Home

Rechtbank Arnhem, 20-03-2012, BW0399, AWB 09/1745

Rechtbank Arnhem, 20-03-2012, BW0399, AWB 09/1745

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
20 maart 2012
Datum publicatie
30 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BW0399
Zaaknummer
AWB 09/1745

Inhoudsindicatie

De rechtbank is van oordeel dat eiser gedeeltelijk is vrijgesteld van premieplicht voor de volksverzekeringen in Nederland. De rechtbank acht voor één schip aannemelijk dat een ander dan de eigenaar van het schip als exploitant in de zin van het Rijnvarendenverdrag kan worden aangemerkt. Deze exploitant is in Luxemburg gevestigd. Voor de perioden waarop eiser op de twee andere schepen heeft gewerkt is hij niet vrijgesteld van premieplicht in Nederland omdat de eigenaren in van deze schepen tevens de exploitanten zijn en in Nederland zijn gevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 09/1745

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 20 maart 2012

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, kantoor Rotterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [000].H66) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.530 en een premie-inkomen van eveneens € 21.530. Tevens is bij beschikking € 498 heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 april 2009 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 22 april 2009, ontvangen door de rechtbank op 23 april 2009, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2012 te Arnhem.

Namens eiser is daar verschenen zijn gemachtigde, mr. drs. [A], advocaat te [Q]. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

Het beroep van eiser is ter zitting gelijktijdig behandeld met de beroepen die zijn geregistreerd onder de nummers AWB 09/1234, 09/1425, 09/1663, 09/1696 en 11/1657.

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

2. Feiten

2.1 Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in 2006 in Nederland. In dat jaar was eiser in loondienst werkzaam op het motortankschip [D]. Eigenaar van dit schip was [E] (hierna ook: [E]). Het schip is voorzien van een certificaat als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868 en werd met winstoogmerk in de Rijnvaart gebruikt voor vrachtvervoer. Het schip is ingeschreven in het binnenscheepvaartregister van het Ambtsgericht Brandenbrug an der Havel te Duitsland.

2.2 Eiser was in 2006 in loondienst werkzaam bij [F] SA te Luxemburg.

2.3 Op 2 oktober 2003 heeft [E] zijn onderneming waartoe het motortankschip behoort aangemeld bij de Duitse autoriteiten met als adres [a-straat 1] te [R]. Per 1 februari 2005 heeft [E] een kamer gehuurd in een woning te [S] (Duitsland). In 2004 heeft het motortankschip [D] 122 reizen in Nederland gemaakt waarvan 5 deels ook in België. In 2005 zijn in totaal 131 reizen in Nederland gemaakt waarvan 4 deels ook in België. Het gezin van [E] woont in Nederland, in [T]. Hij is daar ook ingeschreven in de gemeentelijke basisregistratie.

2.4 De administratieve werkzaamheden voor het schip worden uitgevoerd door [G] te [S]. De fiscale advisering van [E] wordt verzorgd door [H] te [S].

2.5 De eigenaar van het schip heeft een bevrachtingsovereenkomst gesloten met [I]. Ook is door [I] een lening aan de eigenaar verstrekt van € 101.000.

2.6 Op 29 maart 2004 hebben [F] SA en [E] namens zijn onderneming [J] te [S], voor het motortankschip [D] een zogenoemd Betriebsvertrag gesloten (hierna ook: de overeenkomst) met als ingangsdatum 1 februari 2004. In deze overeenkomst, waarin [F] SA is aangeduid als “Betreiber” en [E] als “Eigentummer”, is onder meer het volgende vermeld:

‘ (…)

• dass Parteien Vorteile in einer strukturellen Zusammenarbeit als Betreiber und Eigentümer sehen, wobei durch eine Kombination und Austausch von Sachkenntnissen, Erfahrung und Mitteln eine für beide Parteien bessere Situation entstehen kann;

(…)

• dass ein Teil der Betriebsführung des Schifffahrtunternehmens [J] nähmlich der Betrieb des Schiffes MTS [D], durch Betreiber erfolgt;

• dass Betreiber auf jeden Fall zuständig ist für die nautisch-technische Verwaltung (sorgen für die Ladung, Betreuung, Werftüberholung, Wartung) und die Besatzungsverwaltung (Verwaltung, bunkern, Verproviantierung und die gesamte Besatzungsverwaltung, Einstellung/Entlassung, (De)Mobilmachung, Sozialbetreuung; Lohnbuchhaltung, Krankheits/Abwesenheitsregelung usw.);

(…)’

2.7 Op 24 mei 2004 is door de bevoegde autoriteit in Duitsland voor het motortankschip [D] een Rijnvaartverklaring afgegeven aan de eigenaar met als woonplaats [T]. Op 17 november 2006 is een nieuwe Rijnvaartverklaring afgegeven aan de eigenaar, maar nu met woonplaats [S].

