsheffing. Woont u met 2 of meer personen, dan betaalt u altijd voor 3 v.e. (…) "

4.4.3 Naar het oordeel van de rechtbank zijn aldus op het aanslagbiljet, gelezen in samenhang met de op de achterzijde van het biljet afgedrukte toelichting, alle essentialia van de WOZ-beschikking alsmede van de verschillende aanslagen af te lezen. De aanslagen zijn derhalve voldoende duidelijk aan eiser bekendgemaakt (vgl. Hoge Raad 25 juli 2000, nr. 33.865, LJN AA6594). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser weet in welke gemeente hij woonachtig is en dat BSR in zijn geval derhalve voor die gemeente optreedt. Voor zover eiser in dit verband naar voren heeft gebracht dat hij de weergave van de heffingsmaatstaven niet begrijpt, stelt de rechtbank vast dat de op het aanslagbiljet vermelde heffingsmaatstaven zijn terug te vinden in de desbetreffende belastingverordeningen. Uit de Verordening rioolheffingen 2010 blijkt overigens dat de heffingsmaatstaf in feite samenvalt met het belastbare feit en belastingplicht, namelijk degene – voor zover hier van belang – die het genot heeft krachtens eigendom van een belastingobject. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet onder de essentialia van een aanslagbiljet een (beknopte) weergave van de onderliggende belastingwetten en -verordeningen. Van een belastingplichtige mag worden verlangd dat hij zich zo nodig nader informeert over de op hem van toepassing zijnde belastingregels, zoals de van toepassing zijnde heffingsmaatstaven. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.

4.5 Eiser heeft betoogd dat de aanslag rioolheffing niet in stand kan blijven, omdat deze is gebaseerd op een belastingverordening die, hetzij rechtstreeks hetzij doordat artikel 228a van de Gemeentewet daarvan een onjuiste implementatie vormt, in strijd is met artikel 9 van de Kaderrichtlijn Water.

4.5.1 In de Kaderrichtlijn Water, voor zover thans van belang, staat het volgende vermeld:

" Artikel 9

Kostenterugwinning van waterdiensten

1. De lidstaten houden rekening met het beginsel van terugwinning van de kosten van waterdiensten, inclusief milieukosten en kosten van de hulpbronnen, met inachtneming van de economische analyse volgens bijlage III en overeenkomstig met name het beginsel dat de vervuiler betaalt.

De lidstaten zorgen er tegen het jaar 2010 voor:

- dat het waterprijsbeleid adequate prikkels bevat voor de gebruikers om de watervoorraden efficiënt te kunnen benutten, en daardoor een bijdrage te leveren aan de milieudoelstellingen van deze richtlijn;

- dat de diverse watergebruikssectoren, ten minste onderverdeeld in huishoudens, bedrijven en landbouw, een redelijke bijdrage leveren aan de terugwinning van kosten van waterdiensten, die gebaseerd is op de economische analyse uitgevoerd volgens bijlage III en rekening houdt met het beginsel dat de vervuiler betaalt.

De lidstaten kunnen daarbij de sociale effecten, de milieueffecten en de economische effecten van de terugwinning alsmede de geografische en klimatologische omstandigheden van de betrokken gebieden in acht nemen.

2. (…) "

