Home

Rechtbank Arnhem, 20-03-2012, BW0389, AWB 09/1234 en 09/1425

Rechtbank Arnhem, 20-03-2012, BW0389, AWB 09/1234 en 09/1425

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
20 maart 2012
Datum publicatie
30 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BW0389
Zaaknummer
AWB 09/1234 en 09/1425

Inhoudsindicatie

De rechtbank is van oordeel dat eiser niet is vrijgesteld van premieplicht voor de volksverzekeringen in Nederland. De rechtbank acht niet aannemelijk dat een ander dan de eigenaar van het schip als exploitant in de zin van het Rijnvarendenverdrag kan worden aangemerkt. De rechtbank is verder van oordeel dat de onderneming van de eigenaar in Nederland is gevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummers: AWB 09/1234 en 09/1425

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 20 maart 2012

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, kantoor Rotterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

2005

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [000].H56) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.822 en een premie-inkomen van eveneens € 27.822. Tevens is bij beschikking € 858 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 februari 2009 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

Eiser heeft daartegen bij brief van eveneens 23 februari 2009, welke brief met toepassing van artikel 6:15 van de Awb door verweerder is doorgestuurd aan de rechtbank en daar is ontvangen op 17 maart 2009, beroep ingesteld.

2006

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [000].H66) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.605 en een premie-inkomen van eveneens € 20.605. Tevens is bij beschikking € 457 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 maart 2009 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 30 maart 2009, ontvangen door de rechtbank op 31 maart 2009, beroep ingesteld.

2005 en 2006

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2012 te Arnhem.

Namens eiser is daar verschenen zijn gemachtigde, mr. drs. [A], advocaat te [Q]. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

De beroepen van eiser zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de beroepen die zijn geregistreerd onder de nummers AWB 09/1745, 09/1663, 09/1696 en 11/1657.

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

2. Feiten

2.1 Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in 2005 en 2006 in Nederland. In die jaren was eiser in loondienst werkzaam op het motortankschip [D]. Eigenaar van dit schip was [E] (hierna ook: [E]) die het schip voor € 3.550.000 heeft gekocht. Het schip is voorzien van een certificaat als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868 en werd met winstoogmerk in de Rijnvaart gebruikt voor vrachtvervoer. Het schip is ingeschreven in het binnenscheepvaartregister van het Ambtsgericht Brandenburg te Duitsland.

2.2 Eiser was vanaf 26 januari 2005 in loondienst werkzaam bij [F] SA te Luxemburg.

2.3 In december 2003 heeft de eigenaar van het schip een bevrachtingsovereenkomst gesloten met [G] mbH te [R] (hierna: [G]). [G] heeft het schip ook voor € 627.500 gefinancierd. Het resterende bedrag is gefinancierd door de Oldenburgische Landesbank. Door registratie in Duitsland kon aanspraak worden gemaakt op Europese fondsen voor de wederopbouw van Duitsland.

2.4 In december 2004 heeft de eigenaar van het schip een huurovereenkomst gesloten waarbij hij één kamer heeft gehuurd in een woning te [S] (Duitsland) voor € 250 per maand. Hierin is ook de ‘mitbenutzung’ van de keuken, de woonkamer, de badkamer, het toilet en de kelder begrepen. [E] verblijft ten minste 200 dagen per jaar aan boord van de [D] en één keer per maand in [S]. Het motortankschip [D] vaart in het zogenoemde [H] gebied ([H]). Ook wordt met enige regelmaat een reis aangevangen in Duitsland, maar niet vanuit de plaats van registratie van het schip of [S]. Het gezin van de eigenaar woont in Nederland, in [T].

2.5 [E] heeft met het administratiekantoor van [I] (hierna: [I]), gevestigd te [S], een overeenkomst gesloten waarbij is afgesproken dat [I] de administratie van het schip verzorgt. De fiscale advisering van [E] wordt verzorgd door [J] te [S].

