Home

Rechtbank Arnhem, 28-06-2012, BX0243, AWB 12/548

Rechtbank Arnhem, 28-06-2012, BX0243, AWB 12/548

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
28 juni 2012
Datum publicatie
4 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BX0243
Zaaknummer
AWB 12/548

Inhoudsindicatie

Wegingsfactor Besluit proceskosten bestuursrecht. Nu in beroep uitsluitend nog de proceskostenvergoeding in bezwaar in geding is, is de zaak als ‘licht’ (0,5) aan te merken.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 12/548

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 28 juni 2012

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

gemachtigde [gemachtigde],

tegen

de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-straat 1] te [Z], per waardepeildatum 1 januari 2010, vastgesteld voor het kalenderjaar 2011 op € 202.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelasting bekend gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 december 2011 de waarde verminderd tot € 186.000. Verweerder heeft aan eiser een kostenvergoeding toegekend van € 635,23. Deze vergoeding ziet voor een bedrag van € 193,33 (2 uren

x € 96,67) op de kosten van het taxatierapport.

Eiser heeft daartegen bij faxbericht van 1 februari 2012, ontvangen door de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2012 te Arnhem.

Namens eiser zijn daar verschenen de gemachtigde [gemachtigde] en [A]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde], bijgestaan door taxateur [B].

2. Geschil

In geschil is of eiser ontvankelijk is in zijn beroep. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is in geschil of eiser in aanmerking komt voor een hogere proceskostenvergoeding voor de door hem gemaakte taxatiekosten in de bezwaarprocedure.

3. Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroep

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij geen belang heeft bij een procedure over de hoogte van de proceskostenvergoeding nu de aan eiser verleende rechtsbijstand, daarin begrepen het laten opmaken van een taxatierapport, plaatsvindt op basis van het ‘no cure no pay’-beginsel.

De rechtbank volgt verweerder hierin niet. De ‘no cure no pay’ overeenkomst tussen eiser en gemachtigde brengt met zich dat indien het bezwaar gegrond wordt verklaard, er proceskosten worden gemaakt voor het inschakelen van een gemachtigde en een taxateur. Bovendien acht de rechtbank aannemelijk dat bij een gegrond bezwaar kosten in rekening worden gebracht aan eiser. Hieruit volgt dat eiser kosten heeft gemaakt in de bezwaarprocedure, zodat hij recht heeft op vergoeding van die kosten. Dat de bijstand is verleend op basis van ‘no cure no pay’ staat niet aan een proceskostenvergoeding in de weg (HR 7 oktober 2011, nr. 10/05199, LJN BT6841). Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser een belang heeft bij deze procedure. Het beroep van eiser is ontvankelijk.

Proceskostenvergoeding taxatiekosten in bezwaarprocedure

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a en b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:

a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a en b, van het Besluit wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:

a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;

b. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b: op de vergoeding die ingevolge artikel 8:36, tweede lid, van de Awb is verschuldigd indien de kosten zijn gemaakt in bezwaar of administratief beroep wordt deze vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken.

In artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken is bepaald dat een tarief geldt van ten hoogste € 81,23 per uur voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, van de Wet tarieven in strafzaken, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn.

Ingevolge artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken worden de bedragen, genoemd in dit besluit, verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.

In de bezwaarfase heeft eiser een taxatierapport laten opstellen door [C] (hierna: [C]) werkzaam bij [D] in [Q]. [C] heeft daarvoor 3,5 uur à € 80 (exclusief omzetbelasting) in rekening gebracht. Van deze taxatiekosten heeft verweerder een bedrag van € 193,33 (2 uren x € 96,67) vergoed aan eiser.

De rechtbank acht aannemelijk dat voor het opmaken van het taxatierapport en het uitvoeren van een marktanalyse in totaal 3,5 uur gemoeid is geweest. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verantwoorde werkzaamheden en de tijd die [C] aangeeft daaraan te hebben besteed. Dat er in dit geval voldoende vergelijkbare vergelijkingspanden beschikbaar waren en dat [C] de woning niet inpandig heeft opgenomen, geeft de rechtbank geen aanleiding om uit te gaan van een lager aantal uren.

Ten aanzien van het uurtarief acht de rechtbank een vergoeding van € 95,20 (€ 80 exclusief omzetbelasting) redelijk. Dit uurtarief is door [C] in rekening gebracht en overstijgt niet het maximumtarief zoals genoemd in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken. De door verweerder genoemde conclusie van Advocaat-Generaal IJzerman van 30 januari 2012 aan de Hoge Raad (LJN BV5172) geeft de rechtbank geen aanleiding om in dit geval uit te gaan van een lager uurtarief.

Het voorgaande betekent dat de kosten van het taxatierapport van € 333,20 volledig voor vergoeding in aanmerking komen.

Slotsom

De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase vast op € 775,10 (€ 436 voor rechtsbijstand, € 5,90 voor kadastrale uittreksels en € 333,20 voor het taxatierapport). Het reeds aan eiser toegekende bedrag moet hierop in mindering worden gebracht. Het beroep van eiser is gegrond.

4. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken.

Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de wegingsfactor van 0,25, genoemd in onderdeel C1 van de bijlage van het Besluit, moet worden toegepast omdat het gewicht van de zaak volgens hem als ‘zeer licht’ is aan te merken. Verweerder wijst er daarbij op dat uitsluitend de kostenvergoeding in bezwaar in geding is. Subsidiair stelt verweerder dat de wegingsfactor van 0,5 (‘licht’) moet worden toegepast.

De rechtbank stelt voorop dat zij zelfstandig dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt (HR 23 september 2011, nr. 10/04238, LJN BT2293, BNB 2011/265).

De toelichting op het Besluit vermeldt op bladzijden 8-9:

‘Het gewicht van een zaak wordt uitgedrukt in wegingsfactor C1, die varieert van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. Het gewicht van een zaak wordt bepaald door het - al dan niet in geld uit te drukken - belang en de ingewikkeldheid. Het is niet wenselijk om de rechter aan nadere criteria voor de bepaling van het gewicht te binden. (...). Het opnemen van factor C1 berust op de overweging dat enerzijds het met een gemachtigde voeren van bagatelprocedures niet moet worden aangemoedigd, en, anderzijds, dat de vergoeding evenredig dient te zijn met de prestatie van de gemachtigde.’

De nota van toelichting op de wijziging van het Besluit van 25 februari 2002, Stb. 113 vermeldt op bladzijde 6:

‘Het gewicht van de zaak kan nader tot uiting worden gebracht in de wegingsfactoren. Dit kan variëren van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. De uitkomst dient steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener.’

Nu in beroep uitsluitend nog de proceskostenvergoeding in bezwaar in geding is, is de rechtbank van oordeel dat de zaak, gelet op het belang en de ingewikkeldheid daarvan, als ‘licht’ is aan te merken. Dit betekent dat de rechtbank zal uitgaan van een wegingsfactor van 0,5.

De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op de voet van het Besluit vast op € 437 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 0,5). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

5. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding in bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten inzake het bezwaar ten bedrage van € 775,10;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten inzake het beroep van eiser ten bedrage van € 437;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 28 juni 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.