2.8 Eiser heeft over het jaar 2006 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.345 en daarbij verzocht om vrijstelling van premieheffing voor de volksverzekeringen. Verweerder heeft deze vrijstelling geweigerd en het belastbare inkomen uit werk en woning en premie-inkomen vastgesteld op € 21.530.

3. Geschil

In geschil is of eiser is vrijgesteld van premieplicht voor de volksverzekeringen in Nederland. Dit geschil spitst zich toe op de vraag of [F] SA dan wel [I] als exploitant van het motortankschip [D] kan worden aangemerkt en - als deze vraag ontkennend wordt beantwoord - of de onderneming van [E] in Duitsland is gevestigd.

4. Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader

4.1 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder m, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden van 30 november 1979, Tractatenblad 1981, 43, (hierna: het Rijnvarendenverdrag) wordt onder rijnvarende onder meer verstaan een werknemer die behorend tot het varend personeel zijn beroepsarbeid verricht aan boord van een schip dat met winstoogmerk in de rijnvaart wordt gebruikt en is voorzien van het certificaat bedoeld in artikel 22 van de herziene Rijnvaart-akte, ondertekend te Mannheim op 17 oktober 1868, (hierna: Herziene Rijnvaartakte) zoals nadien gewijzigd en met inachtneming van de daarop betrekking hebbende uitvoeringsvoorschriften.

4.2 In artikel 11, eerste lid, van het Rijnvarendenverdrag is bepaald dat op de rijnvarende slechts de wetgeving van één enkele Verdragsluitende Partij van toepassing is. In het tweede lid is bepaald dat op de rijnvarende van toepassing is de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan zich de zetel bevindt van de onderneming, waartoe zich het in artikel 1, sub m) bedoelde schip, aan boord waarvan deze rijnvarende zijn beroepsarbeid verricht, behoort.

4.3 Op grond van artikel 72 van het Rijnvarendenverdrag is het Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van de Rijnvarenden belast met de behandeling van alle vraagstukken betreffende de interpretatie en de toepassing van het Rijnvarendenverdrag.

4.4 Ter uitvoering daarvan heeft het Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van de Rijnvarenden op 27 maart 1990 Besluit nummer 5 (hierna: Besluit nr. 5) genomen. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

“ Overwegende dat twijfels zijn gerezen over de interpretatie van het begrip “onderneming waartoe het schip behoort”, waarnaar artikel 11, tweede lid, eerste volzin van vorenbedoeld Verdrag voor de vaststelling van de toe te passen wetgeving verwijst,

komt overeen dat:

1. Als bedoelde onderneming geldt in beginsel de onderneming die het betreffende schip exploiteert, ongeacht of de onderneming al dan niet eigenaar is van dit schip.

(...)

4. Voor de toepassing van dit Besluit zijn de gegevens, vermeld op de verklaring inzake het behoren tot de Rijnvaart (...) maatgevend.”.

4.5 Bij Besluit nummer 7 (hierna: Besluit nr. 7) van 26 juni 2007 is Besluit nr. 5 vervangen. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Het Administratief Centrum voor de Sociale Zekerheid van de Rijnvarenden (...) verduidelijkt het volgende:

(...)

1. “de onderneming waartoe het schip behoort, waar artikel 11, tweede lid, eerste zin van het bovengenoemde Verdrag, ter bepaling van de toe te passen wetgeving naar verwijst, is de onderneming of de vennootschap die het betrokken schip exploiteert, of deze de eigenaar van het schip is of niet. Wanneer het schip door meerdere ondernemingen of vennootschappen wordt geëxploiteerd, dan geldt voor de toepassing van dit besluit als exploitant van het schip, de onderneming die of de vennootschap die het schip daadwerkelijk exploiteert en die beslissingsbevoegd is voor het economische en commerciële management van het schip.