2.6 [E] is door het Finanzamt Oranienburg aangeslagen voor de “Einkommensteuer” en “Gewerbesteuer”. Ook in Nederland is [E] aangeslagen voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting.

2.7 Op 10 januari 2005 hebben [F] SA en [E] namens zijn onderneming [K] te [S] (Duitsland) voor het motortankschip [D] een zogenoemd Betriebsvertrag gesloten (hierna ook: de overeenkomst) met als ingangsdatum 1 januari 2005. In deze overeenkomst, waarin [F] SA is aangeduid als “Betreiber” en [E] als “Eigentummer”, is onder meer het volgende vermeld:

‘ (…)

• dass Parteien Vorteile in einer strukturellen Zusammenarbeit als Betreiber und Eigentümer sehen, wobei durch eine Kombination und Austausch von Sachkenntnissen, Erfahrung und Mitteln eine für beide Parteien bessere Situation entstehen kann;

(…)

• dass ein Teil der Betriebsführung des Schifffahrtunternehmens [K] nähmlich der Betrieb des Schiffes MTS [D], durch Betreiber erfolgt;

• dass Betreiber auf jeden Fall zuständig ist für die nautisch-technische Verwaltung (sorgen für die Ladung, Betreuung, Werftüberholung, Wartung) und die Besatzungsverwaltung (Verwaltung, bunkern, Verproviantierung und die gesamte Besatzungsverwaltung, Einstellung/Entlassung, (De)Mobilmachung, Sozialbetreuung; Lohnbuchhaltung, Krankheits/Abwesenheitsregelung usw.);

(…)’

2.8 Op 6 juni 2007 hebben de partijen bij deze overeenkomst een Addendum ondertekend. Hierin is onder meer het volgende vermeld:

‘ (…)

De beide partijen hebben op 01.01.2005 een “Betriebsvertrag” getekend.

De partijen komen voor deze volgende aanvullende punten overeen als volgt:

Het contract wordt alleen getekend, om een duidelijke afbakening voor de verwerking van de verzekerings- en belastingplicht voor de bemanning aan boord aan te schaffen.

De hier overeengekomen punten voor de leiding van de scheepsexploitatie zijn niet van toepassing op

- bedrijfsleiding

- bevrachting

- administratie/budgettering

- financiering/financieringsadviezen

- scheepsverzekering

- reparatie/onderhoud

- inzet van het schip

Deze punten zijn de verantwoordelijkheid van de eigenaar.

De artikelen vermeld in het Scheepsmanagementcontract zijn wel van toepassing en rechtsgeldig.

(…)’

2.9 Op 9 mei 2005 is door de bevoegde autoriteit in Duitsland voor het motortankschip [D] een Rijnvaartverklaring afgegeven aan de eigenaar, waarvan als woonplaats of zetel van de onderneming [T] staat vermeld. Na “exploitant” is niets ingevuld. Op 18 december 2007 is een nieuwe Rijnvaartverklaring afgegeven waarbij na “exploitant” [F] SA te Luxemburg is ingevuld. Als woonplaats of zetel van de onderneming van de eigenaar is [S] vermeld.

2.10 Eiser heeft bij zijn aangiften IB/PVV 2005 en 2006 verzocht om vrijstelling van premieheffing voor de volksverzekeringen. Verweerder heeft die vrijstelling voor beide jaren geweigerd.

3. Geschil

In geschil is:

a) voor het jaar 2005, of eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard in bezwaar;

b) voor 2005 en 2006, of eiser is vrijgesteld van premieplicht voor de volksverzekeringen in Nederland. Dit geschil spitst zich toe op de vraag of [F] SA dan wel [G] als exploitant van het motortankschip [D] kan worden aangemerkt en - als deze vraag ontkennend wordt beantwoord - of de onderneming van [E] in Duitsland is gevestigd.

4. Beoordeling van het geschil

Bezwaar 2005 terecht niet-ontvankelijk?