4.5.2 In het arrest van het Hof van Justitie van 19 januari 1982 (zaak 8/81, Becker, Jur. blz. 1337) is geoordeeld dat een particulier een rechtstreeks beroep kan doen op een richtlijn, indien die na afloop van de omzettingstermijn niet, niet tijdig of niet juist is geïmplementeerd. Dit ziet echter alleen op bepalingen van die richtlijn die onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig bepaald verplichtingen voor de lidstaat in het leven roepen of rechten waarop de particulier zich kan beroepen. Gelet hierop, is een rechtstreeks beroep door eiser op artikel 9 van de Kaderrichtlijn Water, waarvan de implementatietermijn is verstreken, naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk. De bewoordingen waarmee deze bepaling een verplichting aan de lidstaten oplegt kennen ten aanzien van de uitvoering daarvan een zodanige beoordelings- en beleidsvrijheid, dat daardoor geen sprake is van een voor de lidstaten onvoorwaardelijk geformuleerde bepaling of een voldoende nauwkeurig bepaalde verplichting. Evenmin kan in dit artikel een voldoende nauwkeurig bepaald recht worden gelezen waarop eiser rechtstreeks aanspraak kan maken. Eiser heeft in dit verband gesteld dat dit recht moet worden gelezen in de verplichting dat "de vervuiler betaalt" en dat in het onderhavige geval daarmee onvoldoende rekening is gehouden aangezien eiser is aangeslagen als "eigenaar" in plaats van als gebruiker. Dit laatste betoog kan de rechtbank evenwel niet onderschrijven, reeds omdat vast staat dat eiser als eigenaar van een woning die een aansluiting op het riool heeft moet worden gerekend tot de watergebruikssector "huishoudens" en derhalve – in de woorden van de onderhavige richtlijnbepaling – via de thans betwiste rioolheffing daarvoor als "vervuiler" moet "betalen". Het beroep is in zoverre dan ook ongegrond.

4.6 Eiser heeft tegen de aanslag rioolheffing voorts ingebracht dat de met de rioolheffing geraamde opbrengsten de geraamde lasten overschrijden en dat de belastingverordening waarop de rioolheffing is gebaseerd daarom onverbindend is. Eiser heeft zowel gesteld dat de geraamde opbrengsten vermoed moeten worden hoger te zijn dan geraamd, als gewezen op ten onrechte opgevoerde lasten, zoals de post "Kapitaallasten tot jaar 2010 e.v.", kosten ter zake van straatreiniging die voor 50% worden toegerekend, kosten van IBA's, de post "Elektriciteit + overige kosten pompen en gemalen – interne uren" en de post "Belastingen, bijdragen en contributies".

4.6.1 Ingevolge artikel 228a, eerste lid, van de Gemeentewet kan onder de naam rioolheffing een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Ingevolge het derde lid wordt onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, mede verstaan de omzetbelasting die als gevolg van de Wet op het BTW-compensatiefonds recht geeft op een bijdrage uit dat fonds.

4.6.2 De rioolheffing dient te worden aangemerkt als een bestemmingsheffing, zodat de daarmee te behalen opbrengsten de daarmee te dekken kosten niet mogen overschrijden.

4.6.3 Uit het door verweerder overgelegde overzicht "Kosten toerekening rioolheffing 2010, conform begroting 2010" volgt dat de in 2010 verhaalbare lasten zijn geraamd op € 2.974.962 en de geraamde baten op € 2.948.782. Daarbij is uitgegaan van een dekkingspercentage van 99% bij 12.338 rioolaansluitingen. In beginsel voldoet de rioolheffing in zoverre aan de zogenoemde opbrengstlimiet.

4.6.4 Volgens eiser is evenwel aannemelijk dat de opbrengsten hoger zullen zijn dan geraamd, op de grond dat moet worden aangenomen dat er meer aansluitingen zijn dan waar verweerder rekening mee heeft gehouden, gelet op het feit dat het aantal woningen (11.384) en bedrijven (1.660) in [Z] samen al groter is dan het aantal aansluitingen, terwijl nog geen rekening is gehouden met nieuwe woningen. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat deze vergelijking niet opgaat, bijvoorbeeld omdat veel bedrijven in één pand zijn gevestigd en in dat geval samen één aansluiting hebben, omdat sommige woningen geen rioolaansluiting hebben maar een IBA, of omdat sommige woningen roerende zaken zijn en toch een aansluiting hebben. De rechtbank ziet in het over een weer gestelde voldoende grond voor het oordeel dat de door eiser genoemde kengetallen niet één op één vergelijkbaar zijn met wat moet worden verstaan onder rioolaansluitingen, waarvan is uitgegaan bij de raming van de opbrengsten. De rechtbank ziet daarin dan ook onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het aantal rioolaansluitingen waarmee rekening is gehouden.