(…)

4. Bij de toepassing van dit Besluit zijn de op de Rijnvaartverklaring *) vermelde gegevens maatgevend.”.

4.6 In artikel 2, derde lid, van de Herziene Rijnvaartakte (Trb. 1955,161) is bepaald dat elk vaartuig dat het recht heeft de vlag te voeren van één van de Verdragsluitende Staten en dit kan bewijzen door een verklaring van het bevoegde gezag, wordt geacht tot de Rijnvaart te behoren.

4.7 In artikel 2 van het Toepassingsreglement van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR; hierna ook: het Toepassingsreglement), dat is opgenomen als bijlage bij Verordening (EEG) 2919/85 houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor het regime dat wordt gereserveerd voor de vaartuigen die tot de Rijnvaart behoren, is ter uitvoering van onder meer artikel 2 van de Herziene Rijnvaartakte bepaald dat alleen de autoriteiten van de Verdragssluitende staat waarin een vaartuig is ingeschreven in een openbaar register bevoegd zijn tot het afgeven en intrekken van de verklaring bedoeld in het derde lid van artikel 2 van de Herziene Rijnvaartakte.

4.8 In artikel 5 van het Toepassingsreglement is het volgende bepaald:

“ 1. Ook de exploitant van het voertuig moet voldoen aan dezelfde voorwaarden als de eigenaar om de verklaring, bedoeld in artikel 2, lid 1, hierboven te verkrijgen voor het vaartuig dat hij exploiteert.

2. De autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waarin zich de woon- of verblijfplaats, dan wel de zetel van de onderneming van de exploitant bevindt, zijn bevoegd tot het afgeven en intrekken van de op hem betrekking hebbende verklaring.”.

4.9 In artikel 6 van het Toepassingsreglement is onder meer bepaald:

“ 1. De eigenaar, de medeëigenaar of de exploitant van het vaartuig dient bij de bevoegde autoriteiten het verzoek in tot afgifte van de verklaring, bedoeld in artikel 2, lid 1, en verstrekt daartoe de noodzakelijke gegevens, die in overeenstemming zijn met de werkelijkheid.

2. De eigenaar, de medeëigenaar of de exploitant van het vaartuig dienen, elk voor zich, de bevoegde autoriteit die de verklaring heeft afgegeven, onverwijld schriftelijk mededeling te doen van iedere wijziging in de omstandigheden op grond waarvan de verklaring is afgegeven.

(...)”.

4.10 En in artikel 7:

“ 1. In de verklaring of het document waarin wordt verklaard dat het vaartuig behoort tot de Rijnvaart moet zijn vermeld de naam van het vaartuig, de naam van de eigenaar en eventueel van de exploitant (...).”.

4.11 Op grond van artikel 5 van de Wet vervoer binnenvaart (Stb. 1991, 711), voor zover hier van belang, kan met betrekking tot een binnenschip dat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, te boek staat, op aanvraag van de desbetreffende eigenaar, mede-eigenaar of exploitant van het schip een Rijnvaartverklaring worden afgegeven.

Premieplicht in Nederland?

4.12 Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2011, nr. 10/03927, LJN BQ2938, dient eiser als rijnvarende in de zin van artikel 1, aanhef en onder m, van het Rijnvarendenverdrag te worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat als exploitant van het motortankschip [D] moet worden aangemerkt, de onderneming voor wier rekening en risico het schip wordt geëxploiteerd. Deze ondernemer heeft het winstoogmerk dat vereist wordt door artikel 1, aanhef en onder m, van het Rijnvarendenverdrag (zie rechtsoverweging 3.6.2. van voornoemd arrest).