4.1 Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken, welke termijn ingevolge artikel 6:8 van de Awb aanvangt met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

4.2 In artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb is voorts bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen en bij verzending per post, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

4.3 Het aanslagbiljet is gedagtekend op 31 oktober 2008. Dat dit aanslagbiljet na de dagtekening is verzonden is gesteld noch gebleken, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 12 december 2008. Het bezwaarschrift is gedagtekend na het einde van deze termijn, op 16 december 2008 en bij verweerder ingekomen op 18 december 2008. Gesteld noch gebleken is dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd zodat het bezwaarschrift te laat is ingediend.

4.4 Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de hiervoor genoemde termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien de indiener redelijkerwijs niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest. Hiertoe heeft eiser niets aangevoerd.

4.5 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2005 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank komt aan een inhoudelijke behandeling van het beroep tegen deze aanslag niet meer toe.

Wettelijk kader premieplicht

4.6 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder m, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden van 30 november 1979, Tractatenblad 1981, 43, (hierna: het Rijnvarendenverdrag) wordt onder rijnvarende onder meer verstaan een werknemer die behorend tot het varend personeel zijn beroepsarbeid verricht aan boord van een schip dat met winstoogmerk in de rijnvaart wordt gebruikt en is voorzien van het certificaat bedoeld in artikel 22 van de herziene Rijnvaart-akte, ondertekend te Mannheim op 17 oktober 1868, (hierna: Herziene Rijnvaartakte) zoals nadien gewijzigd en met inachtneming van de daarop betrekking hebbende uitvoeringsvoorschriften.

4.7 In artikel 11, eerste lid, van het Rijnvarendenverdrag is bepaald dat op de rijnvarende slechts de wetgeving van één enkele Verdragsluitende Partij van toepassing is. In het tweede lid is bepaald dat op de rijnvarende van toepassing is de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan zich de zetel bevindt van de onderneming, waartoe zich het in artikel 1, sub m) bedoelde schip, aan boord waarvan deze rijnvarende zijn beroepsarbeid verricht, behoort.

4.8 Op grond van artikel 72 van het Rijnvarendenverdrag is het Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van de Rijnvarenden belast met de behandeling van alle vraagstukken betreffende de interpretatie en de toepassing van het Rijnvarendenverdrag.

4.9 Ter uitvoering daarvan heeft het Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van de Rijnvarenden op 27 maart 1990 Besluit nummer 5 (hierna: Besluit nr. 5) genomen. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

“ Overwegende dat twijfels zijn gerezen over de interpretatie van het begrip “onderneming waartoe het schip behoort”, waarnaar artikel 11, tweede lid, eerste volzin van vorenbedoeld Verdrag voor de vaststelling van de toe te passen wetgeving verwijst,

komt overeen dat:

1. Als bedoelde onderneming geldt in beginsel de onderneming die het betreffende schip exploiteert, ongeacht of de onderneming al dan niet eigenaar is van dit schip.

(...)

4. Voor de toepassing van dit Besluit zijn de gegevens, vermeld op de verklaring inzake het behoren tot de Rijnvaart (...) maatgevend.”.

4.10 Bij Besluit nummer 7 (hierna: Besluit nr. 7) van 26 juni 2007 is Besluit nr. 5 vervangen. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Het Administratief Centrum voor de Sociale Zekerheid van de Rijnvarenden (...) verduidelijkt het volgende:

(...)

1. “de onderneming waartoe het schip behoort, waar artikel 11, tweede lid, eerste zin van het bovengenoemde Verdrag, ter bepaling van de toe te passen wetgeving naar verwijst, is de onderneming of de vennootschap die het betrokken schip exploiteert, of deze de eigenaar van het schip is of niet. Wanneer het schip door meerdere ondernemingen of vennootschappen wordt geëxploiteerd, dan geldt voor de toepassing van dit besluit als exploitant van het schip, de onderneming die of de vennootschap die het schip daadwerkelijk exploiteert en die beslissingsbevoegd is voor het economische en commerciële management van het schip.