4.6.5 In de Memorie van Toelichting bij de invoering van artikel 228a van de Gemeentewet (verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken; TK 2005-2006, 30 578, nr. 3, met name pp. 20-26), staat onder meer het volgende:

" Ook kosten voor voorzieningen die de gemeente op grond van de Wvo moet treffen ten behoeve van de bescherming van het oppervlaktewater en in zoverre deze samenhangen met het gebruik van de gemeentelijke stelsels voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater, kunnen worden bekostigd uit de voorgestelde rioolheffing. (…)

Welke kosten met behulp van deze rioolheffing kunnen worden gedekt, ligt in het verlengde van het kostenverhaal van het huidige rioolrecht. De nieuwe heffing richt zich echter ook op instandhouding en verbetering van collectieve voorzieningen, ook waar het bijvoorbeeld vervanging betreft van gemengde door gescheiden rioolstelsels.

De aanleg- of vervangingskosten van een vuilwaterriool, hemelwaterstelsel of een ontwateringstelsel kunnen worden gedekt uit deze heffing. Net als in de situatie van de huidige bekostiging door middel van rioolrecht, kan nieuwe aanleg ook geheel of gedeeltelijk worden verhaald op degenen die specifiek profijt hebben van de aanleg. (…) De kosten voor de gemeente voor installatie en beheer van een IBA worden beschouwd als alternatief voor een gemeentelijk vuilwaterriool en kunnen daarom uit de rioolheffing worden bekostigd.

De kosten die betrekking hebben op beheer en onderhoud omvatten vervanging en renovatie, exploitatie (pompkosten, reinigingskosten), onderzoek (zoals inspectie) en het beheer van gegevensbestanden. Personeels- en huisvestingskosten die direct zijn toe te rekenen aan deze werkzaamheden en de planvorming daarvoor zijn inbegrepen. De kosten voor de inning van de rioolheffing (perceptiekosten) kunnen eveneens worden verhaald.

(…)

Voorbeelden van directe kosten, kosten voor activiteiten die direct verband houden met de taken genoemd in artikel 228a, zijn:

- kapitaallasten van investeringen in bijvoorbeeld het rioolstelsel (vervanging, renovatie, afkoppelen);

- personeelslasten van o.a. ambtenaren belast met onderhoud aan vuilwaterstelsel, hemelwaterstelsel en grondwaterstelsel;

- kosten van onderhoudsmateriaal;

- uitvoeringskosten ten gevolge van uitvoering van de heffing.

Voorbeelden van indirecte kosten, kosten voor activiteiten die indirect verband houden met de taken, genoemd in artikel 228a, zijn:

- een deel van de loonkosten van beleidsambtenaren;

- een deel van de kosten van het voeren van de salarisadministratie;

- een deel van de huisvestingskosten van de gemeente;

- een deel van de kosten als portokosten, reprokosten, literatuurkosten, etc.;

- een deel van kosten zoals straatvegen, kolken zuigen etc.

(…) "

4.6.6 Gelet op het gestelde in de Memorie van Toelichting, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de gemeentelijke wetgever, anders dan in het verleden, niet ook de kosten (kapitaallasten) voor uitbreidingsinvesteringen aan de rioolheffing mag toerekenen. Hetzelfde geldt voor de individuele installaties voor de behandeling van afvalwater (IBA's). Voor zover eiser het tegendeel heeft willen betogen, kan dat daarom niet slagen.