4.13 Voor het motortankschip [D] zijn op 24 mei 2004 en 17 november 2006 Rijnvaartverklaringen ten name van de eigenaar afgegeven. Deze verklaringen zijn, gelet op het bepaalde in het Besluit nr. 5 en het Besluit nr. 7, maatgevend. Dat, in afwijking van hetgeen op deze Rijnvaartverklaringen is vermeld, in 2006 een ander dan de eigenaar als exploitant van het schip moet worden aangemerkt, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.14 Er is geen Rijnvaartverklaring afgegeven met [F] SA als exploitant. Verder is met [F] SA weliswaar een ‘Betriebsvertrag’ gesloten maar dat [F] SA hiermee ook de onderneming is voor wiens rekening en risico het schip wordt geëxploiteerd, is niet aannemelijk geworden. Verweerder heeft verklaard dat uit de jaarstukken van [E] blijkt dat aan hem de vrachtopbrengsten van het schip toekomen en dat hij ook de kosten voor het in de vaart houden van het schip draagt. Ook blijkt uit deze jaarstukken niet dat [F] SA meedeelt in de omzet. Eiser heeft hiertegen niets ingebracht. Omdat de rechtbank ook anderszins geen aanleiding ziet aan de juistheid van de verklaringen van verweerder te twijfelen, zal de rechtbank hiervan uitgaan. Als gevolg hiervan kan op basis van deze jaarstukken van [E] niet gezegd worden dat [F] SA de onderneming is voor wier rekening en risico het schip wordt geëxploiteerd. Andere feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat [F] SA als exploitant in de zin van het Rijnvarendenverdrag kan worden aangemerkt, zijn niet aangevoerd.

4.15 Ook [I] kan niet als exploitant in de zin van het Rijnvarendenverdrag worden aangemerkt. Dit is door de gemachtigde van eiser ter zitting ook erkend. Dat de beslissingsbevoegdheid die de eigenaar over het schip heeft in vergaande mate is beperkt vanwege de bevrachtingsovereenkomst met [I] en vanwege de schuld die de eigenaar aan [I] heeft, is niet van belang. Van belang is uitsluitend voor wiens rekening en risico het schip wordt geëxploiteerd. Dit is in dit geval de eigenaar.

4.16 De volgende vraag die moet worden beantwoord is of de onderneming van de eigenaar waartoe het schip behoort, in Duitsland of in Nederland is gevestigd. Hiervoor is van belang waar de plaats van de feitelijke leiding van die onderneming, naar de omstandigheden beoordeeld, is gelegen (zie rechtsoverweging 3.7. van voornoemd arrest van de Hoge Raad van 9 december 2011). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.17 De eigenaar van het schip heeft de Nederlandse nationaliteit en het gezin van de eigenaar woont in Nederland. Tevens staat vast dat het schip in 2004 en 2005 op de Nederlandse wateren heeft gevaren en heel incidenteel op de Belgische. Omdat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat dit voor het jaar 2006 anders is, zal de rechtbank er ook voor het jaar 2006 vanuit gaan dat het schip op de Nederlandse wateren heeft gevaren en heel incidenteel op de Belgische. Dat de eigenaar, afgezien van de huur van een kamer in [S] waar hij – zoals door verweerder is gesteld en door eiser niet is weersproken – slechts één keer per maand verblijft en afgezien van het feit dat zijn adviseurs daar zijn gevestigd, een echte band met [S] heeft, is gesteld noch gebleken. Ook is gesteld noch gebleken dat de eigenaar deze band heeft met Duitsland in het algemeen. Dit kan op zichzelf ook niet worden vastgesteld op de grond dat het schip in Duitsland in geregistreerd. De banden die de eigenaar met Duitsland heeft zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook van meer formele aard, terwijl het erom gaat vast te stellen waar de onderneming van de eigenaar van het schip feitelijk is gevestigd. Omdat, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, de eigenaar de sterkste banden met Nederland heeft en hij en niet [I] degene is die de feitelijke leiding heeft van de onderneming waartoe het schip behoort, is de rechtbank van oordeel dat deze onderneming in Nederland is gevestigd.

4.18 Nu de onderneming van de eigenaar in Nederland is gevestigd, valt eiser voor het jaar 2006 onder de Nederlandse socialezekerheidswetgeving. Verweerder heeft echter aangegeven dat eiser vanaf 17 november 2006 geen premie in Nederland is verschuldigd, omdat op de Rijnvaartverklaring van 17 november 2006 als woonplaats van [E] [S] is vermeld. Verweerder wil hetgeen op deze verklaring is vermeld jegens degenen die op het schip van [E] hebben gewerkt, respecteren. In verband hiermee moet het premie-inkomen volgens verweerder nader worden vastgesteld op € 17.932. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

Heffingsrente

4.19 Nu eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking heffingsrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte heffingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.

Conclusie

4.20 Gelet op het vooroverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag IB/PVV 2006 tot een aanslag berekend naar een premie-inkomen van € 17.932 en handhaaft het door verweerder voor dat jaar vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning;

- bepaalt dat de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig dient te worden verminderd;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. E.C. Ruinaard en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 20 maart 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.