(…)

4. Bij de toepassing van dit Besluit zijn de op de Rijnvaartverklaring *) vermelde gegevens maatgevend.”.

4.11 In artikel 2, derde lid, van de Herziene Rijnvaartakte (Trb. 1955,161) is bepaald dat elk vaartuig dat het recht heeft de vlag te voeren van één van de Verdragsluitende Staten en dit kan bewijzen door een verklaring van het bevoegde gezag, wordt geacht tot de Rijnvaart te behoren.

4.12 In artikel 2 van het Toepassingsreglement van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR; hierna ook: het Toepassingsreglement), dat is opgenomen als bijlage bij Verordening (EEG) 2919/85 houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor het regime dat wordt gereserveerd voor de vaartuigen die tot de Rijnvaart behoren, is ter uitvoering van onder meer artikel 2 van de Herziene Rijnvaartakte bepaald dat alleen de autoriteiten van de Verdragssluitende staat waarin een vaartuig is ingeschreven in een openbaar register bevoegd zijn tot het afgeven en intrekken van de verklaring bedoeld in het derde lid van artikel 2 van de Herziene Rijnvaartakte.

4.13 In artikel 5 van het Toepassingsreglement is het volgende bepaald:

“ 1. Ook de exploitant van het voertuig moet voldoen aan dezelfde voorwaarden als de eigenaar om de verklaring, bedoeld in artikel 2, lid 1, hierboven te verkrijgen voor het vaartuig dat hij exploiteert.

2. De autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waarin zich de woon- of verblijfplaats, dan wel de zetel van de onderneming van de exploitant bevindt, zijn bevoegd tot het afgeven en intrekken van de op hem betrekking hebbende verklaring.”.

4.14 In artikel 6 van het Toepassingsreglement is onder meer bepaald:

“ 1. De eigenaar, de medeëigenaar of de exploitant van het vaartuig dient bij de bevoegde autoriteiten het verzoek in tot afgifte van de verklaring, bedoeld in artikel 2, lid 1, en verstrekt daartoe de noodzakelijke gegevens, die in overeenstemming zijn met de werkelijkheid.

2. De eigenaar, de medeëigenaar of de exploitant van het vaartuig dienen, elk voor zich, de bevoegde autoriteit die de verklaring heeft afgegeven, onverwijld schriftelijk mededeling te doen van iedere wijziging in de omstandigheden op grond waarvan de verklaring is afgegeven.

(...)”.

4.15 En in artikel 7:

“ 1. In de verklaring of het document waarin wordt verklaard dat het vaartuig behoort tot de Rijnvaart moet zijn vermeld de naam van het vaartuig, de naam van de eigenaar en eventueel van de exploitant (...).”.

4.16 Op grond van artikel 5 van de Wet vervoer binnenvaart (Stb. 1991, 711), voor zover hier van belang, kan met betrekking tot een binnenschip dat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, te boek staat, op aanvraag van de desbetreffende eigenaar, mede-eigenaar of exploitant van het schip een Rijnvaartverklaring worden afgegeven.

Premieplicht in Nederland?

4.17 Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2011, nr. 10/03927, LJN BQ2938, dient eiser als rijnvarende in de zin van artikel 1, aanhef en onder m, van het Rijnvarendenverdrag te worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat als exploitant van het motortankschip [D] moet worden aangemerkt, de onderneming voor wier rekening en risico het schip wordt geëxploiteerd. Deze ondernemer heeft het winstoogmerk dat vereist wordt door artikel 1, aanhef en onder m, van het Rijnvarendenverdrag (zie rechtsoverweging 3.6.2. van voornoemd arrest).