4.6.7 Ter eerste zitting heeft verweerder voorts verklaard dat onder de post "Kapitaallasten tot jaar 2010 e.v." de totale, in 2010 mee te nemen kapitaallasten worden begrepen, naar de rechtbank begrijpt het totaal van de onder die post opgenomen subposten (-) vervangingsinvestering in 2010, (-) nieuwe aansluitingen 2010, (-) nieuwe IBA's 2010, (-) herinrichting bestaande wijk, (-) aanleg waterdoorlatende verhardingen en (-) aanleg WADI. Voorts is ter tweede zitting aannemelijk geworden dat de stelling van eiser, dat de kapitaallasten onvoldoende zijn onderbouwd omdat het Gemeentelijke Riolerings Plan (hierna: GRP) 2009-2013, waarop deze bedragen berusten, geheim zou zijn, berust op een misverstand; slechts die onderdelen van het GRP waaruit voor de aanbesteding door de gemeente gevoelige informatie kan blijken zijn vertrouwelijk gehouden. De rechtbank ziet in het voorgaande dan ook onvoldoende concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de in het overzicht weergegeven cijfers voor kapitaallasten. Hieruit volgt ook dat in de enkele opmerking van eiser, dat de post "Belastingen, bijdragen en contributies" erg hoog lijkt, evenmin een concreet aanknopingspunt kan worden gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de ter zake opgevoerde lasten, nu uit het overzicht eveneens blijkt dat deze post is onderbouwd door het GRP.

4.6.8 Ten aanzien van de toerekening van 50% van de kosten van straatreiniging, stelt de rechtbank voorop dat aan de gemeentelijke wetgever een zekere vrijheid toekomt bij het toerekenen van bepaalde kosten die niet volledig door de rioolheffing worden gedekt. Een toerekening van de helft van de kosten voor straatreiniging acht de rechtbank niet van een dermate omvang dat deze toerekening onredelijk moet worden geoordeeld.

4.6.9 Anders dan eiser heeft gesteld, kunnen de kosten voor de post "Pompen en gemalen", waaronder ook valt de door eiser genoemde subpost "Elektriciteit + overige kosten pompen en gemalen – interne uren" niet worden aangemerkt als indirecte kosten. Uit de hierboven aangehaalde Memorie van Toelichting volgt dat de kosten van de pompen en gemalen direct met de gemeentelijke watertaken samenhangende kosten vormen en dat geldt dus ook voor de personeelslasten die daarmee zijn gemoeid. De opmerking van eiser met betrekking tot deze post, dat niet duidelijk is hoe is omgegaan met de doorberekening van indirecte kosten, kan daarom geen doel treffen.

4.6.10 Uit het voorgaande volgt dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het door verweerder verschafte inzicht in de geraamde baten en lasten met betrekking tot de rioolheffing waaruit blijkt dat de geraamde baten de geraamde lasten niet zullen overstijgen.

4.7 Met betrekking tot de aanslag afvalstoffenheffing heeft verweerder gesteld dat hij die aanslag heeft vernietigd. Ondanks een verzoek daartoe aan verweerder, heeft de rechtbank evenwel geen afschrift ontvangen van het daartoe strekkende besluit, zodat de rechtbank het beroep tegen de aanslag afvalstoffenheffing gegrond zal verklaren en de aanslag zal vernietigen.

4.8 Ook de overige beroepen zijn gegrond wegens strijd met artikel 7:3 van de Awb. De in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar dienen te worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en de bezwaren tegen de WOZ-beschikking alsmede de aanslagen onroerende zaakbelasting, rioolheffing, watersysteemheffing (binnendijks), watersysteemheffing (ingezetenen) en zuiveringsheffing ongegrond verklaren.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.310 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om de zwaarte van de onderhavige zaken niet als gemiddeld aan te merken. De door eiser gemaakte verletkosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen stelt de rechtbank vast op

€ 396,64 (8 uur * € 49,58) en de reiskosten op € 48.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de aanslag afvalstoffenheffing 2010;

- verklaart de bezwaren tegen de WOZ-beschikking en de aanslagen onroerende zaakbelasting, rioolheffing, watersysteemheffing (binnendijks), watersysteemheffing (ingezetenen) en zuiveringsheffing ongegrond;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.754,64;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr.drs. L.B.M. Klein Tank en mr. M.C.G.J. van Well, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 26 januari 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.