4.18 Voor het motortankschip [D] is op 9 mei 2005 een Rijnvaartverklaring ten name van de eigenaar afgegeven. Deze verklaring is, gelet op het bepaalde in het Besluit nr. 5 en het Besluit nr. 7, maatgevend. Dat, in afwijking van hetgeen op deze Rijnvaartverklaring is vermeld, in 2006 een ander dan de eigenaar als exploitant van het schip moet worden aangemerkt, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.19 Er is voor 2006 geen Rijnvaartverklaring afgegeven met [F] SA als exploitant. Verder is met [F] SA weliswaar een ‘Betriebsvertrag’ gesloten, maar daarover is in het Addendum vermeld dat dit contract alleen is getekend, in verband met de afbakening van de verzekerings- en belastingplicht van de bemanning aan boord van het schip. Dat [F] SA de onderneming is voor wier rekening en risico het schip wordt geëxploiteerd, volgt hier niet uit. Ook heeft eiser de stelling van verweerder, dat aan [F] SA alleen een vergoeding wordt betaald voor het inlenen van personeel, niet weersproken. Andere feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat [F] SA als exploitant in de zin van het Rijnvarendenverdrag kan worden aangemerkt, zijn niet aangevoerd.

4.20 Ook [G] kan niet als exploitant in de zin van het Rijnvarendenverdrag worden aangemerkt. Dit is door de gemachtigde van eiser ter zitting ook erkend. Dat de beslissingsbevoegdheid die de eigenaar over het schip heeft in vergaande mate is beperkt vanwege de bevrachtingsovereenkomst met [G] en omdat het schip deels door [G] is gefinancierd, is niet van belang. Van belang is uitsluitend voor wiens rekening en risico het schip wordt geëxploiteerd. Dit is in dit geval de eigenaar.

4.21 De volgende vraag die moet worden beantwoord is of de onderneming van de eigenaar waartoe het schip behoort, in Duitsland of in Nederland is gevestigd. Hiervoor is van belang waar de plaats van de feitelijke leiding van die onderneming, naar de omstandigheden beoordeeld, is gelegen (zie rechtsoverweging 3.7. van voornoemd arrest van de Hoge Raad van 9 december 2011). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.22 De eigenaar van het schip heeft de Nederlandse nationaliteit en het gezin van de eigenaar woont in Nederland. Tevens staat vast dat de eigenaar ten minste 200 dagen per jaar aan boord van de [D] verblijft en dat het schip, op de momenten dat het in Duitsland vaart, niet [S] aandoet, waar eiser een kamer heeft gehuurd. De eigenaar verblijft slechts één keer per maand in [S] voor overleg met zijn adviseurs. Dat de eigenaar, afgezien van de huur van een kamer en afgezien van het feit dat zijn adviseurs daar gevestigd zijn, een echte band met [S] heeft, is gesteld noch gebleken. Ook is gesteld noch gebleken dat de eigenaar, afgezien van de tijd dat hij op de Duitse wateren vaart, deze band heeft met Duitsland in het algemeen. Dit kan op zichzelf ook niet worden vastgesteld op de grond dat de [D] in Duitsland is geregistreerd. De banden die de eigenaar met Duitsland heeft zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook van meer formele aard, terwijl het erom gaat vast te stellen waar de onderneming van de eigenaar van het schip feitelijk is gevestigd. Omdat, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, de eigenaar de sterkste banden met Nederland heeft en hij en niet [G] degene is die de feitelijke leiding heeft van de onderneming waartoe het schip behoort, is de rechtbank van oordeel dat deze onderneming in Nederland is gevestigd.

4.23 Nu de onderneming van de eigenaar in Nederland is gevestigd, valt eiser voor het jaar 2006 onder de Nederlandse socialezekerheidswetgeving. Eiser is voor dat jaar dan ook premie volksverzekeringen in Nederland verschuldigd.

Heffingsrente

4.24 Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dient het beroep inzake de beschikking heffingsrente ongegrond te worden verklaard.

Conclusie

4.25 Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. E.C. Ruinaard en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 20 maart 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.